No. 224. Volksiisleiders. FEUILLETON. le I ers tn a cl Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. -v r VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.— Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letteus naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- cn Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Er zijn menschen die naam willen maken in de wereld tot eiken prijs. Alcibiades hakt den staart af van zijn prachtigen hond dien iedereen hem benijdde, alleen opdat de Atheners maar van hem zouden spreken. Herostratus had zoo'n brandende begeerte om zijn naam voor de nakomelingschap te vereeuwigen, dat hij het meesterstuk van bouwkunst, den tempel van Diana te Ëfeze, in brand stak. Hij heeft zijn doel bereikt, zijn naam is tot ons overgekomen, is het dan niet met het bijvoegsel van den groote, ten minste met dat van den dwaze. Voorbeelden als bovenstaande komen ons telkens en telkens weer voor den geest als wij van mannen lezen, wier naam op aller lippen komt en van wien wij toch niet kun nen zeggen dat zij werkelijk groot, dat zij werkelijk weldoeners der menschheid zijn als wij van mannen lezen, die op eene roe- kelooze wijze met volkshartstochten spelen, alleen maar opdat hun eigen naam groot zal genoemd worden of bekend zal worden. Tot' dezulken mogen wij zeker wel rekenen den heer Domela Nieuwenhuis, het hoofd der sociaal-democratische partij hier te lande. Groot is zij niet, de partij, zij telt hare leden niet bij duizendtallen, nog niet eens bij honderdtallen, maar met een hoofdman als Nieuwenhuis maakt zij leven genoeg. Zijne lang niet alle oorspronkelijke drog redenen makqn indruk op den onnadenkende, verdekken ontevredenheid bij den werkman en doen deze de schuld van veel verkeerds zoeken daar, waar zij niet schuilt. Nieuwenhuis vertelt: ,/De Nederlandsche werkman voedt zich met aardappelen en je never. De eenige vrijheid, die hier te lande bestaat, is van honger te mogen sterven. Hij verdeelt de menschen in twee groote cate- goriën //Bedriegers en bedrogenen" of //die ven en bestolenen," //bezitters en arbeiders." Verder heet het bij hein //Te leven van den arbeid van anderen is diefstal." /leder heeft recht op de vruchten van zijn arbeid," en- zoo-voort. Te Amsterdam bij J. T. Sikken is eene brochure uitgegeven onder den titel van Socialistisch onverstanddoor J. Hobbel, met een woord vooraf door Dr. H. J. Betz. Wij nemen de vrijheid de aandacht van onze le zers op dit werkje te vestigen. In een vijftal hoofdstukken wordt daar niet het socialistisch vraagstuk grondig behandeld, dat kan niet in zoo'n kort bestek, maar de woorden en stel lingen van N. worden er aan eene nauw gezette kritiek onderworpen. Terecht zegt Dr. Betz in zijn voorrede //In eenvoudige, voor ieder verstaanbare taal, neemt de schrij ver de holle theoriën van F. Domela Nieu wenhuis onder handen. Vermakelijk zou men diens stellingen kunnen noemen, wanneer zij niet zoo gevaarlijk waren." En verder: //een eerste vereischte om anderen te overtuigen van de oprechtheid waarmede men den per soonlijken eigendom afkeurt, is dat men zijn eigene persoonlijke eigendommen op het al taar der gelijkheid geofferd hebbe. Dit ver geten zekere volksmenners volkomen. The oriën zijn onmisbaar, maar zij moeten door daden worden bezegeld, als hare verdedigers ten minste voor ernstige personen zullen doorgaan. Waarom de onheldere, onbepaalde klanken niet eens door sprekende daden vervangen en proefondervindelijk getoond, wat de leer meebrengt in de praktijk." Wil men door zijne leeringen nut stichten, dan is het een eerste vereischte dat men niet alleen zelf scherp denke, maar ook in staat zij de resultaten van zijn denken met klaarheid mede te deelen. En die klaarheid in de wijze van mededeeling wordt bij den heer N. meestentijds te vergeefs gezocht. Enkele aanhalingen uit de bovengemelde brochure mogen hier een plaats vinden. Men zal daaruit kunnen beoordeelen wat de schrijver wil, wat de strekking van zijn werkje is. z/Op eene internationale bijeenkomst van socialisten te Amsterdam in het begin van Augustus 1883 heeft de sophist (drogrede naar) F. Domela Nieuwenhuis variatiën ge leverd op het volgende thema ////De Nederlandsche werkman voedt zich met aardappelen en jenever. De eenige vrij heid die hier te lande bestaat, is die om van honger te mogen sterven."" Er is nog eene andere vrijheid in Neder land en wel die, dat men straffeloos zulken onzin mag uitkramen. Wanneer de Nederlandsche werkman zich met aardappelen en jenever voedt, hoe kan D. N. dan beweren dat hij van honger sterft? Wanneer de werkman in Nederland zich met aardappelen en jenever voedt, aan wien anders is dit te wijten dan aan hem zelf? Waarom gebruikt hij in plaats van jenever niet iets anders bij zijne aardappelen Waarom besteedt hij een gedeelte van zijn loon aan jenever? Waarom niet zijn geheele loon aan het gezin besteed, in plaats van steeds een regelmatig deel in de kroeg te brengen, wat noch hem, noch zijn gezin tot iets nut is. Door het verkondigen van dergelijken onzin wordt de zaak van den werkman benadeeld en de pogingen verlamd van hen, die gaarne het hunne zouden bijdragen tot verheffing van den zoogenaamden vierden stand. Winst, zegt de heer Domela Nieuwenhuis, is de onbetaalde arbeid der arbeiders. Een handelaar in petroleum op het platte land, behaalde in een der laatste strenge winters, door speculatie, zonder een enkelen arbeider te gebruiken, ruim 2000 winst. Juist kijkt hij over onzen schouder en zegt//als je dien mijnheer D. N. ontmoet, vraag dan eens of die kwakzalver krankzinnig is. Dat vragen wij nietwij weten beter De heer Nieuwenhuis is niet krankzinnig, doch wij zijn overtuigd dat hij hier, even als zoo vele andere malen, opzettelijk onjuiste stellingen neerschrijft, die door zijne aan hangers voor juist worden opgevat. Ziedaar weder den voor onzen werkstand zoo ge vaarlijken agitator. Hij kan juist oordeelen, maar hij wil dit niet altijd. Doch krankzin nige kwakzalvers zijn er niet, noch op staat huishoudkundig, noch op geneeskundig ge bied. Kwakzalvers zijn geslepen lieden met gezonde hersenen, die er studie van maken het volk op behendige wijze te bedriegen. Dit houde men wel in het oog. Wij wenschen de brochure in veler handen. Zooals wij boven zeiden, de socialistische partij telt hare leden in ons land nog niet eens bij honderden, maar de blaadjes, die door de partij verspreid worden, komen in handen van duizenden. De min ontwikkelde is meer dan iemand anders geneigd de dingen te beoordeelen naar hetgeen hij ziet. Een stoute stelling als: //winst is de onbetaalde arbeid der arbeiders", treft hem. Hij ziet hoe de werkman werkt en nauwelijks kan rondkomen van zijn loon, hij ziet, dat de patroon het goed kan stellen, dat deze zich niets behoeft te ontzeggen en met een stelling als bovengenoemde gewapend, zegt hij„do weelde, die daar wordt genoten, is gekocht met het geld van onzen onbetaalden arbeid." Dat zegt hij omdat hij oordeelt naar hetgeen hij ziet. Hij kent geen anderen arbeid dan dien, welken met de handen verricht wordt, hij begrijpt niet dat er een werken is met de hersens, dat tienmaal meer aangrijpt in een uur, dan zijn handenwerk in een dag, tt—r 3) De verandering, die deze verklaring in al het doen en laten der jongelieden teweegbracht, deed bij den mo lenaar al dadelijk argwaan ontstaanhij sloeg lien nu onophoudelijk gade, en werd, zonder dat zij het ver moeden konden, getuige hunner belofte van eeuwige trouw cn van den eersten kus, waarmcê zij dit ver bond bezegelden. Hoe woedend ook den molenaar de gedachte aan een armen schoonzoon maakte, zag hij toch wel in, dat het verstandigst zou zijn, de zaak in stilte af te doen. Hij •vergenoegde zich dus met Koenraad op staande -voet den dienst op te zeggen aan zijne dochter zeide hij echter wat hij gezien had en dat hij haar als een gemeene deern de deur zou wijzen, als zij ooit weêr den jongen 'onder vier oogcn sprak. Koenraad verliet met Kerstmis zijn dienst, en toog naar Prosthain om als knecht bij een mole naars-weduwe te werken. Welke moeite de oude Rein- liold zich echter gaf om de zaak geheim te houden, en hoe stilzwijgend de minnenden ook waren, de oude babbeltongen van het dorp kwamen toch spoedig ach ter de waarheid, en het gerucht er van kwam onder anderen ook Jacob ter ooren, gelijk wij gezien hebben. II «Kind,* sprak vrouw Schulze op een Zondagoch tend tot haar nicht, Kind, waar moet dat heenGij wordt van dag tot dag bleekcr, en uwe oogen wor den hoe langer hoe fletscher. Dat is wroeging, louter wroeging, en dat is een leelijke ziektehet kan leelijk afloopen, -kind, als ge u zelve niet meester wordt.* Ik bid en arbeid,* antwoordde het meisje; «wat kan ik meer doen, lieve tante?* »U de zaak geheel uit het hoofd zetten, daar er nu toch eenmaal niets van komen kan. Ik geloof, gij kent uwen vaderhij zou u God vergeve mij de zonde liever in uw doodkist zien, dan u aan den armen Koenraad te geven.* «Ach! Heb ik hem dan daarom gevraagd? Heeft hij dan een klacht van mij gehoord of een traan ge zien? Heb ik Jacob niet willen huwen, zonder een woord tegen te spreken Is het mijne schuld dat hij mij vroeg of ik hem liefhad? Of had ik hem voor moeten liegen «De Hemel beware ons! Neen, er is geen mcnsch die u iets verwijten kangij zijt een goed kind Maar wat helpt ons dat, als het verdriet u ten grave sleept? En denk eens welk een vreeselijke zonde het is, als de mensch zijn eigen leven verkort!* «Lieve God, doe ik dat dan? Ik denk op een hee- len dag geen driemaal aan Koenraad, en als liet ge beurt, en 'het wordt mij daarbij warm orn het hart, dan neem ik ijlings het een of andere moeielijke werk ter hand en tracht ik zoo die gedachten van mij af te zetten. Maar 's avonds, als ik mijn licht uitblaas, cn het blijft alles stil dan, ja wezenlijk ik denk altijd, als iemand dan maar eens «Nu rusten alle wou den* of «Wie maar den lieven God laat zorgen,* of een ander geestelijk lied wilde spelen, dan zou ik sla pen kunnen. Nu echter lig ik dikwijls wakker tot dat de haan kraait, en hoe langer ik waak, des te angstiger word ik te moede, of als ik eindelijk al slaap, dan is het of een berg mij op het hart drukt, en ik ontwaak veel vermoeider dan toen ik slapen ging. Daar zal het missehien van wezen dat ik bloc ker word. Maar wat kan ik er aan doen? Kan ik hem dan vergeten? ,En, als ik het al kon, zou dat niet ondankbaar van mij zijn «Nu ja, dat zou er nog naar kunnen wezen. Als hij, ik zal nu eens zeggen, u vergat «Neen, neen!« «Het zou toch mogelijk zijn, en men kon het hem niet eens ten kwade duiden. Dat het met u beiden nooit gaan zal, weet hij even goed als gij. Als hij nu eens een goede gelegenheid vond om zich te ves tigen, en het was een vrouw die hij wel lijden mocht, al hield hij dan ook nu juist niet zooveel van haar als van u, zou hij dan niet liever toetasten, als zijn leven lang een armen molenaarsknecht te blijven? Want, ziet ge Tante,viel liet meisje haar in de rede, terwijl zij baar onstuimig de hand drukte, «zeg het maar ronduit; hij is mij ontrouw geworden, niet waar?* »Nu,« hernam vrouw Schulze, «gij zijt een ver standig meisje, en dus is liet eigenlijk beter dat gij het hoort, al heb ik ook sedert een paar dagen ge wikt en gewogen of ik het u wel zeggen zou. Men vertelt, dat Koenraad met de molenaarsweduwe zal trouwen, bij welke hij in dienst is, en de menschen uit Probstliain spreken er over als van een uitge maakte zaak. Ik heb de molenaarsvrouw twaalfjaar geleden eens op de bruiloft van Stephen Fründler in Ullersdorf gezien, waar zij bruidsmeisje was. liet was toen een aardige meid, dat kan geen mensch me ont strijden. Nu is ze trouwens wel bij de dertig, maar wat geeft dat? Koenraad is ook al vijf en twintig, en het verschil is toch eigenlijk zoo groot niet. Zij moet een opperbeste huisvrouw zijn, die zeer goed in haar doen zit; kinderen heeft zij niet; in haar uit gebreide zaak kan zij het zonder man niet steilen en nu geloof ik, dat alles heel natuurlijk is.« Vrouw Schulze had nog lang zoo kunnen voort spreken, Mariete zou haar niet in de rede zijn ge vallen, want zij hoorde liaar volstrekt niet meer, se dert zij de hoofdzaak wist. Eindelijk, toen haar tante zweeg, zeide het meisje: «God zegene zijn huishou den!* en daarbij rolden groote tranen, die haar als uit de oogen geperst werden, over hare wangen. Zij nam kort daarop afscheid van vrouw Schulze, en deze liet haar ook gaan, want zij wist uit eigen onder vinding, dat in zulke gevallen voor een meisje niets weldadiger is, dan in stilte te kunnen uitweenen. Dat deed Mariete dan ook, zoodra zij 's avonds in haar kamer alleen was. Terwijl hare tranen vloeiden, weifelde haar hart onophoudelijk tusschen toorn en liefde, tusschen af- en goedkeuring van haren geliefde. Dat Koenraad de weduwe trouwde, was zoo natuur lijk, dat men het van te voren wel had kunnen zeg gen zij zelve kende verscheidene voorbeelden var zulke huwelijken en ze waren louter g^ukkig ge weest. Maar tochbeloofde trouw moet net wan kelen, moet elke verzoeking weerstaan. Wel is waar had zij|oek den rijken brouwerszoon hare hand wil len geven, maar dat was geheel iets anders: zij had een vader, dien zij onderdanig moest zijn, volgens het vijfde gebod. Maar hoe, als Koenraad zich met de weduwe verloofd had uit vertwijfeling over de onbuig zame stijfhoofdigheid van den ouden Reinhold? Of ook, als hij gehoord en geloofd had, dat zij met Jacob zou trouwen? Hoe dan? Wat dan? Zoo vloeiden hare ge dachten heen en weder, en haar hart werd allengs zwaarder, hetzij dat haar verstand den geliefde be schuldigde of verdedigde. «God zal helpen,* sprak zij, toen hare tranen niet meer wilden vloeien en haar hoofd van pijn dreigde ie barsten; en om zich te ontkleeden, deed zij hare DE LA Het Land van IMen en Alicia,

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1883 | | pagina 1