ATERDAG 7 JANUARI. 1882. Een Bedevaart. FEUILLETON. Madeliefje. 0.30. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Abonnementsprijs: per 3 maanden f verhooging. en ZATERDAG. 1.Franco per post zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Bedevaarten in ons goede land zijn niet onbekend. Den Briel, om er niet meer te noemen, trekt duizende geloovigen en in 't Zuiden zijn ze gedurende de zomermaanden aan de orde van den dag. Doch niet een dezer is 't, die we thans op 't oog hebben. We bedoelen hier een geheel vrijwillige gang van 't volk naar het graf van een echt volkskind, van Michiel Adriaansz. de Ruyter. Ook wij hebben op den laatsten dag van 't oude jaar, als 't ware om dit jaar te sluiten, een bezoek gebracht in den graf kelder van dezen onzen grooten zeeheld wiens gebeente sinds het jaar 1G76 rustin de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Een prach tig gedenkteeken in marmer siert daar de rustplaats des helds, die bij zijn leven zeker nooit zal gedroomd hebben dat ruim twee eeuwen later zoovele belangstellenden en nieuwsgierigen de moeite zouden nemen in zijn vunzigen grafkelder neer te dalen om de vernieuwde bergplaats van zijn stoffelijk overschot in oogenschouw te nemen. En dat getal was niet gering voor een gere gelde af- en opklimming wel wat te groot zelfs. Ieder der bezoekers kon, wanneer hij daarin lust had zijn naam teekeuen op een daartoe neergelegde lijst, die zal bewaard worden, zoodat bij een volgende vernieu wing het nageslacht nog eens kan naslaan hoe groot in 1881 de belangstelling was om de kist te bezichtigen waarin het overschot van De Ruyter bewaard wordt. Het was een eigenaardig tafereel, die schare 19de-eeuwers aandachtig en stil ge schaard om een doodkist. De een, die in suiker doet kwam van de beurs, de ander die een tabaksnering heeft, uit zijn winkel de ambachtslui snapten de gelegenheid in het schaftuurzelfs eenige deftige juffrou wen vonden we er, die eerst ,/het idee erg akelig" vonden, maar langzamerhand moed schepten om ook eens naar beneden te gaan. Tusschen die allen door woelden eenige knapen en meisjes. De kist stond vlak tegenover den ingang op schragen rechts en links ontdekte het oog er nog meer, die de lijken bevatten van de afstam melingen uit het geslacht van De Ruyter. De laatste was daar in 1841 ter aarde be steld. Het sombere muffe doodenhol werd verlicht door nieuwmodische petroleum lampen. Bij dat licht en over de kist en de hoof den der nieuwsgierigen heen ontrolde zich daar voor ons oog een brok historie, dat ons deed vergeten te onderzoeken of de kist wel wezenlijk van eikenhout en 't opschrift eensluidend was met dat wat de bladen vermeld hadden, 't Is een bladzijde uit ons tijdperk van glorie, uit de dagen van dur ven en ridderlijk streven, den tijd toen het kleine Nederland door zijn zwaard in de schaal te werpen het evenwicht in Europa kon verbreken of herstellen en dat wanneer het noodig was durfde doen ook. In dien tijd werd Michiel Adriaansz. geboren, die eenmaal een schitterende rol in dat tijdperk spelen zou. Staande bij zijn doodkist zagen we hem als jongsken door Vlissingens straten dartelen. Prettig had hij 't daar niet. Zijn koene, onversaagde aard eischte grooter arbeidsveld dan die kleine stad hem kon aanbieden, 't Was hem daar te nauw en men begreep hem niet; van daar een botsing tusschen hem en de over hem gestelde machten. Men zal hem voor onverbeterlijk hebben uitgemaakt en zijn trek naar 't zeeleven een kwajongenswensch gescholden hebben. Zoo gaat het meer. Velen zijn in de opvoeding geroepen, maar weinigen uitverkoren. Er geschiedt zeer veel onhebbelijks, wat eigenlijk niet op rekening der kleine ondeugden mag geschreven wor den, ja er zijn gevallen waarin we de streken door de jeugd bedreven, het liefst op de ouders verhalen zouden. Maar genoeg hier over. Het beeld van den jongen De Ruyter staat ons voor de oogen en we zien hem, na een tijd van marteling, eindelijk met van vreugde stralende oogen aan boord van een koopvaarder. Hoe zijn hart zal geklopt hebben nu eindelijk zijn lievelingswensch vervuld werd en hij den eersten stap zette op de baan, die zich in zijn droomen vóór hem uitstrekte. De Ruyter heeft nooit wetenschappelijk onderricht genoten, zoomin als Tromp en Piet Hein. In den goeden ouden tijd kon men 't met een dosis gezond verstand, een lichaam, verhard tegen ontberingen en in 't bezit van onverschrokken moed ver bren gen. Genoemd drietal is daarvan een spre kend getuige. Thans is daartoe meer noodig. We kunnen ons voor dezen tijd wel een admiraal of maarschalk denken die als de bevelhebber der onoverwinnelijke vloot bang is voor kogels, zooals 't sprookje luidt, zon der dat dit van nadeeligen invloed op de operatiën zijn zal. Thans vervullen berekening en sluw overleg de plaats vroeger door per soonlijken moed ingenomen en de helden uit de zestiende eeuw zouden tegenover den vijand van onze dagen een beklagens waardig figuur maken. De Ruyter heeft lange jaren ter koop vaart gezeild en na zich daarin verdienstelijk te hebben gemaakt, is hij bij de marine overgegaan. Hij heeft met Tromp gekampt om den voorrang en 't pleit gewonnen. Geen wonder. Tromp, zeker niet minder zeeheld dan de Ruyter, had het ongeluk den heeren Staten te mishagen door zijn alom bekende voorliefde voor de Oranje's, terwijl de Ruyter politiek genoeg was zich buiten de politiek van den dag te houden. Dit gaf hem den voorrang en zijn lang leven heeft er ook toe bijgedragen om onder onze groote zee mannen allereerst hem te noemen. We zien hem, zooals hij daar stond op 't hooge achterdek van zijn admiraalschip, kalm en waardig den strijd overziende tus schen zijn vloot en die der Engelschen, niet schromende voor het gevaar en steeds gereed hulp te bieden waar zijn diensten hulp kon den aanbrengen. Ook wanneer 't lot ons ongunstig was, redde zijn vastberaden hand de eer onzer vlag en boezemde den vijand respect in. Bijna 70 jaren oud zien we hem zedelijk gedwongen zich nogmaals scheep te begeven. Men mocht zijn welbeproefden moed niet verdenken en daarom waagde hij een verren Een verhaal uit de lijfstraffelijke rechtspleging, door Mr. William J. Tkn Hokt. 7) «Lieve man,« zeide zijne vrouw tegen hem, «ik kan me maar niet begrijpen, waarom je die gelijke nis zoo ongelukkig maakt. Het heeft de Voorzienig heid behaagd ons het eenë kind te ontnemen is het dan geen troost integendeel, dat als 't ware in ons eigen dochtertje te zien herleven en is 't niet even alsof de hemel door onze droefenis bewogen het ons terug heeft willen schenken'? Ik voor mij, ik tracht het verleden te vergeten soms gelukt mij dit zelfs. En ik zou willen geloovon, dat Madeliefje slechts van naam gewisseld heeft, zooals hare moeder. «Ja gij hebt gelijkzei W. dan verlegen en streek zich met de hand over't voorhoofd. «Dat is het nietoch, maar ik ben immers niet ongeluk kiggij hebt het mis. En evenwel zag hij er slecht uit, hij vermagerde, zijn oogen vielen in en kregen zwarte kringen alles was hem te veel, hij gaf om geen geld en om geen eer meer. Kon hij 't, dan had hij de echtelijke woning voor goed willen ontvluchten, of het kind daaruit willen verwijderen. Maar hij durfde niet. In 't eind vertoonden zich verstandelooze vlagen, die al de kenteekenen van zielsziekte droegen. Bij de dagelijks bewoonde vertrekken op 't kasteel was een kamertje, dat niet veel placht gebruikt t: worden, maar waar 't kind nu gaarne vertoefde, om dat men 't haar als bergplaats voor haar speelgoed aangewezen had. Daarvoor was 't dan ook beter ge schikt dan om er in te huizen; de ouderwetsche van steen geparketteerde vloer maakte het vertrekje kil in weerwil van de dikke matten die er over heen lagen en het groote karpet en de vele kasten die er in waren beantwoordden uitnemend aan de bestemming van een speelgoedbergplaats, 't Werd nu Louize's ka mertje genoemd. In de warme zomerdagen was 'ter aangenaam koel en moeder en grootmoeder gewenden er zich van lieverlede aan, daarheen haar werk mede te nemen, om het geliefde kind niet te verlaten. Als mevrouw de W. uit een of andere oorzaak eens rus tig thuis wilde zijn en belet liet geven, dan zat ze daar soms lieele dagen met bet kind en zelfs, wan neer mijnheer niet thuis kwam eten, gebruikte de familie er 't middagmaal. Dat kamertje was den heer de W. bijzonder tegen de. borst; hij vermeed er in te komen, zoo dikwijls hij dat maar eenigzints, zonder erg te geven, kon. Nu was het duidelijk, dat zoodra hij zijne vrouw verzocht had, daar liever niet te gaan zitten, zij naar haar gewone kamer, 't boudoir of de kleedkamer naast de slaapkamer, terug zou zijn gekeerd. Maar hij was er bovenal bang voor, om zijn afschuw van dat ge deelte van de woning te doen blijken en als hij er over den drempel trad en een huivering hem over viel, dan wist bij daar altijd een rede voor te vin den dat het tochtte of de kilheid van de steencn of dat hij wat koortsig was, of zoo iets. Er was ook nog een oude hooge schoorsteenman tel in van fraai wit marmer en in verband daarmee en met den vloer die uit schuin ineengelegde zwarte en witte steentjes bestond, lag er voor den haard een grootere wit marmeren vlies, met een zwart inlegsel midden in, dat op een liggend Grieksch kruis geleek. Uitzicht had liet vertrekje niet anders dan op het binnenplein, zoodat mevrouw de W. en mevrouw K. de II. als van zelve haar plaatsen gekozen hadden ter wederzijde van den grooten schoorsteen. Made liefje want die naam was onweerstaanbaar bij iedereen weer boven gekomen Madeliefje huppelde dan gedurig op dien steen heen en weer, dan eens aan mama's en dan weer aan grootmoes knieën. Dat spelletje kon de W. maar niet velen als hij er eens bij moest zittenhij verzon dan allerlei spel letjes in de hoeken van de kamer, of pakte haar op eens in zijn armen op, soms met de allergezochtste voorwendsels, als ze maar van den steen af was. Eens op een avonl was de oude tante er bij, die den dag bij de familie had doorgebracht. Freule K. de K. zat midden voor den haard, waar een beetje vuur in was, want men was in den herfst en 't be gon 's avonds, althans daar, al wat koel te worden. In de tusschenruimte, die tusschen de drie dames overbleef, zat Madeliefje op het onbedekte deel der steentjes en beproefde op de zwarte steentjes midden in den witten een bloempje te teekenen met een stuk wit krijt. De W. kwam binnen en zag haar niet dadelijk. «Waar is Madeliefje?* vroeg hij na de gewone begroetingen. «Wel hier,zei de moeder met een lichte hoofd beweging naar den haard. Er was maar één lamp opgestoken en om de niet al te sterke oogen der oude freule, had men er een groen kapje om gehangen, ze verspreidde dus een hel licht omlaag op en in den kring van 't werkta feltje, maar liet de rest in 't half donker. Andei's had men kunnen zien dat de W. plotseling begon te staroogen en dat zijn hairen stor Maar op 't zelfde oogenblik stond het kleine meisje op en liep naar haar papa, met dien prettigen gullen lach, die elkeen zoo goed herkende. «Papa! Papariep ze uit, «ziet u niet wat ik doe? Komt u eens gauw kijken, hoe mooi ik mijn portret gemaakt heb Ze trok den rampzalige goedschiks, kwaadschiks mee, tot vlak tegenover den schoorsteen, toen ging ze weer op haar knietjes op de zerk liggen en raakte haar teekening met den vinger aan, terwijl het blonde kopje, neigend op haar werk, 't gouden hartje van de lente bloem geleek. «Kijk pa! daar ben ik! daar ben ik,riep ze schaterend van kinderlijke pret. Ditmaal zakte de heer de W. in een en viel flauw. Ze hielpen hem op, lieten hem salmoniak ruiken, gaven hem wat hartshoorn en hielpen hem te bed. Toen dat gedaan was en men zich overtuigd had, dat de heer de W. goed lag en wat kalmer adem haalde, sprak zijne vrouw lot haar moeder en tante; Wat dat is weet ik niet, maar ik weet wel, dat ik me ernstig ongerust maak. Alfred heeft iets wat hem scheelt, hij is gedecideerd ziek en ik neem dat niet langer voor mijn verantwoording. Morgen laat ik Docter II. uit de stad komen ik zal hem dadelijk van avond nog een briefje schrijven. En werkelijk, den anderen dag had de heer de W. een geduchte, heetc koorts en ijlde. Doctor II., de bekende, ook voor zielsziekten gerenommeerde Maas- trichtsche geneesheer kwam en wilde niet dadelijk een oordeel uitspreken. Hij keerde verscheiden dagen terug, schreef den heer de W. voortdurend sedantia voor en eindigde met te verklaren, dat de geestver mogens van den patient geschokt waren en dat me.i alle aandoeningen voor hem streng vermijden mees (Wordt vervolgd.} NIEUWSBLAD Hel Lmid van Huisden en Altena, DE LANGSTRAAT EN DE ROHMELERWAARD.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1