1882. Uitgever: L. J. TEEEMAN Hensden. He Kerstboom. FEUILLETON. REN GEKNAKTE ROOS. VOOR Hit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Ad verten tiën 1C regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lette» naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Het moge waar zijn dat het plaatsen van verlichte denneboompjes op ons Chris- tusfeest nog een eigenaardig overblijfsel is uit den ouden tijd, toen 't Christendom als 't ware om een zoen te treffen met de wijze van godsvereering, die het in onze Ger- maansch-Friesche landen vond, de oude volksgebruiken moest ontzien, en dat is buiten twijfel zoo, want in de nieuw testamentische geschiedenis van Jezus ge boorte is niets te vinden dat ook maar eenigszins met onzen verlichten kerstboom in verband kan gebracht worden, dit zij dan zoo het wil, toch is een kerstboom op het kerstfeest geen onaardig middel om wel te doen. Weldoen, dat is immers de grondtoon van het christelijk hoogfeest bij uitnemendheid? Weldoen aan de mensch- heid in 't algemeen en aan ieder individu in 't bijzonder Nu mag men ten bate der christelijke liefde wel niet al te veel gewicht hechten aan 't plaatsen der kerstboomen, maar 't zegt toch al iets dat zij, die de zegeningen van 't christelijk geloof erkennen, op hun beurt welbehagen toonen in de arme mensch- heid, en aan de wieg van den stichter van hunnen godsdienst, de armen en hulpbe hoevenden, de kinderen vooral lokken om behalve stoffelijke weldaden een schoone, praktische les te krijgen in menschenliefde. Laat daarom het Kerstfeest maar Kerst boomen zien verrijzen, bij honderd- en duizendtallen. Laat men alom waar armoede en ellende heerscht, in de hutten der ar men, bij de sponde der zieken de vruch ten brengen van den boom, door christe lijke liefdadigheid geplant, laat de kinderen deelen in de gewillige offers uwer christe lijke dankbaarheid, maar eilieve, doe dat niet met eenig bij-oogmerk, niet om een zekere richting aan te bevelen of een zekere school in de oogen der menigte te verheffen, doe het niet om dogma's te ver spreiden, doe het nergens anders om dan om goed te doen op het feest waarop Jezus ter wereld kwam, om der wereld Gods welbehagen in menschen te verkon digen, niet in menschen van zekere rich ting, maar in 't algemeen in menschen. Zonder ons nu verder op het pad te be geven, waarop we den eersten voet gezet hebben en in het wezen van den godsdienst door te dringen, een taak die beter door de Kerk kan uitgesponnen worden, aange zien hierover de meeningen zoo vele en velerlei zijn dat 't soms schijnt alsof de christelijke godsdienst nooit van wvrede" had gesproken tot het menschdom, zon der dus daarover verder uit te weiden, keeren we weer tot ons onderwerp terug, tot den eenvoudigen kerstboom. In onze verbeelding zien we hem staan. In een kamer, waar niemand toegelaten wordt, zet een liefdevolle hand hem over eind en geeft hem een steunhelaas, wor telen heeft hij niethoe veel goed de Kerst boom kan doen, hijzelf heeft een droevig lot. In zijn jeugd reeds werd hij onmee- doogend omgehouwen om voor een wijl te schitteren en goed te doen, doch daarna in een hoek gesmeten of op 't vuur verbrand te worden. Iiij staat dus zonder wortels en zoolang als zijn meester wil dat hij staat. Schoon echter wordt hij als geen boom ooit door de natuur geschapen werd. 't. Is alles gloed en stralen wat van hem afkaatst. Zijn takken hangen beladen van schatten, waar naar straks de kleine handen begeerig zul len uitgestrekt zijn. Men zal komen om hem te zien en te bewonderen en zijne welda den dankbaar in ontvangst te nemen. En terwijl zoo de kleinen genieten van de chris telijke liefde, moeten daar de ouders met leege handen terugkeeren Terwijl we dat vragen, ziet, daar begint die wonderlijke kerstboom in de oogen onzer verbeelding toch te groeien. De tak ken breiden zich naar alle windstreken uit, de stam wordt steeds dikker, de kamer te kleinkomaan, onze fantasie heeft vrij spel, ze werpt de wanden uiteen en slingert het dak weg om onder den helderen sterren hemel onzen kerstboom gelegenheid te geven als een andere toren van Babel omhoog te rijzen en den volken tot een teeken te zijn. Daar staat hij. Wat we eerst meenden dat geen wortels had en geen vruchtbare aarde om te groeien is thans een kloeke, onuitroeibare boom geworden, den storm trotseerende beter dan de eeuwenoude eiken des wonds, altijd groen zelfs in ons erbar melijk klimaat en vruchten dragend zonder tal. We staren hem aan en ontblooten eer biedig 't hoofd 't is alsof we in zijn hoogen kruin, onzichtbaar voor ons oog, den Engelen zang uit Efrat.a's velden hoorenvrede op aarde, God heeft in menschen welbehagen. Wel zeker, God heeft welbehagen in alle menschen. Ziet, daar komen ze aan, van alle oorden der wereld, van alle tongen en natiën, blijmoedig als de arme kinde ren, op 't gezicht van een simpel boompje. Ze vleien zich neer om den voet en vinden rust onder zijn breede, schoone kroon. Ze haasten zich niet en verdringen niemand ze weten dat de boom rijk beladen is en voor ieder wat afwerpt. Wat een heerlijk gezicht levert dat schouw spel op. Een wereld van menschen, als broeders samenwonende onder de liefelijke schaduw van zulk een reuzenboom. Het ,/vrede op aarde'' niet meer een klank alleen maar een werkelijkheid! Hier geen haat of tweedracht, geen zoeken naar elkanders on geluk, geen verstooten der ongelukkigen, geen wanklanken van welken aard ook, hier liefde en broederschap, rechtvaardigheid en menschenmin, reine vreugde en onge stoord geluk, de voleinding der profetie van het eerste Kerstfeestvrede op aarde Bij de aanschouwing van deze nieuwe wereld kunnen we ons haast niet voorstel len dat 't menschdom een tal van eeuwen heeft geworsteld om die /vrede" te vinden. Maar de fantasie komt ons te hulp en roept 't verleden voor ons terug. Daar zien we den boom, toen hij nog jong was, en een teeken genoemd werd dat weersproken zou worden. De meesten rondom hem de aan schouwing niet waard en niet weinigen hieven de bijl op, ten einde het bespotte lijk kleine ding, waarvan zoo groote ver wachting was, om te houwen. En ze hebben er de bladeren afgeslagen en de takken verbrijzeld, maar de stam, ofschoon nietig en klein, heeft de aanvallen weerstaan en de stormen getrotseerd en nam steeds toe in omvang, zelfs in de eeuwen, die voor den wasdom allernadeeligst schenen. Daarop zijn onheilen van anderen aard gevolgd. Toen hij zoo diep wortel geschoten en zoo hoog zijn kruin verheven had, dat niemand meer de hopelooze poging deed om hem uit te roeien, kwam de storm van een andere streek, van de zijde zijner vrien den en bewonderaars. Zij, niet meer genood zaakt tegen den vijand te strijden, legerden zich aan den voet onder de schaduw en von den dat de boom niet geheel naar hun zin opgroeide. Hij schoot te weelderig op, te vrij, te natuurlijk en ze meenden dat 't goed was hem een weinig te snoeien, hier en daar wat te wringen en te buigen naar den kant, waar zij gewoon waren zich neer te vleien. Dat nu beviel weer niet aan anderen, niet dewijl ze afkeerig waren 0111 wat met hem te sollen, maar omdat de eersten het «Groote God, wat zijt ge gruwzaamjammerde hij. «Vera, laat u vermurwen, ik geef u mijn eerewoord dat de vroegere tijden niet meer terugkeeren zullen, dat ik alles doen wil om ze u te doen vergeten alleen: wees weder de mijne «Verlaat mij, Vorst Voinesco!« sprak zij koel, gij verspilt uwen en mijnen tijd. Onze rekening was af gesloten toen ik heimelijk bij nacht en ontijd u ont vluchten moest, wij hebben van nu af aan niets meer met elkander te doen!« «Vera, Vera, wees barmhartigkermde hij, voor haar op de knieën vallende. «Sta op en verlaat mij, of ik roep mijne bedienden hier om mij bij te staan Reeds strekte zij de hand naar het schelkoord uit. Voincsco vloog op, zijn gelaat was geheel ver wrongen als door krampachtige trekkingen, zijne oogen schoten vonken. »Vera, was dat uw laatste woord?# »Ja, mijn laatste.# «Nu dan, bij God!# riep hij met den angst der hel in zijne stem, als gij niet de mijne zijn wilt, dan zal ook geen ander u bezitten en uw schoon masker zal geen ander misleiden! Wees gelukkig, zoo gij kunt, alleen, verlaten, ontweken door hen, die aan uwe voeten lagen! Dat is mijn laatste woord!# En toen sprong hij op haar toe als een tijger op zijn prooi, greep haar vast, terwijl zij doodelijk ver schrikt terugweek, een lang schitterend voorwerp fonkelde in het schijnsel der vlammen daarop stiet Vera een doordringenden kreet uit cn stortte bewus teloos op den grond, die donkerrood geverfd werd door den breeden bloedstroom, welke over haar gelaat golfde. Voincsco was verdwenen. In den haard bleven de vlammen hun grillig spel voorlspelen. Maanden verliepen er. Het was zomer geworden. Graaf Bradnitzky bevond zich met zijne dochter te Baden-Baden en laatstgenoemde verwekte onder de fashionabelc badgasten-wereld geen geringe sensatie, want de roep barer schoonheid was verder doorge drongen dan men zou gedacht hebben. Men bewonderde op de wandeling hare heerlijke gestalte, hare kostbare robes van zwarte of paarsche zijde, den rijkdom van haar wonderschoonen, goudblonden haardosch, en men had maar al te gaarne haar gelaat gezien, doch dit droeg zij hardnekkig achter een zwarten, volko men ondoorzichtigen, zoogenaamden maskersluier ver borgen, die slechts in den omtrek der oogen dunner werd. Men bedacht dat Poolsche dames altijd een weinig excentriek waren en bewonderde slechts de volharding, waarmede de voormalige Vorstin Yoineseo haren voor zeker lastigen sluier droeg. Zij was voor dejbunesse dorée (rijke kwa-jongens) het gesluierde beeld van Sais en men hield dat masker voor een weloverlegde coquetterie der schoone vrouw. Op een fraaien zomermiddag, toen de graaf met zijne dochter gedurende het concert voor de conversatie- zaal op en neder wandelde, kwam graaf Torsov hun tegemoet. Eindelijk vind ik u!« sprak hij verheugdik heb u lang gezocht maar mijn God, gravin Vera, die afschuwelijke sluier moet u zeer hinderlijk zijn 0, toch nietsprak zij ontwijkend. De graaf wandelde met hen voort; eindelijk sprak hij van ter zijde tot Vera «Wanneer zal ik mijn antwoord ontvangen9a «Van daag nog, als gij het wcnschtlaten wij straks samen wat opwandelen. Toen liet concert ten einde was en de graaf in de conversatie-kamer ging om zijn couranten te lezen, reikte graaf Torsoy Vera zijn arm en leidde hij haar weg uit het luidruchtige gewoel in de lachende natuur van dit Eldorado hij voerde haar op het plateau van een berg voor hen breidde zich het verrukkelijke landschap uit, met den toren van Straatsburgs dom kerk in het blauw grijze verschiet. «Dus heden, gravin Vera, zal ik vernemen, of gij de mijne zijn wilt of niet?# begon de graaf, zicht baar ontroerd. «Ja, heden,herhaalde Vera met bewogen stem «maar mijn antwoord zal geen eenvoudig ja of neen zijn ik zal mijn sluier oplichten en mijn gezicht zal u hef begeerde antwoord geven. «Uw gezicht «Zeker of meent -ge dat ik dit masker voor mijn genoegen draag «Gravin Vera sprak hij beangst. Vera legde haar parasol ter zijde en trad aan den rand van 't plateau, zoodal de avondzon haar stralen vlak op haar gelaat moest werpen, daarna greep zij den zwarten sluier en hief hem in de hoogte. Verbijsterd, verpletterd, deinsde de graaf terug en bedekte onder hoorbare snikken zijn gelaat met beide handen. Over Vera's bleek gezicht liep van den linker slaap tot ver over den rechter wang heen een vin- gerbreede, bloedroode streep, die haar schier geheel onkenbaar maakte en van hare vroegere schoonheid geen spoor had overgelaten. Dat was de wraak van den Circassiër Vorst! Langzaam liet Vera den sluier over dat afgrijselijk lidteeken heenvallen en sprak toen op wecmoedigen toon «Dat is het einde van de lente uwer liefde, graaf Ik wist genoeg het het is Vraag mogen niet hoe het gebeurd is uuu .o zoo, en geen gebed kan het meer veranderen Mijn leven, mijne jeugd, zijn vervlogen, verwoestOok ik heb wel eens gedroomd van een leven vol geluk cn vreugde aan uwe zijde het wezenVaarwel en denk soms als u dikwerf een beeld omzweeft met ren en blozende wangen, wijd dan een stille herinnering aan de arme Vera Zij reikte hem de hand daarna ging zij heen cn het masker verborgde hare tranen. Hij echter bleef staan en staarde met een benevelden blik voor zich uit op het zonnestralen heeft niet aan mij als •jouden han lachende landschap, in den gloed der hij zag hoe zij, wier bezit hem alles was, het bosch uitging, en het zwarte masker, voor hare zachte, misvormde trekken was du scheidsmuur, die haar van hem verwijderd hield. En weder bedekte hij zijn gelaat met de handen, cn het klonk als een stem uit de wereld der geesten toen hij hare woorden, Vera's woorden, herhaalde «Het heeft niet mogen wezen!# Van Vorst Voinesco heeft men later niet veel meer vernomen. Men zegt dat hij den winter te Parijs doorbrengt en 's zomers de speelbanken van Monaco bedreigt. Vera leeft eenzaam en stil op hare villa aan het Laggo Maggiore. Een kleine vriendenkring heeft zich om h a a r verzameld, wier leven de roos gelijkt, die, van haar stam gebroken, haar treurig bestaan voort sleept en voor welke er geen lente meer komt. Het heeft niet mogen wezen (SLOT.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1