1883. Uitere ver: L. J. VEETllIAN neusden. FEUILLETON. Een Naamlooze. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T EED A G. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letteie naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Binnenlandsclie A I) V E R T E N TIE N waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Hij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. Bij tusschenpoozen, maar reeds veel zeld zamer dan een twintig of dertigtal jaren geleden, vindt men advertentiën in de dag bladen, waarbij personen worden opgeroe pen die hunne verwantschap kunnen be wijzen met iemand die in het laatst der vorige eeuw geleefd heeft. Veelal vindt men er dan bijgezet, dat laatstbedoelde persoon zoo of zoo heette, maar ook wel onder een anderen naam bekend was. Hij hoorde dus in een tijd thuis, dat geslachts- of familienamen nog niet algemeen waren, zeker nog niet verplichtend. Tegenwoordig is dat, zooals iedereen weet, niét meer zoo. Iedereen heeft tegen woordig een geslachtsnaam. In plaatsen, die afgezonderd liggen, waarvan de bewo ners niet veel met anderen in aanraking komen, leeft de oude traditie nog voort. Daar is de familienaam van velen nauwe lijks ergens anders bekend, dan op het Gemeentehuis of in de kerkelijke registers. De menschen zijn onder allerlei bijnamen bekend, of zij dragen in de wandeling bij hun eigen naam dien van vader of moe der. Mie van Janne en Kees van J e 11 e en dergelijke zijn ons gemeenzame namen. In enkele streken gaat men nog verder. Op Tessel o. a. klimt men tot grootouders en overgrootouders op en na men als Jan vanMievanGerrit, dikwijls met nog een vierde naam er bij, zijn daar geen zeldzaamheden. Maar dat is evenwel slechts in het gewone leven. In de boeken van den burgerlijken stand vindt men die afwijkingen niet meer, daar is alles naar den regel. Daar blijkt ook zon neklaar dat er nog heel wat geneefd en genicht wordt onder menschen die elkan der pas in den tienden of twaalfden graad bestaan. Dat dit anders geworden is, dat familie betrekkingen uit de boeken van het stad huis te bewijzen zijn, dat niemand ons met een opgedrongen neef- of nichtschap kan beetnemen, als wij zelf niet te lomp zijn om ons te laten beet nemen, is een van de weinige goede dingen, die wij aan de Fransche overheersching te danken hebben. En om te erkennen dat het werkelijk een goed ding is, daarvoor behooren wij slechts den blik te werpen op Engeland of op de Vereenigde Staten van Amerika. Daar zijn betwiste familierelatiën in den regel niet anders te bewijzen dan uit de kerkelijke registers, en h o e die soms bij gehouden worden of met welken graad van nauwkeurigheid, is genoeg bekend. Daar is het dan ook mogelijk dat iemand die bij voorbeeld Jan Symensz. heet, naar eene andere stad kan verhuizen en daar zich Symen Jansz. kan noemen zonder dat er een haan naar kraait. Vandaar dan ook nog dikwijls in die landen die processen over dubbele huwelijken, betwiste erfenis sen en soortgelijke zaken. Vandaar het ver borgen blijven van misdadigers, die bij ver huizing naar eene andere plaats volstrekt geen kennis behoeven te geven aan eenige autoriteit. Zooals algemeen bekend is, is dat bij ons geheel anders. Elke verandering, die wijziging brengt in het zielengetal eener gemeente, moet ter kennisse gebracht wor den van hem die belast is met het bijhou den van de boeken van den burgerlijken stand. Die veranderingen zijn geboorten, sterfgevallen en verhuizingen. En dat met verzuimen daarin niet licht wordt omge sprongen, bewijst ons het proces-verbaal tegen den burgemeester van Heulen, een der gemeenten van Limburg, die de voor schriften omtrent de boeking niet letterlijk had opgevolgd. Het eerste decreet, dat te dezen opzichte is uitgevaardigd, is van het jaar 1811, 18 Aug. Het decreet bestond uit acht artikels, waarvan wij den hoofdinhoud hier laten volgen //Degenen van onze onderdanen uit de departementen van het voormalige Holland, die tot heden geen vasten familienaam of voornamen hebben, zullen gehouden zijn er een aan te nemen in het jaar van de vast stelling van dit besluit, en eene verklaring er van op te geven aan den ambtenaar van den burgelijken stand van de gemeente, waar zij woonachtig zijn. //Namen van steden mogen niet als familie namen worden aangenomen. Als voornamen mogen d i e alleen worden aangenomen, welke zijn opgegeven bij de wet van 1 April 1803. ,/De maires zullen gehouden zijn aan de overheid bekend te maken de namen van die inwoners, die de bovengenoemde voor schriften niet hebben vervuld. //Van deze verplichtingen om namen aan te nemen, zullen uitgezonderd zijn diegenen, die reeds bekende namen en voornamen hebben en die zij altijd gedragen hebben, ook dan nog, wanneer die namen ontleend waren aan die van steden. Zij zullen evenwel eene verklaring ten stadhuize moeten afleg gen, dat zij de bedoelde namen dragen. ,/De familienaam, dien de vader, en bij ontstentenis van dien, de grootvader van vaderszijde zal aannemen of behouden, zal gegeven worden aan alle kinderen, die ge houden zullen zijn ze te dragen en te noemen in de acten de kinderen, of bij ontstentenis van den vader de kleinkinderen, hebben niets anders te doen dan te verklaren, dat zij bestaan en waar zij wonen. //Degenen, die zich niet zullen houden of die niet vervuld zullen hebben de forma- j liteiten voorgeschreven bij dit besluit, zullen gestraft worden volgens de wet. *//Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van deze wet." Bij besluit van 17 Mei 1813 werd dit besluit gevolgd door een ander, waarbij de eindtermijn van uitvoering werd verdaagd tot 1 Jan. 1814, In dien tusschentijd was het evenwel met de macht van Napoleon gedaan. De wet werd echter door Koning Willem I over genomen. Dat zij evenwel nog niet streng werd nageleefd, blijkt uit het koninklijk besluit van 8 Nov. 1825, waarbij nog een termijn van zes maanden gesteld werd voor het aannemen van geslachtsnamen. De con siderans, die dit besluit voorafging, luidt als volgt: In aanmerking nemende dat het in som mige deel en des Rijks nog steeds plaats vindt, geen eigenlijke geslachtsnamen te voe ren, maar integendeel veranderlijke bijnamen te dragen, en deze telkens bij verandering van woonplaats met andere namen te ver wisselen en overwegende, dat zoodanige han delingen ten eenenmale strijdend zijn met de voorschriften van het decreet van 18 Aug. 1811, en bovendien duisterheden en ver warringen van verschillenden aard voor de registers van den burgerlijken stand moeten opleveren, besluiten wij, enz. Nog bestaat er op het stuk van namen en voornamen eene circulaire van den Minis ter van Justitie, dd. 25 Sept. 1838. Vermakelijke geschiedenissen hadden er dikwijls plaats bij het opgeven der namen. 18) Rasper boo» zwijgend het grijze hoofd. Nadenkend zag hij eenige oogenblikken voor zich. Gij hebt gelijk, als altijd, moeder Anna,» zei hij, «gij zijt een heilige!» Van den boschweg, klonk de hoefslag van een paard. Een ruiter naderde het huisje van de wijze vrouw't was een doodsbleek jongniensch, die met de linkerhand zijn ros leidde, terwijl de rechter met een breeden zwarten doek omwonden was. Kasper wierp een blik door 't raam op den ver stoorder van hun onderhoud. Hij zag hoe de jonk man zich met moeite uit den zadel zette, zijn paard aan een boomstam bond en schoorvoetend op de woning toetrad. »'tls jonker Elimar v. Raudnitzzei Kasper ver rast, »zal ik hem afwijzen?» Er was geen tijd tot antwoorden, want reeds opende Elimar na een kort kloppen de deur en zijn hoofd ontblootend trad hij het welbekende vertrek binnen.» Moeder Anna liep hem te gemoet. »\Vees stil, jonker,» fluisterde zij den komende toe, »een zware kranke, die daar sluimert, mag niet in zijn rust ge stoord worden. Ook gij hebt rust noodig. Ge hadt dien langen weg niet moeten afleggen. Ge overschat de hulp, die zelfs de wijze» vrouw aan verwonden geven kan, want daartoe, niet waar, komt ge hier? Laat mij zien hoe ik de wonden, in een eerlijken strijd gekregen, verzachten en heelen kan.» Vriendelijk was ze den jongen edelmam genaderd, doch hij wees haar met een heftige beweging terug. «Er is hier geen sprake van lichamelijke wonden,» zij hij met gedempte stem, »ik kom om heeling der ontzettendste zielewee. Ik zal u als een heilige vereeren, wijze vrouw, wanneer gij 't vermoogt, maar ik vrees dat uwe kunst, uw wetenschap te kort schieten zal; kunt ge een misdaad van mij nemen, erger dan een moord, gepleegd in een oogenblik van ontvlamden harts tochtkunt ge mij mijn verloren eer teruggeven?» In koortsigen haast sprak Elimar deze woordende rit had zijn verhit bloed nog meer aangezet. Moeder Anna noodzaakte hem met zacht geweld te gaan zit ten en sprak: waar veel licht is, jonker, daar is ook veel schaduw. Een groot onverwacht geluk heeft zijn zegenrijke stralen op dit huis laten vallen, misschien is 't machtig ook den nacht in uwe ziel te verhelderen. De verhitte verbeelding vergroot niet zelden de schuld van een zelfaankiager. Kasper, verlaat ons, dat ik met den jonker spreke. Kasper ging zwijgend heen. Doch nauwelijks had hij de deur achter zich dicht getrokken of hij keerde tei ug. Vergeef me,« zei hij, «dat ik u al weder stoor. Een draagstoel houdt voor de deur stil een oud, voornaam heer, verlamd naar het schijnt, stijgt uit en begeert dringend u te spreken daar is hij reeds. In de deur vertoonde zich, gehuld in een langen mantel van zwart fluweel, om den hals dragende een gouden eereketen met de beeltenis van den Keurvorst, Leopold v. Raudnitz, de vriend en raadsman van Frederik Wilhelm, geleund op zijn staf. Als wilde Elimar den ouden man niet zien en evenmin gezien worden, keerde hij zich bij het binnentreden van den zieken man af«mijn vader!» fluisterden I zijn bevende lippen. Doch hier hielp geen verbergen, i terstond had het vaderoog den zoon erkend. Zoo snel zijne verlamde leden het toelieten, ijlde hij op den jonker toe en sloot hem in de armen. Gij hier mijn zoon?» riep hij, ik dorst mijne oogen naauwelijks vertrouwen. Om uwentwil kwam ik hier heen, den Keurvorst vooruit ijlend, dien ik op zijn verzoek naar Ebersberg begeleidde. Hij wil den Vrijheer vaarwel zeggen voor hij deze streek verlaat. Ik zou hier den vorst wachten, dewijl hij ook moeder Anna danken wil voor al de weldaden, door haar aan zijn volk bewezen en de hulp aan zieken en gewonden gebracht. Tegelijk dacht ik er over moeder Anna te vragen haar veelgeroemde kennis ten nutte mijns zoons aan te wenden, wiens vader te heeten mij thans hartelijk gelukkig maakt en zie, ik vind u reeds hier.» Hij wendde zich van Elimar af en op moeder Anna toeschrijdend, die als aan den grond genageld, met moeite adem halend en met starren blik den zwakken oude beschouwde, ging hij voort, «vergeef het aan een vader, edele vrouw, dat hij de plicht der hoflijkheid voor een wijle vergat bij de vreugde van het weerzien van een geliefd kind, die als aanvoerder bij een hoogst gevaarlijke onderneming, hooge eer verworven heeft. Vergun den Kanselier, voor den mond des Keurvorsten het uitspreekt, vergun Leopold v. Raudnitz Hij bleef steken; bij de laatste woorden had hij het doodsbleeke gelaat der voor hem staande vrouw- nauwkeurig opgenomen, onwillekeurig slaakte hij een kreet, de kruk ontviel zijn. hand en als oni hulp biddend strekte hij beide handen uit Anna Leopold Leopold Hollendorf gij de Kanselier Raudnitz?» In Anna's toon lag geluk bij het weder zien en tegelijk de hoogste verbazing opgesloten. «Ik ben 't Anna,« zei de Kanselier aangedaan, «en ik zegen dit langverbeide oogenblik waarop 't mij, berouwvollen en zwaar gestraften man, vergund wordt uw vergeving af te smeeken en de vervulling eener wensch, waarnaar ik jaren gesmacht heb. Anna, de moeder van mijn zoon is reeds lang ten grave ge daald, ik ben vrij u de voldoening te geven die aan mijn schuld eenigszins geevenredigd is, ten tweeden male u mijnen naam te geven: Anna v. Hollendorf, wees voortaan een Raudnitz.» »Uw naam!» Met een glans van vreugde richte Anna zich op, »Ja Leopold, dien neem ik aan; niet om ijdel, wereldsch genot, maar om den wil eens an deren, om een ongelukkige, die zich tot dusver naam loos geloofde en dien ik den naam geven wil, die hem toekomt, de ouders, waarnaar zijn ziel dorst!» Van George, den «Eenentwintigste» spreekt gij?» De gestalte des Kanseliers dreigde te vallen. «Groote God, zijn aandoening toen ik hem van 't wapen in 't gouden sierraad sprak, mijn voorgevoel «Ook het mijne werd eerst gisteren tot zekerheid» viel Anna den diep bewogen man in de rede. «Sedert 1 gisteren ontdekte ik dat ik mijn kind niet bij de dooden zoeken moest; hij ging verloren in het gewoel van den krijg in het dorp waar 't verpleegd werd. Eer ik mij van den geliefden knaap scheidde deelde ik de gouden doos van den trousveloozen, en toch nog on- vergetelïjken man tusschen ons beiden. Hier, Leopold is de onderste hellt de bovenste, met den van een gloriekrans omstraalden valk rust op de borst van den Eenentwintigste «Hij droeg het,» zeide Raudnitz met een door tranen verstikte stem, «Anna, God liet ons elkaar vinden om te verliezen, ons volgend geluk zal niet zonder doof- BLAD lid Land van en Altcna, LANGSTRAAT II BE BOMIELERWAARD

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1883 | | pagina 1