No. 24. ZATERDAG IT DECEMBER. 1881. BERICHT. Donkere dagen. Madeliefje. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Zij, die zich met 1 Janu ari op dit blad wensehen te abonneeren ontvangen de nog dit jaar verschijnende num mers gratis. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Ab o n n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f en 1. verb ooging. Z A T E R D A G. Franco per post render prijs- Y' Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Ingezonden Ach dat weer, dat gure onaangename weer! is de algemeene klacht van iedereen. Geen zonnetje, dat door de vensters gluurt, geen donkerblauwe lucht, die van helder heid tintelt en ook van koude, ja, maar die opgeruimdheid stort in het gemoed, die vroolijkheid geeft aan jong en oud, die koude brengt, maar ook weldadigheid. Niets dan een sombere, grauwe lucht, niets dan mist op het water, mist op de vlaktemist, die de lange nacht nog langer maakt, die de vroege avond nog vroeger doet komen. Wel zijn ze een spreekwoord geworden, die donkere dagen voor Kerstmis, want ze dragen hun naam naar waarheid. En het is, alsof ze ons naargeestiger schijnen, door den invloed, dien ze op den menscli uitoefenen. De denkkracht verflauwt, kleingeestigheid krijgt de overhandgrootsche gedachten worden niet geboren onder een hemel van lood. Het enge kleed van mist en nevel dat ons wordt aangetogen verlamt den geest, slaat ons met dofheid. Wel goed hadden ze gezien de vaderen, die het heilige feest der Christenheid plaatsten aan het eind van die donkere dagen, die dat feest tot een lichtpunt maakten na die groote duisternis. Van daar dan ook dat de Noordsche volken dat feest met groote opgewektheid te gemoet zien, niet alleen als een dag, die hen doet denken aan den stichter van hun godsdienst, maar ook als een dag, die door de gewoonte geheiligd is tot eene vereeniging van familiele- o o o o den, sinds een jaar gescheidenals een dag, die verbroken banden dus weer samenknoopte. Lang reeds voor het Christendom in deze lan den inheemscli werd, waren de dagen, die op den langsten nacht volgden, aan feestvreugde geheiligd. Getuige daarvan zijn de gebruiken, die overig zijn gebleven ook na de vestiging van het Christendom, gebruiken, die maar al te duidelijk heenwijzen naar de dagen van Wodan en Hertha. Toch zijn die donkere dagen niet altijd even donker en staat het eene jaar te dien opzichte met zwarter kool aangeteekend dan het andere. Het kan zijn dat zij op ons ook hun neerdrukkenden invloed uit oefenen, maar het komt ons voor, dat 1881 tot de slechtst bedeelde behoort. Durft men wel een courant in handen nemen, zonder te vreezen, Aveer een nieuwe ramp te vernemen? Stapelen de verschrikkelijk heden zich niet op tot een berg Daar dat ongelukkige land, eerst door wanbestuur geteisterd en nu gebukt onder een schrik bewind van landskinderen, een schrikbewind, waarvan het einde niet is te voorzien. Het ongelukkige Ierland, van waar dag op dag ons niet dan akelige berichten toekomen. Daar in Weenen, die meer dan ontzettende ramp, die zijne slachtoffers bij honderdtallen telt, een ramp, die zijns gelijke in de ge schiedenis niet heeft. De schouwburgbrand van Nizza in Maart van dit jaar met zijne vijf en vijftig lijken zinkt bij dit onheil weg in het niet. De stad der luchthartigheid, der opgeruimdheid in een spanne tijds ver anderd in een stad van rouw. Nog zijn wij niet bekomen van onze ontzetting of daar treft ons de mare van eene mijninstorting te Seraing, die er meer dan zestig onder haar puin bedolf. En onmiddelijk daarop lezen wij van drie spoortreinen, die als le vende monsters zich in den schoot der aarde op elkander werpen, als wilden zij ook hun aandeel hebben aan de groote men- schenslachting. En dan spreken wij nog niet van de menigte schipbreuken, van de weduwen en weezen, die Oceaan en Storm, in broederbond vereenigd, in de laatste weken hebben gemaakt. Ja waarlijk donkere dagen. Donkere da gen voor ons, door mist en nevel veroor zaakt, maar donkere dagen, met een glan zend lichtpunt aan het einde. Voor die tallooze slachtoffers en hunne verwanten echter donkerder dagen, door hoop o p wederzien, door berusting en door welda digheid slechts langzaam, zeer langzaam te verhelderen. Weldadigheid kan hier veel doen, maar niet alles, daarvoor schiet men- schelijke kracht te kort; hunne dooden geeft geen menscli hun weder. Die donkere dagen zij hebben invloed op den geest van den mensch, zij maken den opgeruimde zwaarmoedig zij, doen de zaken slechts van één kant bezien, zij ma ken den mensch onbillijk. Of is het aan hun invloed niet te wijten, dat wij zooveel liefdeloosheid ontmoeten Wij gelooven niet, dat woorden die n u ge sproken zijn, op een andere n tijd zoo zouden gezegd worden. Hinderlijk om niets ergers te zeggen was de juichtoon, dien Ave hoorden aanheffen, toen verleden Aveek een der Nestors van de Kamer overleed stoo- tend was het voor het gevoel, toen als teeken van bederf der tijden het feit werd vermeld, dat de gevangenissen overvol wu- ren, en dus het zedelijk gehalte der natie daalde, en dat de on middel ijke tegenspraak met cijfers gestaafd, eenvoudig verzwe gen Averd onchristelijk Avas het, maar neen, men zou ons gaan beschuldigen, dat ook wij voor den invloed van het Aveer be zweken, dat ook wij alles van den donker sten kant gingen bezien. En daar Avensch- ten Avij ons voor te wachten. Neen, wij willen verder Avijzen. Die donkere dagen zijn voor ons een tijdperk van overgang. Rust heeft de natuur noodig, rust 0111 nieuwe, jonge levenskracht op te doenrust, om te beter haren arbeid te kunnen volmaken. Die rust is niet nutte loos. Daar is een vadsige rust, die den mensch verteert, maar daar is ook een rust, die den mensch sterkte geeft tot nieuwen strijd, tot nieuwe krachtsinspanning. Daar is een rust, een doodslaap gelijkmaar daar is ook een rust, die tot nieuw leven Avekt. Dat is de rust die de natuur in deze dagen geniet, dat is de rust, waaraan wij het danken, dat volgende heldere dagen Een verhaal uit de lijfstraffelijke rechtspleging, 1) dook Mr. William J. Ten Hoet. Er zijn in Limburg nog verscheidene kleine kasteeltjes, bewoond door leden van den vrij ouden, meestal erkenden, soms tamelijk twijfelachtigen adel van dat gewest. Hoe ze er uitzien weet ik niet, ik heb er nooit een gezien, dat beken ik gulweg, al wat ik ga verhalen heb ik van liooren zeggen en ik vraag daar om alvast om vergeving, wanneer ik den hal op topografisch gebied of in plaatselijke bijzonderheden eens mis mocht slaan. Dat ik van de vroege jeugd af, tot dat ik 't ouder lijke huis verliet elf uren van den dag schier hoorde spreken van crimineele zaken, merkwaardige gevan genen, strafprocessen, wie die weet dat de stichter der Maatschappij tot zedelijke verbetering van Gevan genen mijn stiefvader was, zal er zich over verwon deren? Zijn Bibliotheek, een in mijn oog henielhooge breede kast, vol hoeken in roode handen achter schuifdeuren, was inderdaad, zoo als ik later zag, voor strafrecht merkwaardigzijn hoofd was een Bibliotheek van interessante Krimineele Pracktijcken.Damhouder stond, goud op snee, bij hem in de kast... Als ik de pen en het talent van den ouden heer Christemeier bezat, wat zou ik hem al weten na te vertellen! Nu men de beleefdheid heeft mij om een geschie denis uit het lijfstraffelijk recht te wagen, wil ik er mijn krachten wel eens aan beproeven, maar ik zeg niet dat het mij gelukken zal. Welnu dan Op een avond van de maand Decem ber 18 werd er op een der Limburgsche kasteelen, niet zoo heel ver van Maastricht af, feest gevierd. Een menigte rijtuigen stonden op het voorplein. Het vroor niet, maar 't Avas mistig; een natte mist die neérviel in vochtige atomen, die huiverig en morsig maakten. Daarom lag er een tapijt over het half ronde, van onder zeer breede en van boven smaller uitloo- pende bordes, dat naar de groote hoofddeur van 't uit gestrekte gebouw geleidde, de hardsteenen treden zeiven waren geheel met breede loopers bedekt. Boven het bordes, tot over de laagste treden toe reikend, was een houten kap aangebracht, zóó, dat de gasten uit de rijtuigen, dadelijk op en in het droge stapten en zijde, satijn, gaas, krip, fluweel en vederen der knitlerende, prachtige balkleederen, volkomen bewaard bleven voor de vocht. Van het voorplein af, zag men alle ramen schitterend verlicht; men hoorde de rui- schende toonen eener voor de provincie vrij goede dansmuziek, die »eolonne's,« carrés,polonaises,ga lops en walsenhooren deed. Ik spreek van den tijd toen we nog geen polka en geen mazurka en geen hybridisch amalgama van allebei hadden ja, niet eens een schottisch. De dames, zeer gedecolleteerd onder haar peluses en dik gevoerde balmantels, die aan den arm hunner onberispelijk zwart gerokte, wit geplaveide en geglaceerde kavalieren de breede, witmarmeren trappen op naar de eerste verdieping gingen, vonden die keurig versierd met festoenen en bloemen. Gepoederde knechts in groot prachtig livrei, deden de portieren open en wezen de genoodigden den weg. In de vestibule stond een dikke huismeester met een grooten staf met zil veren knop wat ze tegenwoordig een Suisse noe men, in één woord. Kortom alles doelde op rijkdom en zeer bijzonder feestelijke uitmonstering. 't Was dan ook een groot feest, dat men er vierde, liet allergrootste voor de meesteresse van den huize, weduwe van een generaal uit den Tiendaagschen veld tocht. Mevrouw K.... 11...., ging trouwen, zeer naar haar zin, met den heer mr. Alfred de W...., een lid van de Maastrichtsche balie. Er was een talrijk gezelschap. Van de zijde van Mevrouw, die eene geboren freule van N. tot W. was, waren hoogstdeftige lui opgekomen, kasteelheeren- en dames uit de buurt, oude en jonge adel uit de stad, hooggeplaatste militairen vooral, leden van 't Hof en die leden van de rechtbank en de stedelijke magistratuur die tot het patriciaat, minstens, werden gerekend. Van Mijnheers kant, verscheidene leden van het dagelijksch bestuur, van den gemeente raad, eenige rechters, veel advocaten, een paar leden van de Staten-Generaal, fabrikanten en zelfs een paar uitstekende, onder de fatsoenlijke lui gerekende kun stenaars. Artisten zeggen ze te Maastricht, met een drnk op de Hollands uitgesproken i. De jonggehuwde was een jeugdig en bevallig persoontje, op 't oog van een vijf, zes-en-twintig jaren, meer lief dan mooi, bevallig eer dan schoon van leest, niet rijk bedeeld door moeder Natuur, maar door een bij uitstek zorgvuldige opvoeding, door hooge beschaving, tot een aantrekkelijke, echt aristocratische type gemaakt, even goed in St. Petersburg of Parijs thuis te brengen als in den Haag of in Maastricht. Alen kon 't haar overigens aanzien, dat zij met den nieuwen trouw recht in haar schik was en het kostte haar zichtbaar eenig bedwang daarvan, onder 't kalm, glimlachend mom der gastvrouw, zoo weinig mogelijk blijk te geven. Want het was destijds, even als nu reeds in zwang, om dadelijk na de huwelijksplechtigheid en een kort, staand dejeunétje op reis te gaan, alsof men een valschen wissel gemaakt heeft of een inbraak ple gen zou maar de adel, de aristocratie, vooral in Gelderland, Noordbrabant en Limburg, deed het niet. Men vond het betamender om receptie in goede vormen te gevenook des avondsten eigen huize de gasten verwijderden zich tijdig bij die gelegenheden, men bleef een dag of veertien geretireerd op 't kasteel leven en ontving gedurende dien tijd niemand, daarna ging men een tournée doen van een week of vier om na afloop daarvan, geheel onbe vangen bezoeken te kunnen gaan afleggen. Ik moet erkennen dat ik aan 't laatste stelsel van executie van 't vonnis van den Burgerlijken stand de voorkeur geef. De W. liep in de zalen heen en weer, als of hij zijn leven lang nooit iets andersgedaan had, bleef bij alle groep jes eens staan, praatte met iedereen en gedroeg zich in een woord zoo op zijn gemak als iemand die zich volkomen thuis voelt en nooit anders gewend geweest is, dan om z ij n gasten daar in z ij n huis te ontvangen. Mijnheer de W. was tusschen de dertig en vijf endertig jaar oud. Hij was niet mooier en niet leelijker dan een fatsoenlijk man wezen mag, had een ver- ïiii en dan zelfs geestig gelaat, hoogst gedis- manieren en was keurig gekleurd. Hij was advokaat, maar had zich nooit doodgewerkt in de practijk, letterkundige, dichter, hij bijzondere gelegen heden, een zoete prater altuos. lil zijn knoopsgat had hij 't lintje van den Nederiandschen leeuw, hem door Z. AL Willem I nog geschonken, die niet zuinig op een lintje placht te zijn, ter gelegenheid dat hij bij een bezoek aan Limburg, als uitstekend ruiter, kom- mandant van de eerewacht geweest was. Hij kon alleraar digst keuvelen, en alles dooreengerekend was 't best te begrijpen dat Alevr. K. II. die geen beauté juist was, maar dik in 't geld zat, zin in hem had gekregen. (Wordt vervolgd.) standig tingeerde DE EN MEIER WA ARB

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1881 | | pagina 1