No. 51. WOENSDAG 22 MAART. 1882. Sparen en Kapitaal. Maroussia FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1Eranco per post verhooging. zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte. Adverteutiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Binnenlaudsche A D V E R T E N TIEN waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Hij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. II. Zoo is de spinspoel van de spinsters, de kar van den zandwerker een kapitaal. Zoo is een geregeld gebouwde stad, zoo zijn straatwegen, vaarten, dijken, huizen, schuren, alle kapitalen, zoo wemelt het letterlijk rondom ons van kapitaal. Daaruit volgt, dat zoo het geringste werktuig een kapitaal is, bijna alle menschen kapitalisten moeten zijn. Dat is ook werkelijk het geval. Maar er is een hemelsbreed verschil tusschen het kapitaal van een grasmaaier, die een gereedschap van 10 gulden bezit en het kapitaal van een bankier, die met millioenen werkt. Die groote tegenstelling kan men met leede oogen aan zien, omdat de groote ongelijkheid in de verdeeling der rijkdommen eenigermate de toeneming der bevolking tegenhoudt. Maar beschikbaar moeten groote kapitalen zijn, dat is onbetwistbaar in het belang van den werkman zelf. Anders zou de metselaar b. v., die een huis bouwt, op krediet moeten leven, tot dat hij het geheel had afgewerkt, en lang en breed den tijd hebben van honger te sterven, als er geen kapitaal beschikbaar was, waaruit hem het dagelijksch brood werd voorgeschoten. P. J. S T A H L. V De officier met het roode gezicht zeide niets, maar gaf het kind een schop, dat het sprakeloos van schrik onder de bank rolde waar het had liggen slapen. Lafaardriep de oudste broeder. «Lafaard! als ik groot ben De leelijke man met zijn rood gezicht had wel iets anders te doen, dan naar de woorden van het kind te luisteren. Door een tweeden schop had hij Krouk wakker gemaakt, die letterlijk dronken van de slaap scheen en alle denkbare moeite deed om zijn verbijs terde oogen, die telkens dichtvielen, zoo goed mogelijk open te houden. Vorochilo, dien men op dezelfde aangename wijze gewekt had, zag er uit of hij niet wist wat hij moest denken bij het zien van zijne aanvallers. Hij noemde den grooten officier baas Generasimeen den anderen «baas Stéphane;» den een schonk hij een minzaam lachje, en den ander een knipoogje van goede verstand houding, waarna hij zich weer op zijn bank liet neer vallen, onder den uitroep «Laten we maar gaan slapen; het is hoog tijd. De soldaten zagen hem beurtelings onderzoekend aan. Aan den anderen kant is het gemakkelijk in te zien, waarom in die landen, waar de tegenstelling te groot is, de bevolking eene neiging heeft om af te nemen. Een enkel persoon, die millioenen te zijner beschikking heeft, kan de inkomsten van zijn vermogen niet verteren, zonder nutteloos veel door de glazen te werpen. Terwijl dus een enkel persoon zooveel verkwist, dat een vijftigtal er van zouden kunnen bestaan, kan iemand, wiens geheele kapitaal misschien vijf gulden bedraagt, slechts door te werken als een paard, zich het weinige verschaffen, waar mede hij moet rondkomen, en hoe dan nog? Tegen een, die een overmatig groot kapitaal ter beschikking heeft, staan honderden, wien het aan het noodigste ontbreekt. Stel zoo'n kapitaal van 10 millioen verdeeld in duizend deelen, elk van 10000 gulden. Tienduizend gulden vormen geen groot kapi taal, maar zij maken toch een arbeiders werktuig, waar wel wat mede te doen valt. Iemand met dat kapitaal, krijgt, als hij eerlijk is, zonder al te veel moeite, wel vijftien duizend gulden crediethij is niet rijk genoeg om niets te doen, maar hij bezit de middelen om nuttig te kunnen arbeiden. Het huiselijk leven drijft hem aan tot spaarzaamheid, en het sparen doet zijn kapitaal aangroeien. Naar alle waarschijnlijkheid zal die beschei den arbeider een grooter geworden erfgoed en twee of drie welopgevoede kinderen op aarde nalaten. Hij zal dus hebben bijgedragen tot den vooruitgang, iets toegevoegd hebben tot den inventaris van het algemeen, welke inventaris bestaat in voortgebrachte zaken en verstandige werkkrachten. Is de mensch al te rijk, dan spaart hij niet, want hij heeft het niet noodig; is hij al te arm, dan spaart hij ook niet, want, het helpt toch niet denkt hij, en hij kan ook te nauwernood in zijne eerste behoeften voor zien; krijgt hij bij toeval eens een gulden of wat in handen, dan is het tien tegen een, dat hij zich en zijne vrienden eens te goed doet: //Het is de moeite niet waard, het te bewaren Hen, die reeds kleine kapitalisten zijn, behoeft men waarlijk niet tot sparen aan te manen, zij doen het uit instinct en leeren het door hun voorbeeld weer aan hunne kinderen. Het ware dus in het belang van het menschelijk geslacht wel te wenschen, dat de verdeeling der rijkdommen een weinig minder ongelijk was, en dat ieder persoon, die op den leeftijd kwam, te kunnen werken, het werktuig van allen nuttigen arbeid, om zoo te zeggen, voor zich klaar vond liggen. Alle menschen, die het wel meenen, zijn het onderling eens, dat, als het zoo ging, de wereld er bij zou winnen. Maar iets anders is het, iets te wenschen en iets anders, het te verkrijgenzoo staat hier het volgende in den wegHet eigen domsrecht is onbeperkt. Als een hengelaar een geheel en dag aan den kant van eene vaart heeft gestaan om een dozijn visschen te vangen, dan zijn die visschen even stellig zijn eigendom, als zijn hoofd, zijn armen of zijn beenen. Hij heeft zich vermoeid, met andere woorden, hij heeft zijn tijd en zijn lichaam gegeven om die visschen te verkrijgen hij kan er mee doen wat hij wilwil hij ze opeten niemand kan het hem verhinderen, wil hij ze verkoopenhij heeft er het volste recht toe. Verkoopt hij ze, en spaart hij de stuivers die hij ontvangen heeft, en doet hij dat telkens nog eens, tot dat hij een vijftig gulden heeft bespaard, dan zijn die vijftig gulden zijn onbetwistbaar eigendom. Hij kan ze aan één diner in het Amstel- hotel opmaken, hij kan er ook een net voor koopen, dat is een nuttig kapitaal. De vijftig gulden in zijn steenen varken, waren zoo lang zij zich daarin bevonden, nutteloos kapitaal, nu zijn zij een bruikbaar, een ren- tegevend kapitaal geworden. Die vijftig gul den zijn zijne medearbeiders geworden aan hen zal hij het danken, zoo hij voortaan meer visch in minder tijd en met minder vermoeienis vangt. Als nu een ander hengelaar hem zegt z/Leen mij uw net voor vandaag, dan zal ik u de helft van mijne vangst geven dan kan hij dienst voor dienst bewijzen volgens de groote natuurwet der werking en wederwerking. Hij, die komt leenen, rekent er op, minstens driemaal zoo veel visschen met het net als met den hengel te vangen, anders zou hij de overeenkomst niet hebben voorgeslagen. En, als de zaak hem niet tegen valt, dan zal hij ten slotte nog voordeel overhouden, na afbetaling van de hem bewezen dienst. Veronderstellen wij nu eens, dat, terwijl de spaarder staat te denken wat hij met zijn geld zal doen, zijn buurman bij hem binnenkomt en zegt //Leen mij de vijftig gulden, ik zal ze u stellig en zeker toeko mende jaar teruggeven Dan zal de spaar- Hij is het«, zeiden sommigen. «Hij is het niet,« beweerden anderen. «Wat een schelmentroep! Geen enkele is er bij, die geen verrader is!» «Stilte!» schreeuwde de man met het roode gezicht. Hij was bij een tal'cl gaan zitten, en gaf de vrouw op onbeschofte wijze een wenk om nader te komen. «Kom hier,,« riep hij. Zij kwam. «Wie zijt ge?« vroeg hij. «Ik ben de vrouw van Danilo Tchabane.« «Waar is uw man?« «Een vriend gaan bezoeken. «Wacht maar, ik zal u leeren wat een vriend is. Hij nam een knoet, die een zijner soldaten in de hand hield, een rijkversierden knoet, met fraai gegra veerd handvat. «En die twee daar, die twee dronkaards, die twee honden, wat moeten die hier En om duidelijk te laten zien, welke personen hij bedoelde, sloeg hij met zijn knoet eerst Krouk op de schouders en toen Vorochilo in het gezicht. «Zult ge spreken?» schreeuwde hij, een dreigen den sprong naar haar doende. De vrouw deinsde een eind weegs achteruit, alsof ze plotseling een wild dier tegenover zich zag. Maar na een krachtige poging om haar afgrijzen te bedwin gen, antwoordde zij «Dat zijn mijne buren, lieer; zij waren hier geko men om ossen te koopen en zijn wat gaan slapen, tot mijn man thuis kwam. «Ja, heer, wij waren hier gekomen om drie ossen van Danilo te koopen,zeide Andry Krouk, die ein delijk goed wakker was. «Ja, het zijn ossen, die wij morgen beloofd heb ben te leveren, en nu vinden wij meester Danilo niet thuis; denk eens welk een teleurstelling voor ons. Komaan, zei ik tot mijn maat« (hij wees naar Voro chilo, die, schoon ook wakker geworden, er nog niet in scheen te kunnen slagen zijn oogen voortdurend open te houden) «komaan, zei ik tot mijn maat, de haas is er niet, het is jammer. Ja, zei mijn maat, het is jammer, maai er is niets aan te doen. Wat treffen we dat ongelukkig, zei ikmaar wie kan het helpen, hij is er niet. Ja, antwoordde mijn maat, Danilo is er niet. Die dag zijn we dus al weer kwijt. Ja, al weer kwijt, antwoordde hij, maar wat is er aan te doen Men kan ook niet alles van te voren weten. Ja, antwoordde mijn maat, men weet niet alles vooruit. Maar ondertusschen, hoe zal het morgen op de markt gaan?« «Zult ge nu zwijgen, hondsvot!» schreeuwde de man met het roode gezicht. «0, verraders, ik begrijp wel wat al die zoogenaamde onnoozelheid beteekent! Soldaten, bindt die schelmen eens vast, en goed ook! Dat was spoedig gedaan; Andry Krouk en Semene Varochilo waren in een oogwenk vastgebonden en ge kneveld. In dit oogenblik trad de heer des huizes binnen. «Wie zijt gij?» brulde de roodkop terstond. (Hij was blijkbaar de aanvoerder der bende.) «Hoe heeft men u hier binnengelaten?» «Ik ben de eigenaar van deze hut, heer!« ant woordde Danilo met een eerbiedige buiging. «Gij zijt in mijn huis en ik keer er in terug. «Hola daar, mannen! zet een paar schildwachts aan de deur en laat er niemand in- of uitgaan, ver staat ge?« riep de officier tot zijn manschappen. Ver volgens wendde hij zich weder tot Danilo. «Als ge uw leven lief hebt, antwoordt mij dan zonder dat ik er u toe behoef te noodzaken. Waar is de landlooper dien wij zoeken? Geef een duidelijk antwoord, Judas! Als ge mij met praatjes zoekt om den tuin-te leiden, schiet ik u morsdood. Houdt dat voor gezegd! Waar is de Zaporogue?« «De Zaporogue?« antwoordde Danilo kalm, doch vol verbazing, «het is voor de eerste maal van mijn leven, dat ik dien naam hoor uitspreken. Ik weet niet wat een Zaporogue is.» «Maak dat anderen wijs!» schreeuwde de officier; «wilt ge mij vertellen dat gij de bandieten niet kent, die ulieden in opstand brengen9 Dan kondt ge mij even goed zeggen, dat mijne soldaten hunne opper hoofden niet kennen. Die Zaporogue is in het land, hij is hier binnen gegaanwaar is hij nu Beken het dadelijk, of ik steek het heele nest in brand en laat man, wijf en jongens samen in een vuurtje braden. »Heer,« antwoordde Danilo, «ik herhaal dat ik nooit heb liooren spreken van den man dien ge straks noemdet. «Ge wilt dus niet spreken? Welnu, het zij zoo! ge weet wat u te wachten staaten zich tot Vorochilo en Andry Krouk wendend, vroeg hij «Schurken, gij weet zeker ook niets van dien Zapo rogue, dien de duivel moge halen!» Ik vraag u wel om vergiffenis, heer,antwoordde Semene Vorochilo, die meer dood dan levend scheen, «en ik «Spreek op, monster!» «Ik heb hem gezien. «Je hebt hem gezien en gij hebt er niet dadelijk kennis van gegeven, verrader «Ik was te bang, heer, ik wist niet meer wat ik •deed, en daarbij «Nu, wat daarbij, schoft «En daarbij was hij reeds vertrokken!» «Waar hebt ge hem dan gezien?» «Op de ossenmarkt, heer, te Trosny. Wordt vervolgd. euwsblad let Lais lensden en Altena, BE BE B0M1ELERWAAHD Advertentiën voor Duitschland worden alleen aangenomen door het Advertentiebureau van ADOLF STEINER te Hamburg. DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1