No. 45. WOENSDAG 1 MAART. 1882. Uitgever: L. J. YEERMAN, Heusden. L IC UT. Maroussia. FEUILLETON. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Binnenlaudsche ADVERTENTIEN waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. Advertentiën voor Buitschland worden alleen aangenomen door het Advertentiebureau van ADOLF STEINER te Hamburg. Niet om in te stemmen met de klacht van den grooten man der wetenschap, die in zijn stervensure om /licht, meer licht!'' bad, niet om te jammeren over het pik. donker, waarin zoovele menschen nog zitten en zuchten, maar alleenlijk om eenige feiten en beschouwingen te geven omtrent de mid delen, waarmee de nijvere mensch in den loop der tijden de duisternis, in den letter lijken zin des woords genomen, bekampt heeft, schrijven we boven dit opstel //licht." Over dit schijnbaar zoo bekende onderwerp is zooveel te zeggen, dat we ons voornamelijk slechts tot dat deel zullen bepalen, waarbij de nijverheid betrokken is. In 't algemeen heeft de mensch een afkeer van 't donker. Elk rechtgeaarde zoekt het licht, waar hij kan en vandaar dat eeuw in, eeuw uit gezocht is naar lichtbronnen, on afhankelijk van 't zonnelicht, ten einde dat te vervangen, en de edelste geesten het niet onder zich gerekend hebben te arbeiden aan 't moeilijke en nog altijd onopgeloste vraag stuk een kunstlicht vervaardigen welks sterkte het zonnelicht evenaart. De zon geeft onze aarde licht en, ofschoon dat nu recht- streekts zoo niet is willen we er toch voor 't gemak ook de warmte maar bijvoegen. Wanneer ze is ondergegaan, kunnen we ons nog verkwikken in de laatste, doch 't licht verdwijnt met haar. Zoo niet de veel verder gelegen zonnen, de sterren, onze nachten verhelderden, zou 't van zonsondergang tot zonsopgang volmaakt duister zijn, 't geen echter nooit 't geval is. Het licht is over de geheele aarde gelijkmatig verdeeld, elke plaats heeft even veel licht als duister en de poolstreek, waar men nachten heeft die maanden duren, heeft daarna ook dagen van dezelfde lengte. Om het zonnelicht te be sparen, te conserveeren, heeft men wel vele proeven genomen en 't thans zelfs gebracht tot de vervaardiging van lichtgevende verf; praktisch nut heeft dat zoeken nog niet op geleverd. De toekomst vermag ook hierin misschien wonderen, tot heden bepaalt zich 't resultaat tot een aardigheid. Het mag verwondering baren dat, ken nende dien trek naar licht, de geschiedenis der kunstverlichting eerst voor deze eeuw van eenigszins belangwekkenden aard is. Dit komt misschien wel daarvan, dat de mensch in vroeger eeuwen de verdeeling van dag en nacht als een wenk niet alleen voor de natuur, maar ook voor zich beschouwde, om te rusten zoolang de duisternis aanhield. In ons land zijn nog gansche streken, waar de bewoners met de zon opstaan en ongeveer gelijk met haar of even daarna ter ruste gaan. De behoefte aan kunstlicht is daar buiten gemeen klein, het zwakste is nog mooi genoeg. Men kent daar geen avonduitspan ningen, men maakt er den nacht niet tot dag, waarom zou men er zich dan op toeleggen om een sterk kunstlicht te vervaardigen? In de middeleeuwen was 't met de ver lichting zeer ellendig gesteld. Men behielp zich met het schijnsel van 't brandhout onder de breede //schouwe" of met kaarsen van eigen maaksel. Sinds de twaalfde eeuw schijnt men die gefabriceerd te hebben. Het legt dus geen bijzonder loffelijk getuigenis af van onzer vaderen streven naar licht, dat ze zich daarmee tot op onzen tijd beholpen hebben. In onze jeugd, en we zijn nog zoo heel oud niet, werd van 't kaarslicht een druk gebruik gemaakt. Een blaker behoorde toen tot de onmisbare meubelstukken. Die den walm der smeerkaarsen te walgelijk vond, brandde een lampje, een even ellendige lichtbron. Daar we heden ten dage ons nog met bijna dezelfde grondstoffen behelpen en onze licht- voortbrenging langs denzelfden weg geschiedt, is het dus zeker wel opmerkenswaardig dat het voorgeslacht er nimmer toe gekomen is om de verbranding van olie of vet op een betere en spaarzamer wijze in te richten. Een teeken te meer, dunkt ons, van het ondergeschikt belang van het kunstlicht in vroeger tijd. Een Hollandsche stad uit de middeleeuwen, hoe schilderachtig gelegen en gebouwd, ge leek na den ondergang der lichtgevende weldoenster, een kerkhof. Straatverlichting kende men niet, dewijl niemand in 't duister buiten zijn woning noodig had. Het was dan ook een zeer gevaarlijk werk bij volkomen afwezigheid van elke bestrating en de verre gaande onreinheid der wegen, zich in den nacht buiten de deur te begeven. Zoo ongewoon was dit trouwens dat men een der avonduren, meestal klokke acht, het boevenuur noemde, om aan te duiden welk soort van volkje 't daarna nog waagde den strijd met de duisternis voort te zetten. Toen de wegen begaanbaar werden ge maakt en allengs meer behoefte ontstond aan wrat licht, kwam het gebruik in zwang voor de ramen een kaarsje te branden en in enkele plaatsen verordineerde de over heid dat op zeker getal huizen minstens één voor verlichting diende te zorgen, ter wijl niemand zich op weg 'vertoonen mocht, zonder van eenig licht voorzien te zijn. Hoe vreemd het schijne in onze dagen, de vinding van Jan van der Heyden in de laatste helft der I7de eeuw, om in destra- ten lantarens op palen te plaatsen, was voor dien tijd een uitvinding van groot be lang. Vooral omdat deze beroemde man een model lantarens uitvond, die voor het doel zeer geschikt waren, zoodat ze tot in onzen tijd in gebruik gebleven zijn. Eerst later heeft men het beginsel waarop deze rustten, stelselmatig toegepast op de kamer lamp en kwam zoo tot de zeer doelmatige toestellen, die wij thans ter verbranding van petroleum hebben. Een vereischte voor alle licht is toevoer van lucht. Wanneer deze de vlam niet naderen kan en zich langs een bepaalden weg verwijderen, geeft ze slecht licht, door dat een groot gedeelte der brandbare stof als walm onverbruikt verloren gaat. Men ziet dat verschil terstond door rond een vrijbrandende vlam eener lamp een glazen schoorsteen te plaatsen. Terstond wordt het licht witter en houdt het walmen op. Onze P. J. STA II L. I. DE UKRAINE. D Ik zal u iets vertellen, dat heel lang geleden is voorgevallen in de Ukraine (Rusland), ergens in een vergeten, maar lief en bekoorlijk hoekje van die streek. Ik ben een groot liefhebber van plekjes waarover men zelden hoort spreken, die de vreemdeling onbe zocht laat, waarvan men bijna geen notitie neemt, die altijd in het ongestoord bezit blijven van hunne schuilhoekjes en hun geheimen, hun bloemen en hun schoonheid, hun moeitevolle zorgen en hun eenvou dige genoegens. Hun geschiedenis is niet voor Jan- en-alleman bestemd. Hunne gewoonten en gebruiken hebben iets eigenaardigs, en, als er daar van trotsch- heid sprake kan zijn, bestaat ze er zonder het zelf te weten. Men vindt er dingen, die men elders overal te vergeefs zou zoekenmenschen en zaken zijn er op en top nieuw. Maar die landen hebben onder ons gezegd en gebleven soms ook hun helden, en helden van de ware soort. Ik heb veel op met helden voornamelijk als zij niet tot de snoevers of pochers belmoren als ze rechtschapen en oprecht zijn, als zij groote din gen tot stand brengen, zonder overal rond te bazui nen: Kijk, kijk eens hier, ik ben de man die dat alles gedaan heeftbeloon er me nu spoedig voor maar alleen omdat ze helden geboren zijn en de eigenschappen van een held hebben en dus niet an ders dan heldhaftig kunnen wezen. Maar voor van daag al genoeg philosophie, zooals onze schoolmeester zegt, als hij ziet dat men het niet langer met hem eens is. Ik zou een geschie denis vertellen. Welnu, in dat kleine hoekje waarvan ik sprak, stond vroeger een huis dat er uitzag zoo als alle hui zen op het platte landen dat huis was bewoond door een Kozak, Danilo Tchabane en zijn gezin. Nu verzoek ik u, wel deugdelijk onderscheid te maken tusschen de Kozakken uit de Ukraine en die van den Don, die gebaarde schepsels met hunne groote, ronde, schrikwekkende oogen, hun ruwe spraak en onbehouwen manieren; beide soorten ge lijken volstrekt niet op elkaar. De bewoners der Ukraine dragen geen baard voor dat zij vijftig jaar oud zijn. Daaruit volgt dat ge in het heele land slechts grijze baarden of in het ge heel geen baarden ziet. De jongelieden dragen kne vels, zooals de Polen. De lieden uit de Ukraine zijn groot, sterk en rijzig. Zij hebben voor het meerendeel regelmatige trekken, zuiver gevormde wenkbrauwen, groote, puntig toeloo- pende oogen en eene kalme, fiere, min of meer strenge uitdrukking in hun gelaat, die soms tot somberheid schijnt over te hellen. Weet ge wat hèt woord Kozak beteekent? Het is een Turksch woord en wil in onze taal «krijgs man te paardzeggen. In de dagen toen de Ukraine nog een republiek was en oorlog voerde met de Turken, hebben die Turken aan de onbekende helden, die zij te bestrij den hadden, den naam van Kozakken gegeven. Ik zal u niet bezig houden met het verhaal van al de oor logen dezer republiekdat zou te lang duren. Het is voldoende als ik u zeg, dat zij zich lange jaren ach tereen om zoo te zeggen «tusschen twee vuren» ge plaatst zag: het groote Rusland en Polen. Men zou bijna kunnen zeggen «tusschen vier vurenals men de Turken en de Tartaren meerekent. Ten slotte had deze republiek, die het met de Polen niet eens kon worden, de «broederlijke» voorstellen van Rusland aangenomen. «Wij zijn te zwak om nog met onze naburen te worstelen. Wij hebben tot nog toe den oorlog op roemrijke wijze volgehouden, dat is niet te ontken nen maar ten langen laatste zullen wij toch het on derspit moeten delven. Rusland slaat ons voor, een verbond te sluitenlaten we dien voorslag aanne men. Zoo dacht en zoo sprak het oude opperhoofd Bogdan Khmielnitski, en het volk had aan zijn raad gehoor gegeven. In het eerst ging alles goed. Gelijkheid, broederschap, vrijheid, de Russen hadden er diepen eerbied' voor maar langzamerhand namen de zaken een keer. Nog eer er een jaar om was, had het volk dui zenderlei redenen om tot den hoofdman Bogdan te zeggen: «Wat hebben wij gedaan De oude Bogdan, wien deze dingen ter oore kwamen, stortte, naar men zeide voor het eerst van zijn leven, tranen. «Wij zullen het trachten te verhelpen,» sprak hij toen; maar het gelukte heiu niet en hij stierf van hartzeer. Na zijn dood had de Ukraine zware beproevingen te verduren. Zij werd verdeeld in twee partijende eene hield het nog met Rusland, de andere was op de hand van Polen. Ook had er zich nog eenderde partij gevormd. Deze was bepaald voor algeheele onafhankelijkheid; ongelukkigerwijs was deze groep niet talrijk. In den tijd dat de zaken aldus geschapen stonden, valt de aanvang onze geschiedenis. De Kozak Danilo Tchabane bewoonde dan met zijn gezin een huis op het platteland. De moeilijkst te be vredigen mensch zou met die woning in zijn schik zijn geweest. Danilo had dit huisje geërfd; zijn vader, die het van diens vader had, die het ook van den zijnen ontvangen had, had het bij zijn dood aan hem over gedragen. Ik weet niet hoeveel geslachten der Tcha- bane's daar al gewoond hadden. En let welin welke woestijn een familie uit de Ukraine zich ook gaat vestigen, het eerste voorjaar hel beste zal die woestijn reeds met bloemen getooid zijn. Ge kunt dus nagaan, welk een paradijsje van bloemen het huis van Danilo zijn moest, nadat zooveel geslachten der Tchabane's hun aandeel in de bloemen geleverd hadden bij de bloemen hunner voorvaderen. Trouwens, het moet gezegd worden dat Danilo's huis nooit of nimmer eenige gelijkenis met een woes tenij had gehad. Integendeel: bekoorlijk gelegen als het was tusschen een uitgestrekte steppe en een even uitgestrekt woud, tusschen een diepe rivier en een rijkbewassen vlakte, tusschen een hoogen berg en een frisch dal, was het, zoodra men het in het oog kreeg, een lust om te zien. Wordt vervolg!. V DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1