wAAlwijkse en lAnqstRAatse coupant Jampe van Nieuwjaarsrede van defVoorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Noordelijk Noordbrabant, de heer i. Timmermans, uitgesproken tijdens de vergadering van de Kamer op donderdag 13 januari 1966 I Welvaart Concurrentie positie IJzeren Gordijn Wederinvoering O. B. Arbeid en kapitaal Investeringen Voor ''V Baby Groei dienstensector Damesmode Tilburg cfyefênklëcling v.+ WAALWIJK VRIJDAG 14 JANUARI 1966 De tcho vAn 87é JAARGANG No. 4 het Zuióen Abonnement p. week (0,26 2 ct. inc.k.) 0,28 p. mnd. (1,10+ 10 ct. inc.k.) 1,20 p. kwrt. (3,25 10 ct. inc.k.) 3,35 p. kwrt. p.post 3,70 bij girobetaling (bij incasso p. postkwit. 60ct extra) Losse nummers 20 cent. Advertentieprijs: 13 cent per mm. Contractadvertenties: speciaal tarief Telegram-adres„ECHO" Bureaux: Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160-2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8, tel. C'4167 - 2002 Problemen rond de welvaart Uitgever Waalwij kse Stoomdrukkerij Antoon Tielen Hoofdredacteur JAN TIELEN Gironummer 1069687 Dit blad verschijnt 2x per week Opgericht 1878 Gaarne heet ik U welkom op deze traditionele openbare verga- dering van onze Kamer. Het is mij dan ook een genoegen hier ver schillende gemeentelijke autoritei ten, vertegenwoordigers van orga nisaties en pers aanwezig te zien. Tevens begroet ik hier de direc tie-leden van bedrijven uit het district van de Kamer. In het be slaan van deze ondernemingen, vaak met een zeer sterke traditie, vindt de Kamer haar oorzaak en doel. Hoewel de organisaties en de v/erkwijze van de Kamer in een v/ettelijk kader is vastgelegd, blijft toch haar primaire taak gelegen in het behartigen van de economische belangen van alle ondernemingen, die in haar gebied zijn gevestigd. Onze Kamer heeft in het afge lopen jaar daarbij bijzondere aan dacht geschonken aan het geven van meer bekendheid van de ge vestigde industrieële- en handels ondernemingen, middels een op grote schaal verspreid producten- register, waarin alle genoemde be- dijven met hun activiteiten zijn op genomen. Ik hoop, dat dit register het resultaat zal afwerpen wat wij ervan verwachten. Wanneer wij thans 20 jaar na de oorlog om ons heen zien, moeten wij constateren hoezeer de welvaart in de Westerse wereld en ook in ons land is toegenomen. Ons nationaal product tegen marktprijzen steeg van 17 miljard gulden in 1950 tot 60 miljard in 1965. Deze sterke evolutie van de productie deed het reëele inkomen per hoofd van de bevolking over dezelfde periode toenemen met 52% en de particuliere consumptie met 69%. Wij ervaren iedere dag opnieuw hoezeer op grond van deze wel vaartsexplosie het gehele beste dingspatroon zich aan het wijzigen is en zich steeds meer richt op zo genaamde „luxe" goederen. Zo nam in de voorbije drie jaren de totale consumptie per hoofd van de be volking toe met 19% en de con sumptie van duurzame goederen met 44%. Deze soms onverwacht snel toenemende vraag naar be paalde goederen of diensten vanuit do particuliere sfeer leidt ertoe dat de benodigde aanvullende werken, die door de overheid moeten wor den gerealiseerd, niet tijdig (kun nen) worden uitgevoerd. Als een treffend voorbeeld, dat U allen be kend is, zou ik hier willen noemen do sterke uitbreiding van het auto park en het achterblijven van de wegenaanleg bij deze ontwikkeling. Wil de sterke stijging van het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking nu zeggen, dat wij minder wensen overhouden? Ik geloof van niet. Wanneer wij het welvaartsbegrip omschrijven als 'n relatief begrip, dat aangeeft de verhouding tussen middelen en be hoeften, dan is het mogelijk en wij ervaren dat elke dag dat een stijging van de middelen een zo veel grotere toeneming van de als onmisbaar gevoelde bevredigings- wensen oproept, dat de welvaart, als gevoelen van bevredigd zijn, afneemt. De mens blijkt zeer in ventief in het oproepen van nieuwe behoeften en zo hij daartoe al niet in staat is, zijn er vele dienstverle nende bedrijven, die hem, middels grote reclamecampagnes, deze be hoeften wel doen gevoelen. Naast de welstand zijn in Neder land ook nog andere factoren, die in het welvaartsgevoelen aan de positieve zijde meewerken, zicht baar toegenomen. Ik noem b.v. de verkorting van de arbeidstijd en de sterke mechanisering van de arbeid, die aan vele werkzaamheden het lichamelijk uitputtend karakter heeft ontnomen. Zo duidelijk is de vergroting van de welvaart en het overdadige ka rakter ervan, dat de bekende Ame rikaanse econoom John Kenneth Galbraith er een studie aan heeft gewijd. Hij gaf zijn boek de veel zeggende titel: „Economie van de overvloed". Toch zijn er naar mijn mening gevaren verbonden aan deze wel vaartstoeneming, die wij niet uit het oog mogen verliezen. Niet al leen door de voortgaande verbizon- dering van het productie-proces, doch ook door de toenemende wel vaart neemt het zich betrokken voelen van vele werknemers bij 't eigen bedrijf verder af. De muta ties binnen het bedrijfsleven ne men, in samenhang met de voort durende spanning op de arbeids markt, daardoor toe. Uit een on derzoek van onze Kamer blijkt, dat de vraag naar vakkundig en voor al verantwoordelijk personeel nog groot blijft. Ik heb de indruk, dat de werknemers die in de mees te gevallen zeer ver staan van de feitelijke loononderhandelingen en ook van de werkelijke gang van Zaken in het bedrijf niet of niet voldoende op de hoogte zijn weinig kennis hebben van de ont wikkeling in 't bedrijf waaraan zij werken. Het is mij bekend, dat enkele ondernemers, die de wer kelijke bedrijfsgang in de onderne mingsraad hebben besproken slechts teleurstellende resultaten van deze poging hebben ondervonden. Wanneer wij de vaak vrij nega tieve houding van de werknemers in de problemen van het eigen be drijf plaatsen tegen de achter grond van de sterke loonstijgingen van de laatste jaren, dan is het duidelijk dat wij in een sfeer zijn gekomen van „het kan niet op". Loonsverhogingen van 5 tot 10 pet zijn de meest normale zaken van de collectieve arbeidsovereenkom sten gaan behoren. In zover deze stijgingen van het inkomen echter voortdurend blijven uitgaan boven de productiviteit zijn wij bezig onszelf iets wijs te maken. Op lan- ge termijn is het nl. niet mogelijk meer op te „eten" dan er wordt ge produceerd. Indien wij toch blijven doorgaan met productiviteit-over- treffende loonsverhogingen dan zullen deze hun weerslag moeten vinden in een toeneming van de prijzen, hetgeen ertoe zal leiden, dat onze positie op de buitenlandse markten zal worden aangetast. In mijn vorige nieuwjaarsrede heb ik er reeds op gewezen, dat onze con currentiepositie steeds in het oog moet worden gehouden. Ook de Sociaal-Economische Raad consta teert in haar zevende halfjaarlijkse economisch rapport, dat de con tracterende partijen bij de komende loononderhandelingen de interna tionale concurrentiepositie van hun bedrijfstak terdege in het oog die nen te houden. Hetzelfde geldt - aldus de S.E.R. voor wat betreft de voor de binnenlandse markt werkende bedrijfstakken vanwege de invloed, die van de loonontwik keling in deze bedrijfstakken kan uitgaan op de loonontwikkeling in het algemeen en dus ook in de voor export werkende bedrijfstakken. Voor een klein land als Nederland zijn de goede economische betrek kingen met het buitenland van grote betekenis en het belang ervan zal nog verder toenemen, indien door de technische ontwikkeling de internationale arbeidsverdeling ver der wordt uitgebouwd. Hoezeer wij thans reeds in relatie staan met 't buitenland blijkt uit het feit, dat de helft van ons nationaal product wordt uitgevoerd. Gemiddeld vindt iedere ondernemer dus naast een klant in Nederland een klant in 't buitenland. Indien ik daar nog aan toevoeg dat vele bedrijven niet exporteren, dan blijkt dat de rela tie met het buitenland slechts door een relatief gering aantal onderne mingen worden onderhouden, die aldus meer dan 50% van hun pro ductiepakket uitvoeren. Hoewel op de regel ook uitzonderingen bestaan zou ik willen stellen, dat er een relatie bestaat tussen -de bedrijfs grootte en het al of niet exporte ren, waarbij onder exporteren wordt verstaan een vaste en per manente relatie met afnemers in 't buitenland. De leiding van de klei ne en middelgrote bedrijven is veelal zo geoccupeerd met interne bedrijfsaangelegenhedën en de bin nenlandse markt, dat zij aan ex porteren, behoudens in incidentele gevallen, niet toekomt. Ik geloof stellig, dat het voor het bewerken van de buitenlandse markten nodig is, dat de bedrijfsgrootte stijgt en dat deze grotere eenheden zullen moeten beschikken over deskundig en terzake ingevoerd personeel. Hieruit mag niet de conclusie worden getrokken dat ik op de eer ste plaats denk aan een fusie en dat een louter samengaan direct een stijging van de exportcijfers te zien zal geven. Het is natuurlijk moge lijk om de voordelen van een fusie ook in andere samenwerkingsvor men te realiseren zonder de nade len van de fusie te ontmoeten. Bo vendien moeten vaak vele andere problemen, die uit de samenwer king voortvloeien, worden opge lost, voordat een stap in de rich ting van een gezamenlijke export kan worden gezet. Op een tweetal facetten, die be trekking hebben op de relaties met het buitenland en die van direc.t belang zijn voor het bedrijfsleven in het district van onze Kamer zou ik nader willen ingaan. Het eerste handelt over onze re laties met de landen achter het IJzeren Gordijn en de zgn. „goed- kope-lonen-landen", waartoe o.a. Communistisch China, Hongkong en Japan behoren. De importen, met name uit de laatstgenoemde groep van landen, bezorgen de Ne derlandse lederwarenindustrie nu steeds meer last. In sommige gevallen worden le derwaren ingevoerd tegen 'n prijs, die ver onder de Nederlandse kost prijs ligt. Onze Kamer heeft naar de importen van luxe- en werk handschoenen in het afgelopen jaar een onderzoek ingesteld, waarbij zij tot de volgende bevindingen kwam. De Nederlandse behoeften aan handschoenen worden slechts voor een gering deel gedekt door de ei gen produktie. Invoer van dit pro duct is dus noorzakelijk, doch, zo luidde de mening van het Bestuur der Kamer, niet tegen dumping prijzen. Door de actie, die toen vooral gevoerd is door de Neder landse Bond van Lederwaren- en Kofferfabrikanten, met name tegen invoer van handschoenen uit Com munistisch China, is de overheid nauwlettend op deze taak gaan toe zien. Indien in de komende tijd fa brikanten van genoemde importen hinder ondervinden, dan kunnen zij de bewuste invoercontingenten van de Kamer ougegeven, zodat de nodige stappen kunnen worden on dernomen. Het tweede facet heeft betrek king op de aangekondigde weder invoering van omzetbelasting op schoeisel. Zoals U weet heeft onze Kamer zich, kort na de aankondi ging van deze maatregel door de regering, in een brief tot de leden van de Tweede Kamer de Staten Generaal gewend. Ik gevoel er be hoefte aan om op deze plaats op enkele punten nader in te gaan, die door regering in de memorie var. antwoord zijn neergelegd ter verdediging van haar voorstel. In de brief van de Kamer is het ac cent gelegd op de aanpassingen aan de groeiende verhoudingen binnen de E.E.G. waarmede de Ne derlandse schoenindustrie nog vol op bezig is. Ik ben verheugd, dat de regering dit argument zwaar heeft laten wegen en dat besloten is tot uitstel van de heffing, en tot halvering van het percentage van 5 tot 2% procent. De regering sprak ten aanzien van de omzet de ver wachting uit, dat deze nauwelijks terug zal lopen en dat ook de con currentiepositie ten opzichte van 't buitenland er niet door zal worden verslechterd, aangezien de heffing ook zal plaatsvinden bij invoer van schoeisel. Het laatste deel van deze bewijsvoering is niet in overeen stemming met de feiten in zoverre het gaat om de invoer van artike len, waarvan de prijs thans reeds ligt beneden de huidige Neder landse prijs. In dat geval wordt nl. de prijs- marge tussen het Nederlandse en het ingevoerde product nog groter en daarmede de concurrentiepositie voor de eigen industrie slechter. Om echter de concurrentiepositie van de Nederlandse schoenindustrie te verbeteren heeft de regering aangekondigd, dat zij de omzetbe lasting bij invoer zal verhogen. De regering heeft deze mogelijkheid op grond van artikel 15 van de wet op de omzetbelasting, die inhoudt, dat in het belang van de hier te lande uitgeoefende takken van be drijf, een extra omzetbelasting bij invoer kan worden geheven van ten hoogste 7 procent. Thans wordt op schoeisel reeds een degelijke be lasting geheven, die varieert van 2 jot 4 Va procent. Voor de belang rijkste categorieën is dit percentage nu al vastgesteld op 4V2 procent, zodat slechts een maximale verho ging van 2% procent mogelijk is. Daarbij komt nog, dat in de schoen industrie en ook in haar toeleve ringsbedrijven steeds meer wordt uitbesteed. Dit leidt binnen 't pro ductieproces tot een verdere ratio nalisatie, die kostenverminderd zal werken, doch binnen het in Neder land gehanteerde cascadestelsel in de omzetbelasting, waarbij in elke fase van het productieproces deze belasting wordt geheven, tot een verhoging van het totale tarief der omzetbelasting. Een tweede factor, die samen hangt met de stijging van de wel vaart, is de verdeling van de wel vaart over de productiefactoren ar beid en kapitaal. In de na-oorlogse jaren is het werknemersaandeel in het nationaal inkomen geleidelijk gestegen. Deze stijging is mede het gevolg van het bij de loononder handelingen gebezigde uitgangs punt, dat in ons land een achter stand in het inkomen bestaat ten opzichte van de ons omringende landen. Deze achterstand is niet te ontkennen, doch zij heeft geen di rect economische oorzaak maar een demografische. Het aantal perso nen, dat in ons land verhoudings gewijs aan het arbeidsproces deel neemt is veel kleiner dan in de ons omringende landen. Door de sterke bevolkingsgroei is de basis v,an on ze bevolkingspyramide veel breder dan in vele andere West-Europese landen en het zijn juist de leeftijds groepen tot 15 jaar, die hierin zijn opgenomen en die niet deelnemen aan het arbeidsproces. Een tweede factor, die dit welvaartsverschil mede bepaalt, is het sterk achter blijven van de inschakeling van de vrouw en met name van de gehuw de vrouw bij de productie van goe deren en diensten. Zonder dat ik een oordeel uitspreek over dit feit moet toch worden geconstateerd, dat een grotere bereidheid van de vrouw om te gaan werken onge twijfeld tot een verhoging van het inkomen zou leiden. Dat het ver schil in dit opzicht rnet de ons om ringende landen groot is, blijkt wel uit de volgende cijfers. In Neder land is slechts één vrouwelijke be roepspersoon tewerkgesteld op el ke 3,5 mannelijke beroepsbeoefe naars, en in West-Duitsland 1,9 en 1,9. Beschouwt men de groep der gehuwde vrouwen afzonderlijk, dan tekent de situatie in Nederland zich nog scherper af tegen die in andere West-Europese landen. In 't merendeel van laatsbedoelde lan den is als regel één gehuwde vrouw tewerkgesteld op 3 a 4 mannelijke beroepspersonen en in Nederland werkt één gehuwde vrouw op 33 mannelijke beroepspersonen. (Zie: I Dr. K. A. M. Bogaert. Het te ver wachten welvaartseffect bij de te werkstelling van een groter aantal gehuwde vrouwen in de toekomst). Ik heb de genoemde factoren aan gehaald omdat zij in een zodanige richting kunnen werken, dat de in vesteringen in gevaar dreigen te komen. Hoewel in de achter ons liggende jaren het totale nationale investeringsbedrag is blijven stij gen, mag de huidige ontwikkeling toch niet van gevaar ontbloot wor den geacht. Hieraan zou ik nog willen toevoegen, dat de technische ontwikkeling ertoe leidt, dat de outillage in de bedrijven snel ver oudert, waarbij tevens de investe ringen per kapitaalgoed steeds ho ger komen te liggen. In de toelichting op de begroting van Economische Zaken staat te le zen, dat voor de bedrijfsinvesterin gen in vaste activa, exclusief wo ningen, gerekend moet worden met een stijgingstempo van 3 a 4% op jaarbasis, hetgeen uit structueel oogpunt gezien aan de lage kant is. Voor de productiecapaciteit in de nabije toekomst, die afhankelijk is van de investeringen, die wij thans doen, kan dit zeer nadelige gevol gen hebben. Niet alleen worden thans de mo gelijkheden om tot investeringen uit eigen middelen te geraken ver der beperkt, doch ook de kosten, die verbonden zijn aan een beroep op de kapitaalmarkt zijn onrust barend gestegen. Ik ben van me ning, dat de overheid in deze situ atie van kapitaalschaarste waarin 't bedrijfsleven nog bereid is tot in- vesteringen haar aanspraken op dé ter kapitaalmarkt aangeboden be sparingen dient te matigen en haar investeringen dient te beperken. De bereidheid van 't bedrijfsleven tot investeringen komt naar mijn mening vooral voort uit de te ver wachten stijging van de arbeids kosten in de komende jaren. Van het kabinet-Cals mag echter, ge zien haar uitgebreide ^program, geen vehminderde vraag op de ka pitaalmarkt worden verwacht. In het voorgaande heb ik U ge sproken over de welvaartsstijging in de na-oorlogse jaren en enkele gevaren die hieraan verbonden zijn. De sterke economische groei, die deze welvaartsstijging heeft moge lijk gemaakt, heeft ook geleid tot veranderingen binnen onze econo mie. Wij mogen daarbij zeker niet te licht denken over de consequen ties, die dit met zich heeft gebracht voor een groot deel van de beroeps bevolking. Het is genoegzaam be kend, dat de afvloeiing van perso nen uit de landbouw in de na-oor logse jaren zeer sterk is verlopen en dat industrie en dienstensector naast de natuurlijke aanwas van de beroepsbevolking ook de genoemde categorie hebben opgevangen. Dat zowel de concentratie van indus triële en dienstverlenende bedrij ven, alsook de vermindering van de werkgelegenheid in de landbouw niet overal hetzelfde is geweest, is U allen bekend. De verhouding van de beroepsbeoefenaren over de 3 sectoren der economie verschilt daardoor in ons land nog van ge west tot gewest. Ook binnen het district van onze Kamer zijn er in dit opzicht nog belangrijke verschil len aan te wijzen. Zo blijkt de landbouw, zowel in het land van Heusden en Altena in het gebied van de Westelijke Amer, omvatten de de gemeenten Hooge en Lage Zwaluwe en Made-Drimmelen, nog een relatief belangrijke plaats in te nemen die tot uitdrukking komt in het feit, dat ca. 20 en 16% van de werkgelegenheid in deze gebie den nog in deze sector wordt ge vonden. In de Langstraat domineert de positie van de industrie met on geveer 52 procent van de werkge legenheid. Deze overwegende posi tie valt nog meer op als ze wordt vergeleken met de nijverheid in Noord-Brabant, 42 procent en in Nederland 33 procent. Deze cijfers zijn exclusief de arbeidsplaatsen in de bouwnijverheid. Ook in deze sector zijn regionale verschillen zeer markant. In de Langstraat is het aantal personen, dat in deze sector van de economie werkt, on geveer gelijk aan het Noord-Bra bantse en Nederlandse percentage en het schommelt rond de 9 pro cent. In de twee overige genoem de gebieden ligt dit percentage ruim twee maal zo hoog. Het zal U bekend zijn dat de dienstensector, waarin alle takken van dienstver lening zijn opgenomen, inclusief de overheid, in het gebied van onze Kamer sterk is achtergebleven. Overigens mag voor de komende jaren niet worden verwacht, dat ten aanzien van de huidige positie van de sectoren der economie een status-quo zal intreden. Ook bin nen de genoemde sectoren zal de relatieve positie van de afzonder lijke bedrijfstakken bovendien niet ongewijzigd kunnen blijven. In een rede voor het Verbond van Nederlandse Werkgevers op 14 ok tober jl. te Maastricht gehouden heeft de huidige minister van Eco nomische Zaken, Drs. J. M. Den Uyl, aandacht besteed aan de struc tuur van onze industrie- en diens tensector. De bewindsman is van mening, dat wij nog niet in alle expansieve bedrijfstakken even sterk zijn vertegenwoordigd en hij beoogt een verschuiving binnen de industrie in de richting van die sectoren, die worden aangeduid als groei-polen. Deze herstructuering van onze industrie in de komende POEDER - CREME - OLIE - ZEEP jaren aldus de minister, is op de eerste plaats een taak van het be drijfsleven. Daarnaast mag echter van de overheid een ondersteunend en aanvullend beleid worden ver wacht. In de laatste jaren is over dit onderwerp wel meer van ge dachten gewisseld. Ik ben van me ning, dat het gehele probleem hier bij te statisch wordt behandeld. Op de eerste plaats zou ik daarbij wil len aantekenen, dat er steeds een onderscheid zal blijven bestaan tus sen de bedrijfstakken met een snel le groei en minder snel groeiende bedrijfstakken, waartoe met name de arbeidsintensieve onderdelen van de industrie behoren. Men ver geet daarbij dat de arbeidsinten sieve bedrijfstakken zelf evolueren en thans reeds vaak een grote viaag uitoefenen naar kapitaalgoe deren. Indien de productie in deze takken van nijverheid zou worden omgebogen, moeten consequenties worden verwacht voor de kapitaal intensieve bedrijfstakken, wier po sitie juist moet worden versterkt. Ook al zou een volledige omschake ling van de ene naar de andere be drijfstak op korte termijn tech nisch en sociaal mogelijk zijn, dan zal dit naar mijn mening toch stel lig leiden tot economische verspil ling en wellicht tot een zodanige vergroting van het aanbod in de zgn. groei-sector, dat de nieuwe in vesteringen niet meer rendabel zijn. Als voorbeeld van een onder steunend beleid gaf de minister aan, dat bij de afgifte van bouw vergunningen een voorkeur dient te gelden voor projecten, die de industriële structuur versterken. Een dergelijk ingrijpen, waarvan misschien zelfs de betrokkenen niet op de hoogte worden gesteld, om dat dit zich kan afspelen binnen 't ambtelijk overleg tussen de betrok ken ministeries, komt mij zeer ge vaarlijk voor. Daarbij komt nog en de minister heeft daarop in zijn rede ook de aandacht gevestigd dat de productiviteit van twee wil lekeurige ondernemingen in een bepaalde branche sterk uiteen kan lopen en dat het derhalve zeer goed mogelijk is, dat een onderneming uit een zgn. groeisector de indus triële structuur in het geheel niet versterkt of omgekeerd. Naar mijn mening wordt de wel vaart niet gediend met een strin gent overheidsingrijpen in de di recte sfeer van de productie. Het zal U duidelijk zijn, dat ik hierbij niet de uitvoerende productietaken van de overheid op het oog heb in de sector van de openbare voorzie ningen. Voor de economische groei in de komende jaren zal het nodig zijn, dat de overheid haar taken in de indirecte sfeer verder uitbouwt en dat in toenemende mate aandacht wordt geschonken aan ontwikke ling en research ook ten behoeve van de arbeidsintensieve bedrijfs takken, en aan het beter afstem men van het onderwijs op de be hoeften van het bedrijfsleven. De toenemende welvaart in de na-oorlogse jaren heeft ook geleid tot een belangrijke groei van de diensten-sector. In het voorgaande heb ik er al op gewezen, dat in de ze sector in ons land het grootste aantal beroepsbeoefenaren, name lijk ruim 47%, werkzaam is en dat een verdere uitbouw van de dienst verlening in de komende jaren moet worden verwacht. Het posi tieve effect, dat van deze sector uit gaat op het nationale inkomen, vloeit mede voort uit de positieve handelsbalans, die het dienstenver keer met het buitenland in de na oorlogse jaren heeft opgeleverd. Dat het percentage van de invoer, dat door uitvoer van diensten wordt gedekt aan het begin van de vijf tiger jaren groter was dan thans, houdt een waarschuwing in, dat de ontwikkeling ook hier nauwlettend (Vervolg Blad 2) Heuvelstraat 14 - Telefoon 2oSS2 Exclusieve collecties SHAWLS BLOUSES PULLOVERS VESTEN ROKKEN KRAAGJES, COLLS PANTALONS GEBREIDE JAPONNEN Atelier voor PLISSEREN, BORDUREN, STOFKNOPEN maken enz. <0 X v+j ■h V,'

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1966 | | pagina 9