Woensdag 19 September.
K I! A K VI' VI
FEUILLETON.
Uit SeverT.. .T. VEERMAN ITensden,
rtfT-» ziJ die zich met
1 OCTOBER a. s.
op dit blad wenschen te abon-
neeren, ontvangen de nog in
deze maand verschijnende
nummers gratis.
VOOR
OMMELE
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T E R D A G.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letter naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maaudag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A 1) V E UT E N T1E N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slecht* tweemaal in rekening gebracht.. Rij
Wlizei'ding gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
v De 26ste Augustus. 1883 is een dag, die de be
volking van onze Oost-Indische bezittingen lang zal
heugen, door de geweldige uitbarsting die er heeft
plaats gehad tussehen de eilanden Sumatra en Java.
Zoogenaamde uitgedoofde vulkanen schijnen toch
maar niet Vertrouwbaar. Evenals de Europoesche
Vesuvius en Etna soms eeuwen achtoroen rustig
zijn gebleven, om dan hnnue schade door ver
schrikkelijke verwoestingen in eens in te halen,
zoo is het ook gegaan met don berg Krakatau.
Sedert 1680, dus ruim twee eeuwen, was hij in
volmaakte rust geweest. Dit jaar doet hij van zich
spreken door verwoestingen aan te richten, waarbij
alles wat wij in 1883 aan ongelukken al vernomen
hebben, slechts kinderspel schijnt.
Toch is hjj niet begonnen zonder te waarschuwen,
zooals dan trouwens elke uitbarsting van een vuur-
spuwenden berg door sömmigö verschijnselen wordt
voorafgegaan. Op den 20sten Mei namelijk van dit
jaar worden de bewoners van Batavia opgeschrikt
door een geluid dat op kanongebulder geleek en
uit het verre westen kwam. Het geweld nam steeds
toe en word omstreeks den middag een hevig gedreun
den yolgenden dag, den 21sten Mei, was de aard-
beving het allerhevigst, het dreunen hield aan en
het rommelen werd oorverdoovend douren en ramen
waren in voortdurende beweging. Don 22steu bleef
het verschijnsel aanhouden, maar werd toch minder
en den 23sten was het geheel over.
Men wist in den beginne niet waaraan een en ander
was toe te schrijven; voor een aardbeviug duurde
het te lang en door do vulkanen op het eiland
j was het niet veroorzaakt.
Op den avond van den 23steu Mei werd het ge
heim pas opgehelderd. Schepen, die te Anjer kwamen,
meldden dat op het eiland Krakatau, midden tus
sehen Java en Sumatra gelegen, in de Soeuda-
straat eene hevige uitbarsting had plaats gehad, die
eene groote massa asch en puimsteen iu den om
trek had doen neervallen. Op 10 uur afstands
ton noorden van het eiland was de zeo geheol mot
puimsteen bedektdo schepen, die er door voeren,
maakten een geraas, alsof zij door dunne ijssckot-
sen moesten breken. Nog verscheidene dagen lang
was over dag de berg met dikko rookwolken be
dekt, des nachts werd de hemel uren in den omtrek
verlicht door de vlammen, die do krater uit
braakte.
Het schouwspel was zoo prachtig, dat er uit Ba
tavia expresselijk een stoomboot werd afgezonden
om het publiek in staat te stellen het grootsche
tooneel gade te slaan.
De richting, die de uitgeworpen stoffeu namen
was zoodanig, dat alles in zeo terecht kwam.
Doze uitbarsting schijnt de voorbode geweest te
zijn van hot ontzettende natuurverschijnsel, waar
van dezei dagen do Nieuwsbladen vol zijn.
Er zal natuurlijk nog wat lijd moeten verloopen
eer wij geheel op de hoogte zijn van het onheil en
de schade kuunpu overzien; alles, wat wij er nu
van weten, is ons door de telegraaf medegedoeld
en is uit den aard der zaak zeer onvolledig, te
meer daar tot op heden, 14 September, men nog
niet in de gelegeuheid is geweest in de Lampong-
scho districteu op Sumatra van de zeezijde te komen,
daar de zee, evenals iu Mei, met een dikke laag
puimsteen is bedekt. De vrees dat de straat Soeuda,
de groote weg die onze schepen volgen om op
Java te komen, onbruikbaar zou ziju geworden,
heeft zich gelukkig niet bewaarheid; immers men
heeft reeds bericht ontvangen dat een stoomschip,
dat niot vau het onheil weten kon, na de ramp
door de straat te Batavia is aangekomen.
Hetgeen wij evenwel weten zegt ons, dat hot
een verschrikkelijke gebeurtenis is geweest, waar
menschenlevens bij duizenden zijn afgesueden. De
telegrammen spreken van 30,000. Daarenboven zijn
er geheele landstreken verwoest en is de bevolking
aau ellende ten prooi. Daar moet geholpen worden,
veel en snel. Ons land heeft zooveel te dauken aan
Insuliude, dat het meer dan eenig ander land aan
spraak heeft op onzo hulp. Eu dat die hulp niet
te vergeefs gevraagd wordt, daar zijn wij niet bang
voor. Nu reeds, nog geen drie weken na de ramp,
is er 75,000 heen gezonden.
Allerwega zijn com missiën opgericht om gelden
te verzamelen. Aan hot hoofd hoeft zich geplaatst
onze Kroonprins, Altijd heeft het geslacht van
Orauje vooraan gestaan als er wat te helpen viel,
maar het maakt heden een bijzonder guustigen indruk
in het land, dat de Kroonprins zich aan het hoofd
heeft gesteld. Te weinig hjbben wij tot nog too
zijn naam in het publieke leven gevonden. Ons volk
ziet en hoort gaarne wat van zjjne vorsten. Daar
van geeft alweer getuigenis hetgeen wij opmerken
en hooren, wanneer onze Koning en onze Koningin
de tentoonstelling bezoeken, hoo zij ontvangen wor
den en hoo zij zich onder hun volk bewegen. Het
zijn hier sterke banden, die vorst en volk verbinden
die banden worden te sterker, wanneer uit alles
blijkt dat de vorst hot leven van zijn volk mede
leeft. Daaraan heeft het Engelsche Koningshuis
ook zijue groote populariteit te danken. Er IS
sehien iu geheel Engeland geen populairdor man
dan do troonopvolger, de Prins van Wales. Iedereen,
in den letterlijken zin van hot woord, kent hem.
De Prins begrijpt en vervult zijue plichten op wer
kelijk bewonderingswaardige wijze. Het is zulk eene
dankbare taak voor een Prins in een vrij land,
waar do bevolking gehecht is aan do dynastie, om
belangstelling te toonen in datgene waarvoor het
volk hart heeft. Hij kan goede ondernemingen be
vorderen, meer dan door geld mogelijk is. Er gaat
geen dag om dat de Engelsche Kroonprins niet op
de eene of andere wijze, door eene vergadering te
presideereu, door een eersten steen te leggen, een
openbaar feestmaal bij te wonen, een volkspark,
tentoonstelling of liefdadigheidsgesticht te openen,
groot nut doet aan zijn land en de bevolking inniger
hecht aan de dynastie.
Er is geen wetenschappelijk man, geen letterkun
dige van eenigen naam, geen groot kunstenaar of
de Prins van Wales wenscht met hem kennis te
maken. Zoo hoort hij veel, dat hij weer gebruikt
om in eene andere richting te werken. Zoo vernam
hij verleden jaar nauwelijks in een gesprek met
een letterkundige, dat eene vereoniging van aan
zienlijke Engelschen de nagedachtenis van den dich
ter Longfellow wilden huldigen, door in de oude
abdij van Westminster (het Engelsche Walhalla),
eeue buste of een beeld van hem te plaatsen, of
hij schrijft een brief aan de commissie, waarin hij
aanbiedt als haar president op te treden, daar hij
sedert lang uitziet naar eene gelegenheid om zijn
oprechten eerbied te toonen voor Engelands groot
sten dichtor.
Zulk een brief kost maar een paar minnten tijd,
en toch zijn er honderdduizenden dankbaar voor;
zij weten dat hun toekomstige vorst belang stelt
in datgene, waarvoor hot volk hart heeft, dat hunne
en zijne sympathie met elkander overeenkomen.
De Prins van Oranje dan heeft zich aau het hoofd
gesteld van hot Comité om gelden bijeen te verza
melen om eenigszins de rampen te lenigen die een
gedeelte van Java en Sumatra hebben getroffen.
Eene groote menigte mannen van de aanzieulijksten
in den lande, zoowel door hunne geboorte als door
hunne betrekking, zijn leden van het Comité. Voor
de vorming dor Sub-Comité's, als vertakkingen van
het Hoofd-Comité, zal aan redacteuren van ver
schillende dagbladen, moer bepaaldelijk in do Pro
vinciën eene uituoodiging worden gozonden, als lid
toe te ti eden, ten einde op die wijzo ook eenheid en
[ui Trigt, J.
Bisschop, mi
Waals, F.
a. C. Artz.
n. Ising,
R. Beijnen
-deren. Voo>
lenen wij
gadingen
irstraat
de ont
i gekomei
An van
fiat vers
3011811 -
dood
it met
Het
n gewek
i\ De li
Of
Ternauwernood verschijnt de zon aan de kim, of
de eindelooze en plechtige stilte van den nacht maakt
plaats voor een wonderbaar en treffend loflied het
kweelen der vogelen, 't ritselen der gekorven diertjes,
't geschuifel van slangen en groote hagedissen, iguana's
geheeten, sprongen van tijgers, de haastige loop van
damherten en reeën, de boomtakken slap nederhangend
door de vochtigheid, en die gelijk kruipende dieren
zich opwaarts wringen onder de brandende liefkozingen
der zon, 'tzijn overal geluiden, zonderling verwarden
klagende, een welluslvol gefluister waar men de oor
zaken niet van begrijpt, en die, om zoo te zeggen
oor een onzichtbaren orkestmeester bestuurd, evenwel
samensmeltende in een volmaakt geheel, een boven-
aardsch orkest vormen,
Reusachtige boomen, waarvan de onderste takken,
gretig naar vocdselsappen zoekende, zich ter aarde
hebben gebogen, op 't laatst daar wortel hebben ge
schoten en even zoovele nieuwe stammen gevormd
hebben, bieden het oog een verwonderlijke mengeling
van vorm aan in hun schilderachtige en grillige groot
heid. De breede en dikke bladeren, gespikkeld dooi
den nachtelijken dauw, gelijken op zooveel onschat
bare diamanten tooisels en vormen een tooverachtig
verblindend gewelf, dat in glans en luister de aller-
overdrevendstc beschrijvingen der oostersche vertellers
overtreft. De grond, door dit gewelf voor den ver
zengenden gloed der zon bewaard, is dour een dik
smaragdgroen grastapijt bedektdie grond, uit be-
standdeelen van liet dieren- en 't plantenrijk afkomstig
saamgcsteld, bezit eene groote veerkracht in zich,
neemt geenerlei indrukken op, geeft haast geen ge
luid weder, en biedt den reiziger een allerliefst zins
bedrog aan men meent op een eindeloos tluweelen
kleed te wandelen.
Gedurende den loop van onze lange reis, onderhiel
den we elkander dagelijks over de wonderen die wij
weldra hoopten te aanschouwen 't was voor ons niet
alleen een aangenaam onderwerp van gesprek, maar
daarenbovcn nog een uitstekend middel om onze ver
moeienis te vergeten, 't Was dan ook niet zonder een
sterke hartklopping, dat wij op den morgen van den
45sten dag na ons vertrek uit Mexico te paard ste
gen. Eindelijk zouden we de laatste dagreize afleggen,
die ons van Mazatlan scheidde. Tegen den middag
werden wij op onzen weg tegengehouden door een
breeden poel, die ons eensklaps 't verder voortgaan
belette.
«Welnu, wat moeten we doen, Tabaco?« vroeg
ik aan den bediende, dien ik met mij mede uit Mexi
co gebracht had, en die wij om zijn groote onder
vinding van reizen door de woestenijen der binnenlanden
van Mexico bij elke moeielijke gelegenheid gewoon
waren te raadplegen.
«Deze plas te paard oversteken, Senor," antwoordde
hij mij.
«Gij zijt wel aardig; en als er nn geene waadbare
plaats is?a
«Daar is er eene, Senor. De vorming van den orn-
liggendcn grond bewijst mij datdit alleen, draag
zorg dat gij, eenmaal in den plas binnen gereden, de
teugels zoo hoog mogelijk ophoudt, ten einde uw paard
te doen brieschen, en een pistool met gespannen haan
gereed te houden."
«Waarom, Tabaco?«
Tabaco, die een bij uitstek ernstige en heel stille
jongen was, vergenoegde zicli er mede voor alle ant
woorden den arm uit te steken.
«Zie, Senor,zcide bij.
Ik volgde met de oogen de richting die hij aan
wees, maar ik zag niets buitengewoons.
«Welnu," vroeg ik ongeduldig, «wat ziet gij Een
plas met aarde en boomtakken bedekt. Watzoudat?«
«Takken?" hernam mijn bediende. Oh! Ho! Senor,
lakken
Op 't zelfde oogenblik ging een der voorwerpen,
die ik voor takken hield, met een sprong in de hoogte
midden in den poel, pakte een eend en verdween on
middellijk onder water.
Wij keken elkander met verwondering aan. Tabaco
meesmuilde.
«Wel 't zijn kaaimannen!" riep hij uit.
«Sakkerloot," zei ik tot mijn reisgezel, wicn deze
ontdekking maar matig scheen te bevallenWeet
gij wel dat Tabaco gelijk heeft."
Het zijn wel degelijk kaaimannen, en nog wel van
de bovenste plank, kijk daar is er een, waarvan men
niets dan kop en staart ziet bovendrijven en tussehen
die twee uiteinden is wel zestien voet afstandIk
moet u bekennen dat ik een zekeren weerzin heb om
nu het water in te gaan, en dat ik liever een omweg
nemen zou.«
«Waarachtig ik ook. maar zie daar komt juist
een Indiaan, ik zal hem verzoeken ons een anderen
weg te wijzen. Hé! vriendschap!" ging ik voort, mij
tot den Indiaan wendend, «kan men niet naar Mazat
lan komen, zonder dien vervloekten poel door te waden?"
«Neen, Senor, dat is niet mogelijk."
«Dat spijt me, terwijl 't mij tevens de fraaie leest
en het welgedaan uiterlijk van de kaaimannen daar
ginds verklaart; iedere dag brengt hun een frisschen
voorraad reizigers aan. Maar wat is er aan te doen?
Wij kunnen toch niet naar Mexico terugkeeren.
«Maar waar is Uwcdele dan bang voor?" vroeg mij
de Indiaan, wien mijn aarzelen scheen te verbazen.
«Sakkerloot! eenvoudig om levend opgevreten te
worden
»0li! mijnheer vergist zich zeer; 't is genoeg wan
neer men met de handen op het water slaat en leven
maakt om de kaaimannen weg te jagen; zoodoende
loopt men geenerlei gevaar. Overigens zal mijnheer
wel zoo goed zijn mij te veroorloven hem te doen
opmerken, dat alle dieren zonder onderscheid den mensch
vreezen en eerbiedigen.
«Ik zou, als u 't mij niet kwalijk neemt, de leer
liever omhelzen wat de bespiegeling dan wat de toe
passing betreft," zei ik tot mijn reisgenoot; «maar
komaan, vermits er geen ander middel overblijft om
er een eind aan te maken, laat ons die ondiepte over
trekken.
De daad bij 't woord voegende, gaf ik mijn paard
de sporen, maar mijn reisgezel hield mij tegen: «Laat
onze bedienden er 't eerst ingaan,zeide hij, «wij
betalen de lieden om ons te dienen, en 't is niet meer
dan recht en billijk, dat als er een van ons allen
opgevreten moet worden, 't een van hen wezen zul.
Die woorden, weinig geruststellend voor ons ge
volg, brachten geenerlei uitwerking op Tabaco teweeg,
want bij dreef «ogenblikkelijk zijn paard den poel inde
andere bedienden volgden hem zonder dralen.
Midden in den poel gekomen, die zoowat driehon
derd pas breed kon wezen op twee en een halven
voet diepte hoogstens, vroeg ik aan den Indiaan, die
naast mijn paard liep, hoe 't kwam dat men er nim.