No. 52 ZATERDAG 25 MAART. 1882. Sparen en Kapitaal. Maroussia. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATEIIDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Eranco per post verhooging. zonder pnjs- Ad verten tien 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Binnenlandsche ADVERT EN TIEN waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Rij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. (slot.) Er zijn natuurlijk altijd menschen, die er belang bij hebben de zaken verkeerd voor te stellen; hetzij dat zij dit doen uit eigen belang of om bij de werklieden een plas dankje te behalen, soms ook wel doen zij het uit onkunde. Gedeeltelijk door toeval, zoo spreken zij, gedeeltelijk door andere oorzaken, als daar zijn, verovering en ge weld, worden kapitalen in het leven geroepen en komen in het bezit van enkelen, gedeel telijk roept ook de geboorte het eene kind om te erven, het andere om toe te kijken. Het pleit niet zeer voor iemands slimheid, wanneer hij denkt dat de eerste bewoners eener landstreek zich slechts behoefden neer te zetten, om wat men noemt, kapitaal te bezitten. Grond is kapitaal, dat is waar, maar grond is dan eerst kapitaal, wanneer er iets aan is ten koste gelegd, dat wil zeggen, wanneer een kapitaal gebruikt wordt, om een ander, dat er een worden moet, voort te brengen. Grond, zooals hij daar ligt, onbebouwd en vol wilde dieren, is evenmin een kapitaal, als het goud dat diep in de aarde ligt verborgen, waarde heeft voor den mensch die er bij staat, zonder andere werktuigen dan zijne handen, om het uit den donkeren schoot der aarde naar boven te halen. Neen, de menschen die het eerst den bodem, dien zij kwamen bewonen, productief hebben gemaakt, hebben moeten beginnen zooals wij boven zeiden en zijn er eerst langzamerhand in geslaagd het wild gedierte te verdrijven en den waardeloozen grond tot een kapitaal te maken, dat zijne twee- a drie duizend gulden per bunder op kan brengen. Dat dit waar is, nog op dit oogenblik, leert ons de lijdensgeschiedenis van zoo menigen landverhuizer, die, onbekend met hetgeen er aan verbonden is, onontgonnen streken te gaan bewonen, vol moed zich waagt in de wildernis om den grond iets te ontwoekeren, wat hij zelf nog niet be zit, namelijk kapitaal. Niets brengt niets voort. Wanneer de mensch zich slechts be hoefde te vertoonen om den bodem pro ductief te maken, dan zouden tal van sta ten, zoowel in als buiten Europa, schatten willen geven om menschen te hebben, want er is land in overvloed te veel en arbeiders te weinig. Niet in ons land zélf, daar heeft elk stukje grond zijn eigenaar, maar in onze overzeesche bezittingen is dat niet het ge val, en in Noord-Amerika niet en in Zuid- Amerika niet. Maar menschen zonder eenig kapitaal zouden daar niet veel nut doen. Wanneer wij oogen en ooren gebruiken, dan zien en hooren wij het dagelijksplan nen om naar Noord-Amerika te gaan, plan nen om naar de Transvaal te verhuizen, zij hebben aan hun hoofd en tot eerste voorwaarde: kapitaal en nog eens kapitaal. Kan men in de oude wereld zijn toestand zonder kapitaal niet verbeteren, in de nieuwe, waar het den aankomeling aan alles ont breekt, zeker niet. Nu nog, in onzen tijd er van te spreken, dat kapitaal bij toeval in iemands bezit komt, is meer dan onnoozel. Verovering of gewelddadige inbezitneming is nu in onze maatschappij bijna eene onmogelijkheid en moge ook vroeger de mogelijkheid daarvoor wel bestaan hebben, die tijden zijn reeds lang verdwenen. Ze zijn er wel geweest, de tijden, dat vorste lijke willekeur, dat logen en laster bezit tingen bracht van de eene in de andere hand, maar in onze dagen moet men van meet af aan beginnen, wil men iets verkrijgen, wil men grondeigenaar of kapitalist worden. En bij erfenis dan? Zijn er dan niet bij honderden, die geen hand behoeven uit te strekken, die reeds bij hunne geboorte met rijkdommen overladen worden, terwijl zoo menigeen bijna van honger omkomt. Is dat dan niet onrechtvaardig? Waar steekt hier de onrechtvaardigheid? Toch niet daarin, dat de vader aan zijne wettige kinderen nalaat, wat hij of zijn vader op wettige wijze heeft verkregen? Of zou het soms rechtvaardigheid zijn, dat hij zijn zoon onterfde en den wildvreemde, aan wien hij niets te danken heeft, de erfenis in den schoot stortte. Dat kan geen mensch vergen of bedoelen. De vader heeft gewerkt om zijn goed te vermeerderen, niet voor zich zelf alleen, maar ook voor degenen, die aan hem het leven te danken hebben, dikwijls nog het meest voor hendus kan het ook geen onrecht zijn dat hij hun het zijne nalaat. Dat is geen toeval. Dat is de loop der natuur. De zoon en de erfenis behooren bij elkander. Elke andere regeling zou onrechtvaardig zijn. De erfgenaam moge op eene gemakkelijke wijze aan zijn kapitaal zijn gekomen, het ontstaan van het kapitaal blijft hetzelfde en de rechten van den eigenaar op het zelf verworvene, of op hetgeen zijne vaderen verworven hebben, zijn onvervreemdbaar en kunnen niet afgenomen worden zonder de grofste onbillijkheid. Geene afgunst dus op hetgeen een ander bezit, maar door wijze spaarzaamheid zelf bezitter te worden, moet de leuze zijn. Maar het blijkt uit hetgeen wij boven reeds herhaalde malen gezegd hebbenkapitaal- vormen is niet gemakkelijk, daar behoort toe eene mate van zelfverloochening, waar toe een ieder niet in staat is. Niet helpt het klagen over lage bezoldiging, niet hel pen de geweldige middelen om hoogere loonen te verkrijgen. Waar allen hetzelfde ontvangen, is het voordeel gering, en eene algemeene loonsverhooging zou eene alge- meene prijsverhooging van bijna alles ten gevolge hebben en de toestand zou blijven zooals hij was, met dit onderscheid, dat alles om grootere getallen zou draaien. Maar wel helpt het, zich zelf alleen meer loon te verschaffen, den tijd dien anderen in ledigheid doorbrengen uit te koopen en te gebruiken en zoo door sparen den grond voor een kapitaal, dat is, den grond voor eene betere toekomst te leggen. Sparen wordt ons gemakkelijk genoeg gemaakt door P. J. S T A II L. 8) «Wie was er bij hem?« «Een groote hond, heer, een groote zwarte hond, een prachtig dier, een echte rashond, die blafte als of er honderd duivels aan den gang waren, en die «Domkop, hondsvot! Het is mij niet om den hond te doen, maar om den meester en om al die schur ken van uw slag. Die Zaporogue was zeker niet al leen hij had vast een troep deugnieten om zich heen, zeg?« «Een troep deugnieten, heer? welke troep Driedubbele zotliep er niet een troep mannen en vrouwen met hem meê?« «Ja, heer, een heele troep. Ze verdrongen elkaar, ze schreeuwden «Hoe heetten ze?« «Wat heetten, heer?« «Hoe heetten die lieden die hij hij zich had?« «Maar het waren allerlei lieden, heer, allerlei lieden. «O, monster, schurk!* «Ziet ge niet,« sprak de andere officier nu, «dat die boer een idioot is Ge verkwist noodeloos uw tijd met hem.« «Ik verhaas mij over u, mijn waarde,zeide een ander officier, die gedurende dit geheele tooneel was blijven zitten. «Waartoe al die haast? Hebben wij niet ruimschoots tijd om ons van dien boef meester te maken? En hebben wij niets anders te doen dan hem zoo gezwind mogelijk te fusilceren Al is hij ons nu ontsnapt, dat is slechts een quaestie van tijd. Zijt ge vergeten dat we reeds sedert dezen morgen als razende voorthollen, zonder eten of drinken, en dat het niet gezond is, zoolang met een leêge maag te loopen? Kijk eens, is het hier geen aardig huisje, en zou het u niet aanstaan, hier eens lekker te soupeeren? Na den eten zullen we des te beter geschikt zijn om onze bandieten-jacht voort te zetten. Groote goden! mijn waardste, gij zijt zoo rood als een kalkkoensche haanOngelukkige, hebt ge den dreigenden raad van uw docter vergetenGeen opwinding, niet hoos wor den, gematigde oefeningen, geregelde voeding En uw arme vrouw, wie ik zoo stellig heb moeten be loven dat ik over u zou waken en u zou verzorgen als een broeder, zij zou vreemd opzien als ze er getuige van kon zijn, hoe doldriftig ge u hier aan stelt «Zwijgantwoordde de roodkop, nog bijna stik kend van woede. «Zwijg, en laten we soupeeren. En zich tot Danilo wendende, riep hij: «Gij hebt het begrepen? Laat het beste van alles wat er in uw etenskast te vinden is binnen twee minuten hier op tafel zijn... binnen twee minuten en tegelijk gaf hij zulk een geweldigen vuistslag op die tafel, dat alles dreunde en sidderde. Odarka,sprak Danilo tot zijne vrouw,haast u wat. Odarka verliet de kamer met de beide jongens op haar armende oudste streefde echter tegenhij wilde zijn vader niet verlaten. Weldra kwam ze terug met een grooten voorraad mondbehoeften. Zij was kalm en zeide niets. Onder- tusschen liet zij hare blikken met een zekere onrust naar alle kanten door de hut gaan. Semene Vorochilo en Andry Krouk stonden, met de handen achter op den rug gebonden en stevige touwen om de beenen, in een hoek van de kamer. Danilo zat met over elkaar geslagen armen in een anderen hoek. Behalve de schildwacht die voor de deur heen en weer liep, waren de soldaten verdwe nen. De aan tafel gezeten officieren, met hun sabels en hunne pistolen voor zich, aten en dronken, lachten en voerden de vroolijkste gesprekken. •X* Waar was de kleine Maroussia intusschen De schoonheid van den nachtelijken hemel in die streken de diepte en doorschijnendheid van het azu ren gewelf, wekken altijd de bewondering en den naijver van de enkele vreemdelingen, die deze gewes ten bezoeken. Na dien avond volgde er een prachtigen nacht. Zacht en onhoorbaar als een schaduw was Maroussia verdwenen, een oogenblik na de terugkomst haars vaders. Had diens blik, onverstaanbaar voor ieder ander, haar gezegd wat zij moest trachten te doen? Of had zij slechts hare eigene ingeving gevolgd Ze ker is het, dat zij toen, door niemand opgewekt, de kamer uitsloop, waarna zij, bijna zoo vluchtig als de gedachte, tusschen de paarden en de soldaten door ging, die het huis omsingelden, en van daar den tuin bereikte. Eenmaal daar gekomen, bleef het kind onder een grooten kersenboom staan en drukte haar band tegen haar hart, als om het kloppen er van te belet ten. Want dat kleine hart klopte dat het bijna berste. Haar hoofd was een en al vuur. Heete tranen stroom den langs hare wangen. Zij was bedroefd, doodelijk bedroefd; maar niet wanhopig. Zij geloofde dat er redding zou komen, zonder dat zij wist van waar. De avondwind koelde haar voorhoofd af en bracht haar een weinig tot bedaren. Zij luisterde. Had men haar vlucht bemerkt? Het verwarde maar eentonige ge- druisch van de stemmen der soldaten drong tot haar door en stelde haar gerust. Ook hoorde zij het ge schreeuw en gelach der officieren, wier uitbundige vroolijkheid nu door geen bepaling van reglement of krijgstucht beperkt werd. Zij daar, zij lachten; maar wat zou zij aanvangen? Haar oog bleef een tijdlang rusten op het huisje, dat nog alles bevatte wat zij beminde en vereerde Wat had zij dat plekje lief, en hoe lief had ze ook haar geheele UkrainePlotseling knielde het kind neder om met haar brandende lippen een kus te druk ken op den grond, dien ze misschien voor altijd ver laten ging. «Mijn God,« sprak zij, «help mij!« Toen zij op stond, voelde ze zich gesterkt. Er heerschte een on gekende vrede onder de bloeiende twijgen. Zij deed een paar stappen voorwaarts. Met de grootste behoed zaamheid drong zij aan haar rechterhand door in het struikgewas. Er was niets. Toen gings ze links, altijd luisterend en nauwelijks ademhalend. Haar oog be speurde de kleinste schaduwzij raadpleegde alle hoekjes in den omtrek. Zocht zij iemand Eindelijk was zij tot onder de groote pereboomen gekomen. Hoe! nóg niets, nóg niemand? Nog eens ziet ze aandachtig naar alle kanten om zich heen. Bij het schijnsel der deuren had men kunnen zien hoe bleek en angstig zij was. Wordt vervolgd. Advertentiën voor Duitschland worden alleen aangenomen door het Advertentiebureau van ADOLF STEINER te Hamburg.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1