wAAlwnkse en lAnqstRAAtse couraiu HET MOEILIJKE OFFER 5J VRIJDAG 8 APRIL 1966 87e JAARGANG No. 27 De tcho van het Zuiöen Uitgever Waalwij kse Stoomdrukkerij Antoon Tielen HoofdredacteurJAN TIELEN Gironummer 1069687 Dit blad verschijnt 2x per week Opgericht 1878 Bureaux Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160-2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8, tel. 04167 - 2002 Abonnement p. week (0,26+ 2ct. inc.k.) 0,28 p. mnd. (1,10 10 ct. inc.k.) 1,20 p. kwrt. (3,25 10 ct. inc.k.) f 3,35 p. kwrt. p.post 3,70 bjj girobetaling (bij incasso p. pöstkwit. 60ct extra) Losse nummers 20 cent. Advertentieprijs: 13 cent per mm. Contractadvertenties: speciaal tarief Telegram-adres„ECHO" David was diep geschokt over de ze woorden, temeer waar zijn be minde sprak over deze man als over Gods zoon. „Gij doet mij vrezen, lieve Ruth, het lijkt godslasterlijk wat ge daar zegt", was zijn aarze lend antwoord geweest. „Wel kan deze rabbi de Messias zijn, waar over de profeten gesproken hebben in hun ballingschap, om ons groter te maken dan onder de gezegende scepter van Salomo". Toen was het enkel een teder gebaar geweest en een veelbetekenend zwijgen, waar mede Ruth haar gemaal weersprak, maar David had met pijn in zijn ziel gevoeld hoe zij overtuigd was van haar woorden en geen rust meer vond in het goede leven zo als zij dit altijd geleid hadden. Ein delijk hield hij het niet langer uit, en toen hij hoorde, dat Jezus ver gezeld van een grote schare op weg naar Jerusalem om het Pascha te vieren, reisde hij Hem tegemoet. Hij trof Jezus aan, predikende voor een grote menigte en aanstonds was hij geslagen door het verheven gelaat, de machtige blik en de kracht van de woorden van de profeet. Hij gevoelde nu hetzelfde wat zijn huisvrouw ervaren had, en wist plotseling zijn wetsbetrachting on voldoende in het oog van deze met goddelijk gezag handelende timmer man. Met vrees in het hart vroeg David hem de weg tot het eeuwige leven en ontving ten antwoord: „Nog één ding komt gij tekort. Ver koop alles wat gij bezit en verdeel het onder de armen en ge zult een schat hebben in de hemelen en kom hier, volg mij". Toen begreep David, dat hem de liefde ontbrak, de volkomen liefde en overgave tot de naaste en met een gebogen hoofd schreed hij on der de meedogende en begrijpende blik van Jezus beschaamd heen. Want hij voelde zich onmachtig zijn rijkdommen op te geven en zich bij de armoedigen en ellendigen te voe gen, die Jezus overal volgden. Hij vertelde alles aan Ruth, zijn huis vrouw weende bitter om zijn mach teloosheid, zijn heerlijke landgoede ren en rijke wijngaarden aan God te offeren, wetende dat hij zichzelf meer liefhad dan Jahwé. Nu Ruth dit alles wist, begon zij te kwijnen van smart en haar ogen zagen in lang-doorwaakte nachten niets anders meer dan de nodende blikken van Jezus, Radeloos liet Da vid de knapste medicijnmeesters uit het land en zelfs artsen uit Egypte en Syrië aan het bed van zijn be minde verschijnen, maar allen schudden hun wijze hoofden en zei den: „Het is een ziekte van het hart, en er is geen genezing dan door de macht der goden". David's smart werd nog vergroot door het besef, dat hij de énige die Ruth zou kunnen genezen niet durf de vragen. Zijn verdriet werd tot 'n helse kwelling als hij bedacht hoe zijn afkeer van armoede zijn gelief de belette te genezen. Tussen hem en zijn stervende geliefde stond hij zelf met zijn verknochtheid aan rijkdom. Reeds was de woensdag voor het Pascha aangebroken, toen hij radeloos besloot naar Jeruzalem te gaan en Jezus te smeken om hulp. Hij zag de ziekte van zijn vrouw nu als een straf van God en onder die drang wilde hij al zijn bezittin gen offeren om Ruth te redden. Ge zeten op een snel paard passeerde hij bij het opgaan der zon boven de blikkerende tinnen van Jehova's tempel, de noordelijke poort van de heilige stad. „Hebt gij gehoord van Jezus de Na- zarener, die te Jeruzalem aangeko men moet zijn?" vroeg hij buiten adem aan de poortwachters. De dienstdoende officier van de Ro meinse hoofdwacht trad naar voren. Op zijn strak gelaat, gebronsd door de zon van talloze slagvelden in Azië en Afrika en verweerd door de ijzige winden van het verre Ger- manië, trok een brede grijns. „Als gij de warhoofdige dweper uit Na zareth bedoelt, die zich enige dagen geleden als koning der Joden hul digen liet, deze is tegen het ochtend gloren in de Hof van Gethsémané gegrepen en zal heden voor Pilatus als een oproerkraaier terecht staan." De gehele wereld scheen in Jeru zalem losgebroken te zijn aan de vooravond van het feest, waarbij Is- raëls verlossing uit het juk der fa rao's herdacht werd. De stroom uit gelatenen voerde David mee naar „Waar uw hart ook uw schat het centrum der stad en onver wachts nog stuitte hij op de grote menigte, die voor het fraaie paleis van de landvoogd Pontius Pilatus deinde als een zee in grote beroe ring. Tussen deze murmelende scha re kronkelden zich als roofdieren gekromde mannen met lange man tels en baarden en zwartfonkelende ogen, die David herkende als schriftgeleerden en leden van de fanatieke secte der Farizeeën. Als slangen sisten zij de mensen het gif van hun woorden in gretig luiste rende oren: „Dood aan de godslas teraar!" Plotseling zwol het rumoer aan, en alle halzen rekten zich in de richting van het platvorm voor het paleis van Pilatus, waar uit de scha duw der blinkende marmeren zuilen een man in het reeds felle zonlicht tevoorschijn trad. Naast hem trad de Romeinse stadhouder. Deze sloeg zijn tunica naar achteren en riep, wijzende op Jezus die naast hem stond: „Ecco Homo, Zie de Mens". En allen zagen, sommige met de wellust van het dier dat bloed ruikt, de deerlijk mishandelde man, die zij enkele dagen tevoren met palm takken en Hosanna's als hun koning binnen de muren van Sion hadden gehaald. Ook zijn dicipelen en ge liefden zagen hem en hun harten braken, maar ook zij begrepen niet waar nu de kracht bleef, die doden had doen herrijzen. Jezus stond daar als de verachte- lijkste der schepselen, getooid als 'n nar. Zijn hoge, eens zo sneeuwblan ke voorhoofd kleefde nu vol bloed. Het sijpelde in straaltjes vanonder een met wreed raffinement gevloch ten doornekroon, ten spot van Zijn koningsschap. David kromp in el kaar op zijn paard. „Het is alsof de wereld in Hem leegbloedt", fluister de hij met droge lippen voor zich heen. Maar er was geen mededogen met de mens, die zijn liefde gepredikt had en kranken van legersteden op richtte, want had hij het ook niet gewaagd de onrechtigheid te geselen met goddelijke toorn? Zijn heildoende vinger had zich ook gelegd tot in het binnenste van mensenharten, duistere en smerige broedplaatsen van alle onheil en dat konden zij hem niet vergeven. Rauw krijste het: „Kruist hem, kruist hem!" over Jeruzalem en niemand begreep dat zij God in hun midden gingen doden. Ook David zag dat nog niet. Hij zag alleen de man die zijn geliefde had kunnen redden en nu ter dood gebracht, zou worden, en de man die de Verlosser Israëls had kunnen zijn, maar slechts een armzalige bleek wiens bijzondere gaven met de hem toegediende geselslagen tot niets verschrompeld waren. Teleur gesteld wendde hij zich af, met gro te angst in zijn ziel om het lot van Ruth, een vrees die even later be waarheid werd, toen een van zijn trouwe dienaren hem voor de voe ten viel en hem de dood van zijn be minde meedeelde. Verdoofd door de vreselijke slag, liet David zich nu willoos meevoe ren in de uitzinnige menigte. Hij wist niet dat hij Jezus volgde op zijn lange kruisgang naar de Hoofdsche delplaats, een kale heuvel buiten de poorten van Jeruzalem. De menigte om hem heen joelde en lachte als gingen zij op naar het feest. Het leek David als of hij op de bodem van 'n stikdonkere oceaan lag en hij het rumoer van de wereld oneindig ver boven over hem heen hoorde gaan. Dit duurde tot hij met ontzetting staarde naar een opgericht kruis. Zonder besef wat hij gedaan had, stond hij plotseling aan de voet en staarde omhoog, naar Jezus de Na- zarener, de „Koning der Joden", zo als Pilatus op een groot bord had laten schrijven en op de kop van het kruis had doen bevestigen en van wie niemand tot op de huidige dag weet, of hij het gemeend heeft of niet. Overmeesterd door ondraaglijk leed kon David het niet langer aanzien en ijlde hij als een dolzinnige naar het huis waar hij zijn geliefde Ruth scherm werd behangen. Geen vogel zong meer en grote stilte, diep als het heelal, vervulde de aarde. Zij hoorden alleen nog het suiselen van de eeuwigheid, alsof tijd en ruimte opgelost waren. In de vreselijke spanning van de ze ogenblikken, dat de wereld om hem heen uiteen viel, leek het hem of de natuurkrachten die zich open baarden zelfs de dood in beroering brachten, want tot tweemaal toe zou hij hebben kunnen zweren, dat er een trilling voer door de strakke trekken van de dode. Met een kreet sprong hij op, toen hij het felle blik semvuur haar hand zag bewegen. Hij greep die hand en boog zich over Ruth heen. Toen sloeg zij haar ogen op en zag hem met grote ver wondering aan. „Ik moet lang gesla pen hebben, mijn liefste. Maar in die slaap is alles goed geworden. Je hova heeft mij de zekerheid in het hart gelegd. Zie mij rustig". Maar David antwoordde nog niet. Hij nam haar in zijn armen en voelde hoe zij warm en levend werd. Nog zat hij zo, toen de klaag vrouwen met de armen boven de hoofden geheven binnen traden en riepen: „Wee ons, de doden verrij- dood zou aantreffen. Tussen de rouwklagende vrouwen wierp hij zich aan de sponde van de gestor vene neer en streelde haar witte ge laat, waarop een trek van grote ver wachting lag, als hoopte zij dat de hemel zou opengaan en de zaligheid over de moegestreden aarde zou stromen als een levenwekkende bal- sum op een open wonde. Toch wilde het beeld van de zieltogende Jezus op dit moment niet uit Da vid's verbijsterde geest wijken. Ter wijl hij zo verslagen teneer lag, be merkte hij, dat het geklaag der vrouwen plotseling verstomde. Al len zagen angstig op naar de hemel, die onverwachts verdonkerde, ter wijl de zon als met een zwart zen uit hun graven, wij hebben ze gezien nu het licht weer in de zon teruggekeerd is". Inmiddels was de zonsverduistering voorbij en 't na tuurgeweld verstomd en zagen zij ook Ruth. „Ook gij, ook gij", fluis terden zij ontzet. Toen begreep Ruth dat zij o pgewekt was uit de slaap des doods en verwonderde en verblijd de zich met allen die in het huis waren. Doch David trad in de een zaamheid en dankte Jahwè voor het wonder. Hij verstond dat Jezus eerst ster ven moest om de dood te kunnen' overwinnen en als heersers over le ven en dood een eeuwig rijk zou bouwen, waarin ook Israël te zijner tijd een plaats zou krijgen. is, zal zijn

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1966 | | pagina 1