No. 301.
Zaterdag 6 October.
1883.
PP
OP STRAAT.
FEUILLETON.
IS I'll
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T E R D A G.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 1C regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letter naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
f/In de goede dagen van ouils was het
toch heel wat beter dan tegenwoordig,"
zoo hoort men dikwijls klagen, //toen hoorde
men niet zoo dikwijls van bankroeten, die
er gemaakt werden, toen waren de men-
schen heel wat godsdienstiger dan nu, toen
bleven de dienstboden dertig, veertig jaar
in hetzelfde huishouden, toen kocht men
voor vier stuivers een pond vleesch en voor
tachtig cents een mud aardappelen, toen
kon men nog eens een eitje eten, zes of
zeven voor een dubbeltje had men ze te
kust en te keur, kom daar nu eens om,"
en-zoo-voort.
Al die praat hebben wij zelf dikwijls
gehoord en misschien wel meegepraat ook.
Zoo licht toch stellen we ons iets, dat op
een afstand is, als zooveel beter voor, dan
hetgene, dat wij dagelijks zienhet on
aangename verdwijnt als in een nevel, alleen
de lichtpunten trekken ons aan en daar
naar oordeelen wij.
Veel van hetgeen wij boven opgenoemd
hebben, als een zondenregister tegen den
tegenwoordigen tijd, bevat veel waarheid,
maar er wordt tevens zooveel verzwegen,
dat, als het er bij opgenoemd werd, ons
oordeel hoel wat zou gewijzigd worden.
Bij voorbeeld het meeste, vooral wat levens
middelen betreft, was goedkooper, om do
eenvoudige reden, dat, hetgeen eene plaats
of streek voortbracht, door dezelfde plaats
of streek moest worden verbruikt. Zoo kon
het gebeuren dat men bij een overvloedig
jaar, zaken haast te geef kon krijgen, die
bij een schaarsch jaar bijna tegen goud
moesten worden opgewogen. Zoo kon het
gebeuren, dat het ééne land koren had in
overvloed, terwijl op minder dan honderd
uren afstand, tengevolge van misgewas, de
menschen den hongerdood stierven. Zoo
kostte een hoeveelheid rogge, ongeveer ge
lijkstaande met een vierde van een Hecto
liter, het eene jaar elf centen, het volgende
jaar dezelfde hoeveelheid op dezelfde plaats
dertien gulden. Die goedkoopte dus is ver
dwenen, maar tegelijkertijd ook het verba
zende verschil in prijs. Dat hebben de
nieuwere en betere communicatiemiddelen
teweeggebracht en menschelijkerwijze ge
sproken, is het nu bijna onmogelijk, dat
hongersnood zoo menigvuldig voorkomt als
vroeger, daar men toch nooit over de go-
heele aarde tegelijk misgewas heeft.
Nu rekenen wij nog niet dat het geld
door meerderen overvloed zoozeer in waarde
is verminderd, zoodat ook bij alles de loo-
nen aanzienlijk zijn gestegen.
//Toen bleven de dienstboden dertig,
veertig jaar in hetzelfde huishouden." Het
waren uitzonderingen zoo goed als tegen
woordig. Vooreerst werden door veel min
der menschen dan nu, dienstboden ge
houden de klachten moeten dus nu wel
meer zijn en ten tweede kwamen er toen
in de dienstbodenwereld toestanden voor,
die men waarlijk niet terug behoeft te
wenschen. Men moet de archieven van de
meeste steden er maar eens op naslaan,
om te ontwaren hoe dikwijls de magistraat
in de huishoudens moest te pas komen
wegens brutaalheid, werkweigering of dief
stal en dronkenschap van dienstbaren. Was
het niet erger dan nu, beter was het ze
ker ook niet.
En zoo zouden we alles kunnen nagaan,
waarover boven gesproken wordt, en bij
het meeste zouden wij tot het besluit ko
men //Het is toch maar beter, zooals het
nu is."
Zeker, wij zijn geen onbepaalde aanbid
ders van den tegenwoordigen tijd, er is
veel, zeer veel, dat tegenwoordig, de meer
dere ontwikkeling der menschen in aan
merking genomen, beter moest zijn. Soms
zouden we zelfs nog wel eens iets uit den
ouden tijd terugwenschen ook. Vooral komt
in den Iaatsten tijd die wensch wel eens bij
ons op.
Wanneer men in Amsterdam komt, dan
bezoekt men natuurlijk ook, als merkwaar
digheid, het Panopticum.
Heeft men de beneden- en bovenzalen
doorgewandeld, dan staat men voor een
schildwacht, die men alleen kan voorbij
gaan als men een kwartje offert. Dan wordt
eene deur geopend, en wij zijn in de z.g.
gruwelkamer. Dadelijk rechts ziet men de
beelden van twee vrouwen, wier handen beide
omsloten worden door eene machine, die
haar belet zich te verweren maar de tong
vrijlaat. Wij behoeven het boekje niet op
te slaan, om te weten, welk soort vrouwen
het zijn. Het staat genoeg op hare aange
zichten te lezen.
Die machine heet Doppelqeige. Een IIol-
landsche naam is er ons niet van bekend.
Wanneer in vroeger tijd eene vrouw zich
had schuldig gemaakt aan lasteren of kwaad
spreken, dan werd zij met zulk eene ma
chine, evenwel slechts hair zoo groot, te
pronk gezet. Méér werd het werktuig even
wel gebruikt, wanneer vrouwen aan haar
kijflust hadden voet gegeven en tot ergernis
dikwijls voor eene geheele straat, elkander
de lieflijkste woorden hadden naar 't hoofd
gegooid. Dan kwam de schout tusschen
beide en de twee Maegera's werden in zoo'n
werktuig gesloten tegenover elkander en toch
zoo, dat zij elkander geen lichamelijk kwaad
konden doen. Daar stonden zij dan te pronk
en konden elkander naar hartelust de waar
heid zeggen. Zij werden in de meeste ge
i)
Ik lag nauwelijks, en ik sliep al half, toen het ge
zicht van een vreemd natuurverschijnsel mijne bezwaarde
oogleden weêr omhoog hief. De maan, die tegenover
mij stond, scheen te smelten en zoetjes op den grond
te loopen.
«Tabaco!* riep ik, terwijl ik beproefde mij op te
richten, »kom toch eens hier
In plaats van mijn bediende, was liet de Capataz
Ramirez die in mijne kamer binnentrad.
«De Senor Tabaco is bezig de paarden te roskammen,*
zeide hij mij, «en ik ben in zijne plaats wacht blij
ven houden om uwe Excellentie te bewaken.*
»Ik dank u, en ik vraag wel zeer exuus dat ik
u moeite aandoe, mijnheer Ramirez,antwoordde ik
hem, «want ik weet, om u de waarheid te zeggen,
niet al te best zelf, wat ik zeggen zal. Het komt mij
voor, dat de muur smelt.
«Dat de muur smelt!* herhaalde Ramirez, terwijl
hij bij dien getrouwen weergalm een sterken nadruk
van verbazing voegde.
«Op mijn woord ja! Ben ik nu ten prooi aan eene
zinsbegoocheling, door koorts teweeggebracht, eene
zaak die de vermoeienis vrij waarschijnlijk maakt.ik
weet het niet; in allen gevalle is 't zeker, dat door
de duisternis, die hier in mijne kamer heerscht want
in 't voorbij gaan gezegd, Ramirez, dit vertrek is een
beetje minder verlicht dan eene gevangenis, de
muur mij voorkomt op het punt te zijn van in te storten.
«Die is toch nog stevig genoeg, om aan dezen
vuistslag weerstand te bieden,* antwoórdde mij Ra
mirez, die, terwijl hij de daad bij 't woord Yoegde,
den arm ophief om tegen den muur te slaan. maar
de arm van den Capataz, in stede de gelijkenis te
voltooien, bleef in de lucht hangen.
«Kijk, uwe Edelheid had niet de koorts, want zie
hier het geheele geheim opgelost,* voegde hij mij toe,
»'t is een troep alacranen of schorpioenen, die, door
den avond overvallen, want deze deze kamer is in
lang niet geopend geweest, hun nest weer opzoeken.
«Wat! alacranenriep ik uit, mij van mijn bed
afwerpend en haastig den muur naderende.
De opmerking, door Ramirez gemaakt, was maar
al te waar; de muur verdween onder een korst van
schorpioenen.
«De dwaling, waarin uwe Excellentie vervallen was,
laat zich des te beter begrijpen,zeide de Capataz
tegen mij, «omdat die alacranen geheel en al de
kleur van den muur hebben. Hoeveel zijn er wel!
Hoeveel zijn er wel*!.
«Welnu! wat te doen, Ramirez?* vroeg ik met
ongerustheid.
«Wel, ze stilletjes weer in hun nest laten kruipen,*
antwoordde hij mij. «Dat is doodeenvoudig.*
«Goed, maar ik dan?*
«Welnu, gij, gij gaat weêr naar uw bed en zet
uwe siësta voort.
«Hoe! mijne siesta voortzetten! Dat is te zeggen,
dat ik liever twintig nachten met waken door zou
brengen, dan vijf minuten langer in deze kamer te
blijven! Ik ga een andere woning zoeken.*
't Is waarschijnlijk dat ge nergens eene zoo wel
ingerichte als deze vinden zult,* antwoordde de Ca
pataz kalm. En wat de alacranen betreft, daar is geen
huis in de geheele haven dat er niet evenveel bezit
als dit. Eaat Uwe'Excellentie overigens niet denken,
dat ik zoo tot u spreek uit eigenbelang, omdat ik
mijn 25 piaster reeds vooruit gekregen heb. 't is
alleen maar om u te beletten u onnoodig te vermoeien.
De overtuigende toon, waarop Ramirez deze woorden
uitsprak, bracht mij tot nadenken, en de herinnering
aan de onverschilligheid die hij betoond had bij 't ont
dekken van zulk een hcirlcger «opteriden* overtuigde
mij weldra, dat deze gevaarlijke insecten waarlijk zoo
algemeen zijn moesten als hij beweerde.
«Komaan, Excellentiezeide hij mij, toen hij mijn
weifelend voorkomen bemerkte, «geloof me, denk daar
niet meer aan en hervat uwe zoo nutteloos afgebro-
kon siesta.
En toen ik me opnieuw naar mijn bed begaf, met
de houding van een veroordeelde, die naar 't schavot
gaat, voegde de goede Capataz er bij
«Overigens kan ik Uwe Edelheid zeggen, dat er
wel drie tot vijf steken van zoo'n alacraan noodig zijn
om een volwassen mensch te dooden. Kinderen, dat
is wat anders, die hebben al aan één genoeg.
Ramirez, overtuigd dat deze inlichting al mijn onrust
moest hebben gestild, pakte oogenblikkelijk zijne biezen.
Wat mij aangaat, ik sloot de oogen, terwijl ik mij
wanhopig op mijn bed wierp. Vijf minuten later sliep
ik een diepen en kalmen slaap.
't Was mijn trouwe Tabaco, die mij bij den arm
schudde en dusdoende een einde maakte aan deze
gelukkige siesta.
Dom dier, waarom wekt ge mij toch vroeg ik
hem woedend
Omdat het vier uur is en 't er al zes zijn die gij slaapt!
«Dat is wat anders. Ga mij een barbier halen en
eten bestellen.
vallen niet losgelaten voor zij, schijnbaar
ten minste, zich verzoend hadden.
Zoo'n Doppelgeige moesten wij nog heb
ben. Nu staat dikwijls de politie machteloos
als zoo'n paar lui oen geheele straat in rep
en roer brengen en als zij woorden uitbra
ken, dat men zich schaamt, met alleen er
naar te luisteren. En zooals wij hebben ver
nomen is er weinig aan te doen, tenzij hot
nachtelijk burengerucht is.
Wij kennen een stadje, de naam doet er
niet toe, er zullen er wellicht wel meer zijn,
wij kennen een stadje, dat een zeer berucht
straatje heeft. Het is tot ergernis van de
goeden, die er voor nering of bedrijf in moe
ten blijven wonen, alsof al hot uitvaagsel
van het stadje in die straat is samen ge
hoopt. Die lieden kunnen dan op den hel
deren dag een spektakel maken, een taal
uitslaan, die den voorbijgangers een blos op
de wangen jaagt. Ten aanhoore van iedereen
worden elkander daar verwijten toegediend,
zoo bar, als men het nergens anders hoort.
Soms is het een paar dagen rust, maar dan
weer gaat het dag aan dag steeds feller en
feller voort. Voor zulke lieden zouden wij
de Doppelgeige terug wenschen, dan zou haai
de lust wel vergaan. Maar dat zal wel tot do
vrome wenschen blijven behooren. Toch ge
ven wij een middel aan de hand, dat dunkt
ons, zou kunnen helpen. Er zijn er onder,
die van de openbare liefdadigheid ieven, die
des Maandags langs de hr 'zen de giften dor
burgers komen ophalen. Als alle welgezinde
burgers de handen in elkander sloegen en
onverbiddelijk zulke lui afwezen dan zou er
misschien wel verbetering n kunnen komen.
En dan is er nog iets. Die straatschan
daal makers moeten een lmi: hebben, door
gaans een huis dat zij huren. Als de ver
huurder zich eene kleine schade zou willen
getroosten, waarvan ik zeker weet, dat velen,
die met hem zouden willen dragen en de
«Ik heb om den barbier niet geda it, omdat ik
me nooit scheer,* antwoordde hij «maar voor
den kok heb ik gezorgd, omdat ik - honger st
en ik breng er u een.... bij geluk kon het wezen
dat 'kok en barbier in dcnzelfden p "soon vei enigd
zijn. «Kom, om de bevelen van zijne Edelheid te
vernemen,* voegde Tabaco er bi zij; hoofd om de
deur stekend.
Op dat geroep van mijn ijverigen dienaar iwam
een klein manneke, op zijn best vier voet tien duim
hoog, mijne kamer binnen, al pratend op de onder
danigs te wijze.
«Wie is die man, Tabaco?* vroeg ik.
«Dat is de heer Pépé-Pépé, de meest geliefkoosde
arts, barbier en kok van Mazatlan.*
Ik was er aan toe om in weerwil van mijn gewone
goedigheid hem streng te berispen, wat ik v ior een onge
paste scherts van Tabaco hield, toen het schepsel
onder den weinig gewonen naam van Pépé-Pépé, na
zijn alleronderdanigstcn groet ten cind« te hele
gebracht, tot mij het woord richtte:
«Het is waar dat ik geneesheer, pruikenmaker en
kok ben, Senor,zeide hij, «en ik kan er bijvoegen,
dat ik mijn best doe, om deze drie kicsche bedrijven
naar mijn beste vermogen uit te oefenen. Verlangt
Uwe Excellentie eene aderlating, een diner of 't haar
geknipt te worden? UE. heeft maar te spreken, 't zal
een groote eer voor mij zijn u te bedienen.*
Dit redevoeringtje van den universeelen Pépé-Pépe,
in zeer slecht Spaansch gehouden, kwam mij nog veel
minder vreemd voor dan zijn persoon. Inderdaad gaf
Pépé-Pépé een toonbeeld te aanschouwen van de al-
leronbeperkste grilligheid. Men stelle zich den kop voor,
zoo afgeplat als dien van een adder, een gelaatskleur
van citroengelen tint; boven op het hoofd lang en
dun haar, gevlochten net als een zwcepkoord, en un t
LANGSTRAAT
WAARD
j*