Woensdag 18 October. 1882. FEUILLETON. DE MÏLLIONNAïR. 1 VOOR Dit blad verschijnt cllten WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden Franco per post zonder verhooging. pnjs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Ad verten tiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag en Donderdagavond 8 uur. Kort vóór dat do Goeverneur-Generaal in Indie, van Lansberge, zijne betrekking neêrlei om naar het Moederland terug te keeren, werden wij aangenaam verrast door de mede- deeling, dat de toestand in Atjeh zoo gunstig was geworden, dat er geene reden meer bestond om het gewest onder militair be stuur te laten en dat het burgerlijk bestuur er zou worden ingevoerd. Verrast waren wij, omdat wij wel wisten, dat de voornaamste wederstand gebroken, maar ook meenden te weten, dat een krachtig militair bewind nog hoogst noodzakelijk was. De militaire bevelhebber, de man, die het weten kon, scheen er ook zoo over te denken. Daar is toen veel geschrijf en gepraat over geweest en er was sprake van eene hoogst onrecht vaardige handelwijze tegenover Generaal Van der Heiden, maar het bleef er bij en de toestand van vrede was officieel gepro clameerd. Die officiëele vrede bleek echter de echte vrede niet geweest te zijn, ten minste als wij de opeenvolgende berichten van de Noord kust van Sumatra lezen, dan zijn het niets dan aanvallen en verrassingen, dan moeten de aanwezige troepen onophoudelijk op hun hoede zijn, dan vallen er meer dooden dan vroeger, toen het oorlog was. Een zee-officier, op dit oogenblik hier te lande, maar die weer naar Atjeh zal gaan, schrijft r/In November zal het drie jaar geleden zijn dat ik Atjeh verliet en toen was mijn revolver al eenigen tijd opgeborgen, als ik op verschillende punten van onze kust naar den wal ging. Wanneer ik nu binnen kort weer daarheen ga, zal ik mijn revolver maar weer gereed houden, als ik een glas bier wil gaan drinken op Oleh-leh. Het is zoo wat vier jaar geleden, dat ik op zekeren Toen hij Frits in het bosch zag verdwijnen, wendde hij zijn paard en reed stapvoets heen en weer. Ver teerd door ongeduld was het hem onniooglijk stil te blijven staan. Nimmer nog had hij zóó althans ge voeld, hoezeer hij Adeline liefhad. De vrees haar te verliezen, de angsten door hem in die paar uren uit gestaan, hadden hem eenigc jaren ouder-doen worden, llij was sinds den morgen verbazend veranderd. De tijd kroop om en hij stond alle pijnen der hel uit in die ure. Telkens wendde hij zijn paard naar het bosch en bleef dan aarzelend staan, de angst dreef hem aan om er in te gaan de vrees hield hem tegen, llij bleef onbeweeglijk staan, luisterende naar het minste geluid en zijne oogen uitkijkende op de witte gladde stammen der gomboomen. Als een oppossum (buidelrat) bliksemsnel langs de gladde stam men schoot, ontroerde hij. Als een tak kraakte of een stuk losgeraakt boomschors klepperde tegen den stam, sidderde hij. Het kwam hem ten laatste voor of het bosch leefde, of achter iederen boom een ban dieten-schildwacht op post stond. Mooglijk was het ook zoo en dat weerhield hem het bosch in te gaan. Toen hij ten laatste paardengetrappel vernam, was hij zijne ontroering niet meer meester. Men opzet deed hij zijn paard een eind teruggaan om tijd te winnen, maar toen hij de verwachtten uit het bosch zag te voor nacht om 12 uur ongeveer, dood-alleen van Kotta-Radja naar Oleh-leh wandelde en niemand vond daarin eenig bezwaar. Ik denk, dat het mij nu verboden zou worden van hooger hand, als ik het des middags om 12 uur wilde doen. Het is drie jaar geleden, dat ik afscheid lieTi genomen van de kameraden van het Indische leger te Atjeh, die voor zoover de soldaat het rustig heeft., rustig in het Kam pement waren, hun dienst deden en op hun verhaal kwamen na de vermoeienissen van zeven jaar vechtens. Als ik hen nu weder zie, dan zullen zij mij nu zeggen, dat het vrede is in den laatsten tijd en dat ze gerust hebben, maar dat ze gerust hebben op doornen En daarom is het mij bitter, als ik er aan denk, dat ik weldra daar buiten op de kust zal zwerven met de wetenschap, dat onze waakzaamheid slechts dienen kan om te beletten, dat onze nieuwe vrienden niet overal tegelijk kruit en lood invoeren om die te verkoopen aan een paar maraudeurs die onze officieren en soldaten doodschieten zonder politieke beteekenis." Ook in ééne der laatste zittingen der Tweede Kamer van de Staten Generaal, klaagde de afgevaardige Jhr. de Casembroot over den toestand in Atjeh en over de slechte behandeling van het leger aldaar. De soldaat wordt behandeld als in vredestijd en het is werkelijk een oorlogstoestand. De Heer Van der Zeeoud officier van het Oost-Indisch leger, die zelf geruimen tijd in Atjeh was en thans nog in correspon dentie is met tal van Indische kameraden, verklaart dat alle berichten uit Atjeh eens luidend zijn en men onverholen zegt, nim mer te voren een dergel ijken toestand ge kend te hebben, zelfs niet in den werke- lijken oorlogstijd en onder de zwaarste cho- lera-epidemie. haar schoon gelaat was met schijn komen, drukte hij zijn paard de sporen in de zijde en rende als een razende op hen toe. Woest omarmde hij Adeline, toen zij op den grond was gesprongen en schaamde zich de tranen niet, die over zijne wangen rolden. «Hebben ze je niets gedaan, lievevroeg hij. Niets,was het antwoord, dat met moeite werd gegeven, «zij hebben zich nobel jegens mij gedragen, maar de angst heeft mij afgemat, a Hij zag haar aan tranen bedekt en men kon haar aanzien, dat zij veel angst had uitgestaan. Maar toen zij hem in het gelaat zag, schrikte zij, de verandering gewaar wordende die hij sedert den och tend had ondergaan. De hoeken van haar mond trokken zenuwachtig en zij kon den blik niet van hem afwenden. «James, James! wat hebt gij geleden »'t Is niets, 't is nu voorbijzeide hij bijna vroo- lijk. «Laten wij ons spoedig wegmaken, stijg op, dat wij thuis komen, lieve De baron had op een afstand het tooneel aangezien en als een rechtschapen broeder, die niet van genegen heid ontbloot is, had hij zijn fijnen witten zakdoek tegen de oogen gedrukt, een leelijk gezicht getrokken en zijne oogen zoo lang gewreven tot zij rood waren. Nu trad hij nader, zwijgend en stil, alsof hij in zichzelf was gekeerd en zette zijn paard aan. James had in de over maat van geluk vergeten hem te bedanken; Adeline had nog geen woord van dank gezegd en toch was de goede kerel niet boos. De edelste karakters worden miskend, dacht hij en hij reed zwijgend achter de eclit- genooten aan op een behoorlijken afstand om hen niet te storen. Eindelijk was men thuis en terwijl James en zijne vrouw naar binnen gingen knoopte Frits een praatje met den stalknecht aan. De geest van de officieren is er van dien aard, dat er tegenwoordig mannen gevonden worden, die jaren lang met lust en ijver te Atjeh dienden, hun goed en bloed gaarne voor het Vaderland opofferden en die thans niet schroomen te schrijven, dat ze zooveel mogelijk vermijden te Atjeh geplaatst te worden, omdat zij bedanken, bij wijze van proef zich met hunne manschappen te laten doodschieten, zonder zelfs een schot te mogen lossen of den aanrander te mogen tuchtigen. Het Indisch leger kan volgens den Heer Van der Zee beschouwd worden als te zijn gedepraveerd en het deserteeren der mans schappen mag niet beschouwd worden als een op zich zelf staand feit, maar heeft, tot oor zaak den gedemoraliseeiden toestand, waarin dat leger geraakt is. Ons prestige in Indië eischt dringend, dat er krachtdadig wordt opgetreden in een gedeelte van Borneo, Djambi, Nias en Bali. Die Rijken moeten getuchtigd worden, we gens de brutale onbescheidenheid, waarmede dikwerf ons gezag in die streken bejegend wordt, en reeds voor jaren werd er door de besturende ambtenaren op aangedrongen, troepen te zenden, maar steeds moest het gouvernement schipperen en deed dit door den vertegenwoordiger van het gouverne ment te doen aflossen en hem tevens in het ongelijk te stellen, door de uitgebrachtte rapporten als te sterk gekleurd voor te stellen. Naar aanleiding van dat alles, is Woens dag 4 Oct. het navolgend adres verzonden Een kwartier later trad hij liet salon binnen, maar vond er noch Adeline noch James. De echtgenooten hadden zich in Adeline's vertrekken waarschijnlijk terug getrokken. De Baron bleef een oogenblik in nadenken verzonken, toen greep hij papier en potlood, schreef eenige regels, die hij op de tafel légde en verliet ver volgens het huis. Het was reeds schemerdonker, toen hij de villa ver liet en den weg naar Sandhurst insloeg. Hij haalde zijn horloge uit en keek bij het licht van zijne sigaar hoe laat het was. «Acht uur!» mompelde hij, «dan kan ik net den trein van omstreeks 10 uur nog haten. Morgenochtend ben ik te Melbourne. Hij stapte flink door, schoon het valies, dat hij in de hand hield, nog al wichtig scheen. Hij zag niet, dat een man, die dicht bij de villa in het gras had gelegen, hem volgde, anders zou hij zeker niet zoo gerust den langen eenzamen weg naar Sandhurst zijn opgegaan. VIII. Bij hunne tehuiskomst, terwijl de baron een praatje maakte met den stalknecht, die de paarden wegbracht, was James zijne vrouw naar hare vertrekken gevolgd. Nauwlijks echter daar gekomen, viel Adeline bewust- loos op de canapé. James riep niet het huis bij elkaar zooals een ander in zijne plaats misschien zou gedaan hebben, maar stak zelf de handen uit. Hij bevochtigde haar gelaat, wiesch haar met eau-dc-Coiogne en had de voldoening haar weldra weder uit haar bewustheid te zien bijkomen. Hij had haar tegen zich aangelegd, haar hoofd rustte tegen zijne breede borst en zijne uit gespreide armen beschermend om haar heen geslagen. James,zeide Adeline en haar stem klonk zóó zacht, dat hij zich naar haar vooroverboog om haar te kun nen verstaan; «James,ik heb u eene bekentenis te doen, een man heeft het recht den levensloop, het ver leden bedoel ik, van zijne vrouw te kennen en ik wii je niet langer onkundig laten. Ik heb u bedrogen, James, schandelijk bedrogen, maar als gij alles weet, zult gij mij misschien niet verstooten. Ik heb zwaar geboet,-unaarik heb je zoo lief. «Mijne lieveling,» antwoordde James, zijne armen vaster om haar strengelende, «wat praat gij toch! De ontroering heeft u meer kwaad gedaan, dan ik wel dacht. Gij zijt ziek.» «Neen, James! ik spreek in ernst en ik ben zoo bevreesd, dat ik je liefde zal hebben verbeurd.» «Nooit, mijn lief vrouwtje! Weet je niet meer, wat ik je eens heb beloofd, daar in het bosch bij de reuzen- bootnen. Toen zeide ik, dat ik je zou blijven liefhebben tot mijn laatsten ademtocht, wat er ook mocht gebeu ren en dat zal zoo blijven, ik zeg het nu weer.» «Neen neen! zeg het niet, nu niet, niet vóór gij mijne bekentenis heb gehoord, Jamesen dan, dan zult ge het niet zeggen.» «Kom, zottinnetje! 't is nu genoeg,zeide hij oprij zend, «ga mede naar beneden, wij hebben nog niets gebruikt sinds ons ontbijt; een goed maal en een glas wijn zullen u goed doen, kom!» Hij nam haar in zijne armen als een kind en kuste haar tot de kleur weer op hare bleckc wangen kwam en toen zij nog wat wilde zeggen, sloot hij haar mond met een kus.» «Nu niet,» zeide hij, «van avond of morgen ben ik bereid alles aan te liooren, wat gij hebt te ver tellen, thans niet. Ge kunt even goed Hauw van honger zijn als van aandoening, kom!» Zij volgde hem zwijgend en iets beter gestemd naar beneden. Zij hadden zich weldra aan tafel gezet, toen de knechts hel diner ba lden opgebracht, dat neg in allerijl gereed was gemaakt. (Wordt \er\olgi.) No. 111. 'Tit gever T X J J. VEERMAN ITousdcn. r*ö srroot, dat üo AUSTRALISCHE NOVELLE VAN hetVhorm j kie^NDRIK VAN BALEN. iet begin van Augus- Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Geeft met verschuldigden eerbied te keuueu Tjeerd vau der Zee, ridder der M. W. O. 4e klasse, gepens. kapt. tit. bij bet 0,-1. leger, burgemeester van Monnikendam en Katvvoude, dat hot hem uit de berichten der Staats-Courant, opstellen in Hol- landsche en Indische bladen en ook uit tal van particuliere mededeeliugeu overtuigend is gebleken 1. Dat de toestand te Atjeh dreigend is en de bevolking aldaar optreedt met eene nog nimmer gekende vermetelheid 2. Dat er geen vrede heerscht, maar oorlog in de werkelijke betcekenis des woords 3. Dat het niet verheeld mag worden, dat zich ouder tal van Indische volksstammen een geest openbaart, die afschudding van het Nederlandsch gezag beoogt; 4. Dat dio geest wordt aangewakkerd door fana tieke drijvers van eldors, ook wel door hadjis die naar Mekka zijn geweest 5. Dat de volken met ongeduld het oogenblik verwachten, dat onze positie te Atjeh onhoudbaar zal zijn geworden 6. Dat de rapporten van lagere ambtenaren de juistheid van zijn beweren zouden kunnen staven 7. Dat hot adressant van nabij bekond is, dat do toestand van het Ned. Indische leger kan be schouwd worden als te zijn gedépraveerd en gede moraliseerd, d. w. z. de krijgstucht geheel en al oudermijnd, de geoefendheid der troepen verre be neden het gemiddelde, de geest onder do troepen meer dan neerslachtig, en die dor troepen slecht en overhellende naar algeheele onverschilligheid 8. Dat het even waar is, dat leger en vloot in Neerlaudsch Indië geen weerstandsvermogen meer bezitten 9. Dat adressant op grond van dat jallcs, en gedreven door zuivere vaderlandsliefde en ware toogenegeuheid jegens hen, die daarginds in ge vaar zijn, zich gedrongen heeft gevoeld, onder overlegging van afschriften der namen, die adhaesie betuigd hebben aan zijn streven, tot uwe Kamer de ernstige, doch dringende bede te richten, een open oog te hebben voor het in dit adres medege deelde, opdat de noodzakelijkheid zal worden inge zien, dat er een einde worde gemaakt aan dien dreigenden toestand, een toestand waardoor Neêr- lands zonen en dochtereu daar ginds met het grootste gevaar worden bedreigd en het vaderland met eene onvoorkomelijke en nimmer te herstellen rampaan uwe Kamer de wijsheid overlatende, die maatregelen te nemen, welke noodig zullen blijken te zijn tot afwending van het dreigend gevaar. M o u u i k e n d a m30 Sept. 1882. 't welk doende, T. VAN DER ZEE. Bovengenoemd adres, voorzien van onge veer vijfhonderd handtcekenii ;en van in stemming is Woensdag 4 Oc de Kamer X

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1