No. 57. WOENSDAG 12 APRIL. 1882. UttM, KOOPLUST. FEUILLETON. Maroussia. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Zou er eene lust of neiging bestaan, welk meer algemeen is dan kooplust. Een ieder, zelfs de vrek, heeft lust tot koopen, vooral als hij vermeent, daarmede zijn voor deel te kunnen doen, zijn geld goed te besteden, om naderhand weer met winst te kunnen omzetten. Maar het is ons doel niet te spreken over die kooplust, welke voortkomt uit de zucht naar winst, wij zullen het hebben over het aanschaffen van dage- lijksche behoeften en van zaken, welke voor een ieder onmisbaar zijn, namelijk: kleederen en aanverwante artikelen, benevens voorwer pen voor huiselijk gebruik. Ik herinner mij een geval, maar het is tegenwoordig zeldzaam, van een jas, in den tijd der zoogenoemde dure stoffen (eigenlijk goedkoope) gekochtdie jas was voor groot vader gemaakt, toen hij als lidmaat der kerk werd aangenomen, min of meer verfatsoe- neerd, had vader het stuk bij dezelfde ge legenheid voor het eerst aangehad, en nu wordt de jas nog door den zoon gedragen, wel ouderwetsch, maar als kleedingstuk nog zeer voldoende, hoewel zeventig jaren oud; en nu op dit oogenblik nog veel solieder dan de katoenstof onzer hedendaagsche la- kensche pakken. De kooplust was in die familie zeker geen kwaal. Tegenwoordig koopt men voor een appel en een ei een pakje, waarmee men voor ongeveer een half jaar mooi is en ik hoor de huismoeders zeggen: //Moet er de jongen dan zoo ouderwetsch uitzien?" eene anti quiteit notabene van een half jaar, ,/neen, ik ga liever een keertje meer naar den kleer maker, dan ziet hij er weer netjes uit, vol gens de mode," enz. enz. en laat mij mijn hart rechtuit sprekenzij hebben gelijkik zeg dit natuurlijk zachtjes. Van waar komt die geest, vanwaar dat op de hoogte willen zijn der mode? De reden hier voor is niet verre te zoeken. Wordt heden ten dage niet iedereen overstelpt met mode boekjes, prijscouranten en wat dies meer zij van buitenlandsche huizen, die onderling wedijveren om elkander de loef af te steken Is met die goedkoope kleederen van thans het huishouden niet duurder dan vóór eenige jaren, vooral met het oog op de modes voor het schoone geslacht? Als een Hollandsch huis ons wilde wijs maken, wat al in zoo'n catalogus gedrukt staat, zou men dan niet zijne schouders op halen en glimlachend zeggen//Bluf en niets dan bluf." Maar als een vreemdeling ons dit komt vertellen, dan is het wat an ders, als daar zulk een mooi gedrukt en geïllustreerde prijscourant naast ons ligt, dan is het wat anders, dan gelooven wij het. En vinden wij dan nog zoo een soort van spreuk als motto, zooals ik zie staan op het boekje, dat voor mij ligt: //omzet tegen kleine winst en inachtneming van de strikt ste goede trouw," dan is ons geloof een bergenverzettend geloof geworden. Laat een gezeten, soliede Ilollandsche firma dat motto gebruiken, ik houd het voor vast, dat hij uitgelachen, bespot en zelfs belasterd zal wor den en toch kan hij waarheid zeggen. WTaar koopt men echter in den regel het goedkoopst de artikelen, die ons zoo worden aangeprezen? Toch zeker niet bij hen, die met den lof op hun eigen waar zoo kwistig zijn, dat er voor een ander niets te prijzen overblijft. Wij zeggen op zijn Iiollandsch: /Eigen lof stinkt," en //Goede wijn behoeft geen krans." Of zou men soms veronder stellen, dat die vreemde, vooral Fransche magazijnen, voordeeliger zouden leveren dan de onze? Wie betaalt dan die honderddui zenden van boekjes, circulaires, annoncen, of zou men willen aannemen dat die maga zijnhouders werkten om de //naakten te klee- den" Ieder kan daar zelf een antwoord op geven, daar ieder weet, dat, ondanks die verbazende onkosten en kosten van exploi tatie, die huizen verbazende winsten maken. Wie zal in onzen tijd van concurrentie dur ven staande houden, dat de eene koopman meer kan doen in het goedkooper stellen zijner waren dan de andere? Voor het ge val, dat hij dit toch doet, moet de winst er gens op gevonden wordeneen natuurlijke gevolgtrekking is dus, dat de kwaliteit minder, de grondstof of bewerking slechter moet zijn. Als een staaltje onder de vele, die ik ken, wil ik mijne geachte lezers en lezeressen iets vertellen, wat eene dame van mijne familie overkwam. Op een goeden morgen dan ont ving zij aan haar adres een boekje uit het eenige Parijs, (het was het eerste, dat zij ont ving). Het dienstmeisje bracht het haar en zij, niet weinig trotsch, dat men hare per soon kende (op schatting stellen wilde?) was reeds ingenomen met het voor haar tot heden toe nog onbekende. In een oogwenk was de enveloppe verbroken en een aller aardigst modeboekje met prachtige kostumes en kapsels, uitzetten en wie weet wat al meer, verrukte haar oog. Na eene oplettende beschouwing viel haar aandacht op een man tel, als een bijzonder //koopje" aangeduid, en wel zoo, dat zij onmiddellijk besloot: zoo'n mantel moest zij hebben. Tot veront schuldiging moet ik er bijvoegen, dat de soliditeit, de sterkte en de kwaliteit zoo hoog waren aangegeven, dat de mantel, even als de bovenvermelde jas, hare kleinkinderen nog wel had kunnen kleeden. Zoo stond het natuurlijk op het uithangbord; maar nadat het pakket was ontpakt, (alvorens iets gezien te hebben, had zij natuurlijk reeds betaald), vielen hare luchtkasteelen, die zij op haar mantel had gebouwd, als een kaar tenhuis ineen, wantprimo, paste de mantel niet en moest door een modemaakster pas klaar worden gemaakt; secundo, was de //sterke" //soliede" //stevige" stof zoo onsterk, dun en slap, dat het wel eene zeef geleek en tertio, nu zij het verlangde voorwerp voor zich zag, was de prijs zóó hoog, dat men voor hetzelfde geld in Holland twee betere mantels had kunnen bekomen. De natuur lijke vraag hierop is, waarom zulke zaken niet meer publiek worden en laten de menschen zich dan maar altijd door knollen voor ci troenen verkoopen.... och, de reden is niet verre te zoeken. Er komt een briefje uit Parijs met het adres aan //Mevrouw", daar door reeds wordt //Mevrouw" ingepakt. Zij vindt het zeer amusant, zoo rechtstreeks uit de wereldstad de modes te ontvangen, en ze thuis op haar gemak te kunnen inzien, aanzien doet gedenken, de lust tot koopen wordt opgewekt, het oog wordt verblind door kostuums, plissós, gedrapeerde paniers enz. enz. Zoo onafhankelijk een eigen correspondentie te hebben, is ook wel aardig, en dan nog wel eene correspondentie met het Buitenland, men behoeft niet in het Fransch te schrijven, weet Uwó, en zoo komt zij in den val. //Ik heb weer dit of dat uit Parijs laten komen," zegt zij met een air, of het daar expres voor Haaredele gemaakt wordtVerstout gij u te zeggen: //Maar mijn beste Mevrouw, men behoeft zijn land of stad niet uit te gaan, om zoo niet betere, dan toch dezelfde artikelen voor minder prijs te koopen," dan kunt gij bij haar niet veel goed meer doen, zij boudeert, gij hebt haar het grootste onrecht ter wereld aan gedaan. Gewoonlijk zijn de vaders en echtgenooten niet op die modeboekjes gesteldmaar werk iemand tegen in zijne plannen, dan is die iemand des te meer van hunne doelmatigheid overtuigd, wijs op de gebreken, dezelfde P. J. STAH L. 13) «Niet zoo vreemd als je denkt, hernam hij, maar daarentegen zeer vermoeiend, zóó vermoeiend, dat na den afloop zelfs de sterkste jagers behoefte hebben aan rust. Dat is met mij op dit oogenblik ook het geval, mijn waardste, en als ge er niets tegen hebt, zullen wij allen wat gaan slapen. Ik val om van den slaap. Als ge goed oppast zal ik u over een dag of wat eens met mij medenemen op een van die jacht partijen, en ik denk wel dat het u bevallen zal. Daarop verliet hij haar al lachende, een lach die haar door merg en been ging, en legde zich te slapen in den vleugel van het oude slot waarin zij allen woonden. Zijne makkers volgden dadelijk zijn voorbeeld. Eenige oogenblikken later was zij buiten kijf in het gansche kasteel de eenige die niet sliep. Toen zij zich hiervan verzekerd had, sprak zij bij zich zelve: «En nu is het tijd om te vluchten. Op dit oogenblik voelde de afgezant dat Maroussia's hand de zijne haastig drukte. Wat is er?« vroeg hij. Het kind hield haar wijsvinger voor haar lippen om hem tot stilzwijgen aan te manen en wees hem twee groene oogen, die tusschen een menigte struikgewas zijwaarts van het voetpad schitterden. De gezant had een eiken stok in de hand. Hij liep regelrecht op de bedoelde plek toe. Pas opriep het meisje hem toe. Maar reeds had de afgevaardigde met de punt van zijn stok het gebladerte doorzocht. Er deed zich een zonderling gedruisch liooren het was de vleugelslag van een grooten roofvogel, die, uit zijn schuilplaats opgejaagd, langzaam wegvloog, onder het uitstooten van een akelig geschreeuw. Is dat een kwaad voorteeken vroeg Maroussia. »Er zijn geen kwade voorteekenen,antwoordde haar groote vriend, terwijl hij haar een tikje op de wang gaf. Maroussia vervolgde haar verhaal Om een oogenblik bedaard na te denken, ging de jonge dame aan den voet van een bemoste rots zit ten, die tusschen de zware wortels van een reusach- tigen boom als tusschen een geduchten nijptang ge vat scheen, en zocht daar een steun. Zij was niet zwaar van bouw, en toch bezweek de rots, zoo on verhoeds onder haar gewicht, dat zij achterover viel. »Mooi zoo !c riep de afgevaardigde, »dat was de plek waar de bandieten een doorgang hadden Ja, dat was de doorgang, de geheimzinnige deur. Zij was zoo verbaasd over haar val, dat zij eenige minuten bleef liggen, zonder zich te verroeren. Waar was zij Boven haar hoofd zag zij in den vorm van een gewelf, een donkere, groene galerij, waar het licht slechts als microscopisch kleine sterretjes door drong, in haarfijne straaltjes, en die hier en daar een paar kleine plekjes van den blauwen hemel het zien. «Toen zij een weinig van haar verbazing bekomen was, stond zij op, legde als verkenningsteeken een witten steen op de plaats waar zich de onzichtbare doorgang bevond, en keerde uit voorzichtigheid naar het kasteel terug, om zich te vergewissen wat haar man en zijne makkers deden. «Zij lagen allen in een diepen slaap, zooals het geval is met menschen die boven hun krachten gewerkt hebben. Op haar toonen sloop zij van de eene deur naar de andere, schoof zoo stil mogelijk overal de grendels dicht en sloot al de luiken. Dit was een maatregel van voorzorg; zij nam er nog een anderen die eveneens voortreffelijk mocht heeten en die hierin bestond dat zij in alle haast de witte kleeding, die zij altijd droeg, tegen een zwart gewaad verwisselde vervolgens ging zij zoo onverschillig mogelijk naar de plek die zij met een witten steen gemerkt had. Toen zij daar gekomen was, riep zij: «O, mijn God!« en slaakte een diepen zucht; maar er viel hier meer te doen dan zuchten. Zij zette zich dus weer met haar rug tegen de rots, evenals de eerste keer, en maakte daarop onmiddelijk haar tweede buiteling. De hooge steenen deur, die de rots afsloot, was naar het scheen zoodanig ingericht, dat zij steeds uit zich zelve dicht ging. Spoedig had ze zich weer opgericht en stond nu onder de galerij, eerst deed ze een paar stappen voorwaarts en vervolgens liep ze geregeld door. «Na verloop van een half uur kwam ze aan een punt, vanwaar meer dan tien wegen zich uitstrekten en allen in verschillende richting. Welken zou ze nemen Dat veroorzaakte haar een niet geringe verlegenheid. «Dat kan ik denken!» sprak de gezant. «Zij deed eenige schreden op den eenen weg, daarna op een andere, en zoo vervolgens, als om ze allen te beproeven. Het was van het hoogste belang dat zij zich niet vergiste. Ongelukkigerwijs geleken ze allen op elkaar, wat het doen eener keus nog veel meer bemoeieiijkte, Maar zie daar ontdekt ze op een van die zijwegen iets wits. Zij vliegt er ijlings heen. Het was een buitengewoon fijn zakdoekje, met fraaie borduur sels op de hoeken.* «Ik hoor iets dat ons schijnt te volgen,» zeide Maroussia, haar verhaal afbrekende. De gezant had het ook gehoord. Hij nam Maroussia bij den arm en plaatste zich voor haar, met zijn stok tot tegenweer gereed. «0!« riep Maroussia, het is een heele groote hond De gezant nam onverhoeds zulk een grooten sprong dat Maroussia niet kon begrijpen hoe hij zoo schielijk met een enkelen welgemikten stokslag, het plotseling overvallen dier had neergeveld. Wat viel er voor tus schen den mensch en het dier? De afgezant rustte met zijn eene knie op den grond. Toen hij opstond, lag het dier levenloos aan zijne voeten. «Het was een wolf,« zeide hij koeltjes tot het kind. «en hij moet wel grooten honger gehad hebben om ons zoo op de hielen te durven volgen.» De wolf was dood. »0,« sprak Maroussia tot haar vriend, «gij zijt voor niets bang.» Wel zeker,hernam de afgevaardigde, »ik beu bang voor alles wat een stoornis in uw verhaal brengt. Dus de vrouw van den roover had een zakdoek gevonden «Ja,« zeide Maroussia. Het zien van dien zakdoek, die niet het eigendom van een man kon geweest zijn, wekte allerlei ge dachten bij haar op.» «Zij zijn dezen morgen dien weg langs gekomen, zoo overlegde zijen als dat zoo is, hebben zij daar waarschijnlijk niets meer te doen, ik moet aan dezen weg de voorkeur geven.» (Wordt vervolgd.) DE WAARD DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1