No. 171. Zaterdag 19 Mei. 1883. li al» i Je tol FEUILLETON. Een Naamlooze. UitgeverL. .T. VEERMAN Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T E R D A G. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lette» naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag en Donderdagavond 8 uur. ii. wAls ik verder terug ging in de geschie denis, dan zou ik andere gevallen kunnen aanhalen, dat volksbeweringen onder den invloed van niet onwaar maar verkeerd ge leid Godsdienst-instinkt, de jaarboeken van dit land onteerde. Ik zal een voorbeeld ge ven. Men weet dat 130 jaar geleden in dit Huis een wet werd voorgesteld om de Joden te mogen naturaliseeren. Er ontstond on- middelijk eene groote volksbeweging tegen deze wet. Zoudt gij nu durven zeggen z/Arm onwetend volk, wat hebben wij een medelijden met u Neen, die menschen, die zich toen verzetten, handelden op precies dezelfde wijze en naar dezelfde beginselen en onder dezelfde aandrift, als de petitionna- rissen van heden. Zij dachten of liever hun instinct zeide hun, dat er in die wet iets was dat strekte om het Christendom te ver lagen het was voor hen eene onteering van het Christendom een professor toe te laten van een godsdienst, welke de verloochening is van Hem, die de Alpha en de Omega is van onze godsdienst. Hetzelfde gevoel is er nu, als men daarbij ten minste in rekening brengt den vooruitgang op politiek gebied in dit land. Slechts de leiders der partijen besturen kwestiën als deze, waarin de gods dienst is betrokken en die het publiek maar weinig kent. Het volk heeft geen kennis ge noeg om datgene te doorgronden, wat zelfs menig lid van dit Huis nog in verlegenheid brengt door het ingewikkelde. Als die lei ders der partijen den rechten weg niet weten, dan kan het mij niet verwonderen, dat groote massa's landgenooten eene daad doen, die ik geloof dat verkeerd is en waarvan ik geloof dat zij onrechtvaardig is. In de vorige zit ting besteedde een lid van de oppositie meer dan een half uur om het schuldige gedrag van het Gouvernement met betrekking tot mr. Bradlaugh uiteen te zetten. Ik vraag dat lidwat heeft dat met de zaak te maken Verondersteld, dat het waar was en veron dersteld dat deze wet de slechtste wet op de Aarde was, dan moest zij worden afgestemd, al was de Regeering, die ze voorstelde nog zoo goedmaar als de wet goed is, dan moet zij worden aangenomen, al is de Re geering nog zoo slecht. Ik wensch te con- stateeren, dat wij niet den minsten steun aan mr. Bradlaugh hebben gegeven. Hielp het Hoogerhuis hem de vorige week? Hielp lord Coleridge hem gisteren. Het Heerenhuis heeft mr. Bradlaugh evenmin ondersteund, als de twee gerechtshoven, die na elkander verklaard hebben, dat hij geen recht had in dit huis den eed af te leggen. Wat wij hebben getracht te doen is, de handelingen van dit huis te houden binnen de grenzen van wet en constitutie. Het geachte lid van de overzijde zegt, dat ik afstand deed van de positie van leider van dit huis. Hij weet wel beter. Wij hebben eenvoudig getracht het gezag en de eer van het Huis hoog te houden. Als men dat niet uit onze hande lingen kan zien, dan is dat een bewijs, dat de feiten niet oplettend zijn gadegeslagen. Gelooft gij, dat wij niet weten, dat bij elke betwiste verkiezing, die heeft plaats gehad sedert de zaak van mr. Bradlaugh aan de orde is, de oppositie stemmen heeft gewonnen en wij ze hebben verloren. Gij weet het zeer goed. Wij eveneens. Maar daar wij geloof blijven slaan aan uwe op rechtheid, moest gij het dan niet doen aan de onze. Ja, de liberale partij heeft geleden en lijdt nog om die zaak. Het is in hare geschiedenis niet voor de eerste maal. Het is de oude geschiedenis. In elk twistgeding, dat zijn oorsprong heeft genomen in eene voorgenomen uitbreiding van Godsdienstige verdraagzaamheid en in het wegnemen van beperking heeft deze partij vroeger geleden en lijdt zij nog, en toch is het juist de partij, die over het geheel genomen gedu rende de laatste halve eeuw het meeste de goedkeuring en de genegenheid van het volk heeft weggedragen. Wie leed voor het Pro testantisme van het land. Het was die partij, met gewaardeerde hulp van enkele personen, maar van personen, die er hunne populari teit mee op het spel hebben gezet. Het was weder die partij, die den grooten vrijheids strijd streed, in den grooten Roomsch-Katho- lieken twist, toen de naam van Protestan tisme met hetzelfde gevolg werd gebruikt als nu het woord Beisme (vereering van een Opperwezen). Het protestantisme stond den schok door in 1829. Toen was het Prote stantisme in gevaar en nu heet het, dat het Christendom in gevaar is, en dat het opge offerd wordt door deze partij. Mijne Heeren, wat ik hoop, is dit: Dat de liberale partij niet zal worden afgeschrikt door vroes of gunstbewijs, om vastberaden voort te wan delen op het pad dat zij gelooft het pad te zijn van billijkheid en rechtvaardigheid. Daar is geen grooter eer voor een mensch, dan te lijden voor eene zaak, die hij voor rechtvaardig houdt en er is geen grooter eer voor eene partij dan te lijden bij het strijden voor de beginselen, die zij als recht erkend. Tot hiertoe heb ik alleen gesproken over dingen, die aan de eedkwestie zijn toege voegd. Laat ons trachten tot het hart der zaak te komen. Bij het geschil dat ons bezighoudt is het twistpunt naar mijn inzien het volgendeNiet ivelken Godsdienst de mensch belijdt, maar of hij een Godsdienst belijdt. Het is dus de vraag: Godsdienst of geen Godsdienst. Men heeft gezegd, bij vroegere gelegenheden betrof het slechts de aanhangsels, maar nu het levendmakend beginsel. Een vorm van Godsdienst zou er moeten zijn, eenig geloof ten minste. Dat is het hoofdargument van de tegenpartij. Zij wil dus concessies doen. Vrijheid, maar geen geheele vrijheid. Ik ben overtuigd, dat op staatkundig zoowel als op godsdienstig gebied, de vrijheid niet moet worden ge geven bij halven en kwarten en breuken, maar geheel en al, en geen onderscheid moet er gemaakt worden tusschen man en man wegens verschil van gevoelens. Maar ik ga nog een weinig verder. Ik wil met u gaan op het gevaarlijk terrein de theologie te verdeelen in deel en en ik vraag u waar gij de deellijn wilt trekken. Gij trekt die lijn door het punt waar de abstracte ont kenning van God is gescheiden van de in- abstracte erkenning van de Godheid in het algemeen. Ik durf zeggen dat de zoo ge trokken lijn geen waarde heeft. Als gij ons onderscheidingen wilt opdringen, laat ze dan ten minste redelijk zijn. Ban zoudt gij werkelijk onderscheid kunnen maken, als de formule van den eed niet alleen het bestaan van God erkende, maar tevens 's menschen verantwoordelijkheid aan God. Ik aarzel niet te zeggen, dat het specifieke kwaad, de bepaalde vorm van ongodisterij, waarmede gij in de beschaafde wereld hebt te strijden geen zuivere Godloochening is. Die komt zelden voor. Maar wat zeer veel voorkomt, is die veranderlijke vorm, die ons wil leeren, dat gij niets kunt weten van al hetgeen boven de zichtbare dingen dezer wereld is en dat het eene hopelooze onderneming is, betrekkingen te willen aan- knoopen met het onzichtbare en ontastbare. Bat is de kanker onzer eeuw en die kanker tast gij niet aan. Wat meer is gij verheft U op dien toestand, gij wenscht alle verschil in Gods dienst te verdragen, gij wilt iedereen in uw huis laten, die het bestaan eener Godheid erkent. 13) MIE WSBLAD lief Land van Huisden n Alten, LANSSTRAAT EN DE BOMMELERWAARD O-O-O: IV. Tegen Dernmins wallen donderden de veldslagen der artillerie van het Keurvorstelijk legergeweersalvo's knetterden, de lucht bewegend, tegen de hoogte en van daar weder op die te vergeefs stormloopenden neder een vaal roodachtig geel kleurde den horizont aan den kant waar de dapperheid der Brandenburgers wedijverde met den hardnekkigen wederstand der Zweden. De duis ternis van den nacht, die met hare zwartste wolken de dapperheid bijstond, omgaf de plaats, door den Keurvorst aangeduid en waarheen zich thans de uit gelezen schaar begaf op het uur door den vorst be volen. Het was inderdaad zoo, ofschoon slechts zeer weinigen bekend, dat ter plaatse der drie eiken het moeras zich aanmerkelijk vernauwde, hoewel de afstand tot de overzijde toch altijd nog tamelijk groot te noemen was. Spookachtig verhieven zich de nauwelijks zichtbare omtrekken van de tinnen en torens der belegerde stad oilles scheen in duisternis verzonken, de belegerden, :zich goed beveiligd wanende, betoonden slechts waak zaamheid en wendden hunne meeste krachten aan op het bedreigde front en de voor den vijand toeganke lijke punten, terwijl de bewoners van het bedreigde deel veiligheid tegen de kogels zochten in de keldeis hunner woningen. Demmins burgerij was den Zweden volstrekt niet gezind en zou de verovering door de Brandenburgers als een bevrijding van een lastig, druk kend juk beschouwd hebben. Nog donkerder dan de nacht met haren sluier de natuur bedekte en derhalve nog voor het oog waar neembaar strekte zich de moerasvlakte uit, aan welks oever zich man voor man der moedige schaar om den aanvoerder vereenigde, die hun als door een hoogere macht aangewezen was. Eenige van hen hadden de smalle planken van licht hout verlegd, die een drijvenden weg tot den anderen oever vormden en het scheen nauwelijks mogelijk hoe een tal zware mannen door zulk een zwakke brug kon gedragen worden, ze zou in de diepte zinken met haren edelen last. En toch, niet één borst der uit gelezen schaar voelde zich door angst beklemd, niet één oog blikte twijfelmoedig achterwaarts. De eerste daar ter plaatse was de Eenentwintigste,» stipt als altijd. Ernstig en hartelijk tegelijk groette hij ieder der komenden, die hij voor zou gaan op de gevaarlijke baan der eer, waaronder de'dood loerde..., de dood in zijn ijselijkste gestalte. Maar met een blik vol teleurgestelde verwachting bezag hij ieder der aankomenden, het gelaat dat hij hoopte te zien, dat van Elimar v. Raudnitz, was er niet onder. De zoon des Kanseliers talmde, minuut op minuut verstreek, op hem na waren allen tot den noodlotligen gang be reiden een Raudnitz bleef weg? Doch neen, haas tige schreden werden gehoord, een middelbare ge stalte, in een huzarenmantel gehuld kwam ijlings toegc- loopen hij was 't. George trad hem tegemoet. Jonker Elimarzeide hij met gedempte, van ontroering sid derende stem, «jonker Elimar «Wat moet dat?» De stem des jongen mans klonk kort en ruw, zijn aangezicht, voor zoover de naam looze dat in den donker bemerken kon, was rood door de werking van den wijn. «Geen sermoen, als't u belieft, ik was precies op tijdhoort ge daar slaat 't aan den overkant zeven uur. Inderdaad drong de klokslag der kapel, tegenover de eiken aan de overzijde van 't moeras gelegen, tot hen door, trots het krijgsgewoel, voor de mannen ook duidelijk hoorbaar, 't Was het uur waarop zij hun taak moesten aanvangen. «Jonker Elimar,zeide George haastig en dringend, «verre zij 't van mij u eenig verwijt te doen in dit oogenbiikgaarne had ik wat langer met u gesproken, doch het is nu te laat, onze plicht roept ons. Om den wil echter van uwen hooggeeerden vader, vraag ik u nog een woord, vervul mij eene bede «Mij dunkt, wanneer ge bij een onderneming als de onze eene boodschap liadt, hebt ge niet den zekersten weg gekozen,merkte Elimar. afgetrokken op. «Doch dat daargelaten, wat hebt ge?« George trok uit zijne borstzak den verzegelden brief en bood hem den jonker aan. «Neem dit schrijven, zeide hij, «wanneer het lot mij ongunstig is en ik den dood vind voor de eer onzer wapenen, zoo opent het wanneer ge een oogenbiik rust ITebt en handel naar den inhoud ik zal u er voor zegenen. Doch behoudt de Almagtige ons beiden in 't leven, zoo geeft gij 't mij terug, ongeopend gelijk ik het u overlever. Wilt ge me dit beloven jonker?» Een oogenbiik aarzelde deze, 't hem toegestoken pa pier aan te nemenoogenschijnlijk was hij niet in de beste stemming. Hans v. Sehlbachs Tokayer was zwaar er. steeg hem naar 't hoofdbovendien was het spel ongunstig voor hem uitgevallen, naar alle kanten was het goud zijns vaders heengevlogen en nu kwam deze naamlooze knaap, reeds lang bij hem gehaat om de ouderscheiding waarmee liga hem in 't openbaar be jegende, hem nog met een taak belasten. Doch hij vond tot antwoorden geen tijd. De oudste der man schappen, een dapper en beproefd soldaat uitadelijken huize, naderde de beide jonge lieden. «Het is tijd zeide hij tot George, «onze taak roept ons.» De nacht verborg de blos op Georges aangezicht. «Vergeef me» antwoordde hij, «een laatste gesprek een testament. Ik ben bereid. Voorwaarts dan in Gods naam. Ieder weet zijn plaats in onze rij. Een «Onze Vaderbroeders, en dan veroveren wij Demmin!» Hij ontblootte het hoofd en bad stil, terwijl ieder zijn voorbeeld volgde, zelfs Elimar bad inede. Den brief, dien de «Eenentwintigste hein gegeven had, had hij bij zich gestoken. «Voorwaarts Zijne gestalte opheffend, om het gewicht te vermin deren, betrad Georges voet als eerste de zwakke, smalle baan. Onder hem schuifelden en bogen zich de lichte planken, doch ze droegen hem nu ook den tweeden; Elimar hield zich dicht op zijne hielen en vervol gens den derden en de anderen, als schaduwen gleden hunne gestalten over de donkere vlakte heen. Was het de helsche bodem, was 't duistere rijk der demonen, die wrekend den menschelijken geest zoeken te verstrikken in hun verradelijke verleidingen, dat een offer eischte van de kleine schaar, een otfer, dat vallen moest zooals de hel een offer verlangt? Om Elimar's opmerkzaamheid van het klaarblijkelijk valsche dobbelspel af te trekken, had Frans v. Scldbach bij spel en drank op nieuw de ijverzucht des jonkmans Historisch. Zie o. a. Canitz, Gesch. van het Pruisische leger.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1883 | | pagina 1