No. 228.
Woensdag 5 December.
1883.
VERORDENINGEN.
FEUILLETON.
UitgeverL. J. VEERMAN neusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 8 maanden f 1Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letteus naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
pWeelde en overdaad heerschen overal.
Wanneer men op zon- en feestdagen rondom
zich ziet, dan kent men geen onderscheid
meer tusschen heer en knecht, tusschen mees
teres en dienstbode. De mode beheerscht
alles, tueht en goede zeden gaan er mede
te gronde dan was het vroeger een andere
tijd Zoo hoort men dikwijls de een of
andere zuchten en praten en getrouwelijk
wordt door anderen nagepraat: zoo'n tijd
als heden is er nooit geweest.
Die tiiaar iets of wat op de hoogte is
van hetgeen er Vroeger over deze zelfde
zaken geklaagd werd en hoe vroeger de
regeeringen het voor een dure plicht hiel
den, weolde en overdaad bij de onderdanen
zooveel mogelijk te keer te gaan, weet,
wat hij van al die verzuchtingen en al die
jeremiades te denken heeft. Juist omdat
de regeeringen het zich vroeger tot eene
verplichting rekenden door wetten en veror
deningen het overtollige in kleeding en
maaltijden te keer te gaan, weten wij niet
van hoorën zeggen of bij overlevering, maar
door schrifturen dat, zoo weinig als vroeger
de verordeningen en de boeten hielpen, nu
het klagen en zedepreken helpt.
In eene verordening van 1671 in Oostenrijk
gegeven, heet het
,/Daar wij met groot ongenoegen moeten
opmerken, hoe de hoogst nadeeligo weelde
in kleeding en maaltijden en andere zaken,
hoe langer hoe hooger stijgen en daar wij
tevens zien, dat dit misbruik van onderen
af aan 'zijn oorsprong heeft genomen, daar
de geringe personen kleederen dragen, die
slechts voor hoogere standen gepast zijn
en de een den andere de oogen zoekt uit
te steken zoodat eindelijk de hoogste stan
den noch in vorm, noch in stof eene klee
ding kunnen bedenken, die de lagere klassen
inzonderheid de vrouwen niet dadelijk na
bootsen waaruit dan weder volgt, dat door
zoo menigvuldig gebruikte buitenlandsche
kostbare stoffen jaarlijks eene buitengewone
groote som buiten het land wordt gebracht
en velen daardoor in schulden geraken, ja
zelfs geheel en al geruïneerd wordendat
verder de hoogste standen zich gaarne van
eene geringere kleeding zouden bedienen,
maar dit niet kunnen doen, omdat zij dan
van de geringere standen niet kunnen on
derscheiden worden en in minachting zou
den komen, zoodat zij tot hunne groote
schade zelf ook moeten mede doen, hetgeen
met den overvloed bij bruiloften en maal
tijden evenzoo het geval is. Zoo willen wij
eene verordening op de kleederen maken,
van welke de drie hoogste standen zijn uit
gesloten."
Na de overweging volgt een besluit,
waarbij de overige bevolking in vijf klassen
wordt ingedeeld en voor elke van die vijf
klassen de kleeding op het nauwkeurigste
wordt omschreven en bepaald,
De personen, die tot de eerste klasse be
hoorden, mochten voor een bruiloftsmaal
behalve voor den wijn, niet meer dan hon
derd gulden uitgeven en geen bloemen op
tafel hebben noch muziek onder het eten.
Voor een anderen maaltijd mocht het be
drag niet hooger dan twintig gulden zijn.
Die van de tweede klasse mochten in
beide gevallen niet meer dan respectievelijk
zestig en vijftien gulden besteden. Op groote
feestdagen mochten zij een gouden ketting
en een gouden ring dragen; de waarde van
beide te zaruen mocht de honderd rijksdaal
ders niet te boven gaan. Het laken voor
hunne kleederen mocht niet meer dan zes
gulden per el kosten. De eerste klasse mocht
in allerlei rijtuigen rijden, de tweede niet
anders dan in vierkante wagens met glazen.
De personen van de derde klasse mochten
voor hunne maaltijden niet meer dan veer
tig en vijftien gulden bestedenzij mochten
in geen rijtuig rijden, geen vilten hoeden
dragen, bij hunne begrafenissen mochten
niet meer dan acht toortsen gebruikt worden.
Die van de eerste klasse mochten er twaalf
hebben. Een gouden ring mochten zij dra
gen, de steen daarin mocht niet meer kos
ten dan tien gulden. De vrouwen en doch
ters mochten voor niet meer dan dertig
gulden aan zilver aan haar ceintuur hebben.
De vierde klasse mocht geen kostbaarder
kleederen dragen dan van twee gulden per
el. De hoogste prijs voor hun bruiloftsmaal
was 24 gulden, voor een anderen maaltijd
zes gulden. Tot deze klasse behoorden de
handwerkslieden. Vooral moest worden toe
gezien bij het opnemen in gilden of bij het
losmaken er van, dat er geen kostbare par
tijen werden gegevendit misbruik moest
ten krachtigste worden te keer gegaan. Op
zon* en feestdagen, maar ook dan alleen
mochten zij een gouden ring dragen van
hoogstens zes gulden waarde. Bij begrafe
nissen was zes toortsen het hoogste getal.
De vijfde klasse bestond uit werklieden,
dienstboden en dergelijke gewone lieden.
Het laken voor hun kleed mocht den prijs
van één gulden per el niet te boven gaan.
De stof voor de kleeding der vrouwen mocht
niet meer dan vier kreutzer kosten enz.
Wij hebben natuurlijk maar een klein
gedeelte van deze verordening aangehaald.
Zij trad in werking op den dag, dat zij
werd bekend gemaakt. Er was aan toege
voegd eene lijst van boeten. De eerste over
treding van personen der hoogste klasse
werd beboet met veertig daalders, van de
laagste klasse met vijf daalders. Een tweede
maal volgde verbeurdverklaring van het
goed, plus de boeten. De derde overtre
ding werd bestraft met tepronkstelling of
ontslag uit den dienst, lijfstraf of gevange
nisstraf. Onder bedreiging van strenge straf
werd het verboden nieuwe modes in te voeren.
Hij, die eene overtreding aanbracht, kreeg
het derde deel van de boete. Een rijks-amb
tenaar werd aangesteld om na te gaan
of de verordening werd nageleefdhij had
het recht de woningen binnen te gaan en
zich bij feestelijkheden, gastmalen of brui
loften te overtuigen, dat niemand het gebod
overtrad. Herbergiers werd ten strengste
aanbevolen te zorgen, dat in hunne woning
geen overtreding plaats had; buitengewone
middelen werden in het werk gesteld maar
alles te vergeefs en reeds in 1686, dus
15 jaar later, moest men erkennen, dat het
was alsof er geen policieverordening bestoud.
Men schreef het daaraan toe, dat de verpr-
dening te veel in bijzonderheden afdaalde
en men begreep niet, dat men tegen de
mode steeds vruchteloos den strijd aanbindt!
Wat hier verboden en geboden werd, her
haalde zich overval, in elk land en in elkeu
tijd. De klachten die nu nog gehoord. Wor
den over het boven zijn stand gekleed gaari,
over verkwisting en overdaad, over te ver
gedreven weelde zijn van alle oèuwèn en
behooren niet bepaaldelijk tot onzen tijd.
Daarvan getuigen de werken van zoo me-
nigen schrijver bij verschillende volkeren.
Abraham a Santa Clara leefde twee eeuwen
geleden, hij verwijt zijne tijdgeiiootèn dat zij
het lichaam boven alles liefhebben, en ziqli
om de ziel niet bekommeren, dat zij voop
een schoon kleed hunne ziel aan den Satan
zelf zouden verkoopen, en wanneer pieij zijne
predicatiën ontdoet van het eigenaardige,
dat eiken tijd aankleeft, dan gelijken zij
precies op de redenen van do tegenwoordige
zedepredikersook hij roemt den ouden tijd
boven den nieuwen. Als men Huvgeiis
f/Costelijck Mal" leest, dan is het heden
niets als eene herhaling van het verlédèn.
6)
DE
Het Laud van Insta en AHeoa,
SSA ViV
ït lorstiul
Den berg af, het dorp langs, drentelde Koenraad
m de invallende 6chemering rond, zonder eigenlijk te
weten waar hij heen wilde, want zijn gemoed was
diep geschokt. Eindelijk keerde hij weder om, en
trad de herberg binnen. Er was daar niemand als
de deodgraver, die na afloop van zijn dagwerk zich
hier te goed deed. Babbelachtig als hij was, liet hij
tich in het gesprek, dat hij met den waard had, door
Koenraads komst niet storen: «Vadertje,» zei hij tot
don waard, »dat begrijpt gij niet; maar wij, die de
kerk bedienen, wij weten hoe en waarom.»
»Nu goed, meester,» hernam de waard, als gij
het weet da* knnt gq het ons toch wel eens uit
leggen.»
U uitleggen? Daarvoor beware u de Hemel! Gij
ajt geen kerkedienaars, uw hersenkas is niet inge
richt voor zulke dingen. Men moet ook in het alge
meen over zoo iets niet te veel spreken, vooral niet
thans in den heiligen tijd (kort vóór Kerstmis). Maar
zooveel wil ik u wel zeggen, in den heiligen tijd
hebben ook de zielen eveneens feestdagen, en kunnen
ze alleen rondgaan, terwijj.de lichamen slapen, zoo
is het ook met de dooden, en zelfs met de booze
geestendaarom, zeg ik, spookt het in dezen tijd
meer dan anders.»
Ik ben dikwijls 's nachts op het kerkhof in de
weer, als het werk mij wat te druk loopt. Ik zeg
niets meermaar de doodgraver loopt de geesten in
den weg, daarom moet hij veel geestkracht hebben.
Slechts zooveel wil ik zeggenGa maar in den eerst-
volgenden Kerstnacht om twaalf uur heen en plaats u
bij de groote kerkdeur. Dan zult gij ze allen zien
komen die het toekomende jaar er aan gelooven moe
ten, mannen en vrouwen, in 't zwart, doch de vrou
wen met het witte lijkkleed er orcr heen, elk met
een licht, als zij binnen de kerk zijn, is zij geheel
verlicht; maar met het eerste hanengekraai is alles
verdwenen.
Ilebt gij dat ook wel eens gezien vroeg Koen-
raad den doodgraver.
De Hemel beware mij!» hernam deze, «dat zou
zondige vermetelheid zijn. Maar de kerk heb ik ver
licht gezien, en dat het er zoo toegaat weet ieder kind.»
Hij sprak nog verder met den waard over dit on
derwerp doch Koenraad dronk haastig zijn glas uit
en ging heen. Het kwam hem voor als liep er ie
mand in den mist achter hem, die onophoudelijk riep
Dat moet gij doen, Koenraad, dat moet gij doen 1 Zwij
gend en gejaagd gebruikte hij zijn avondeten, en zijn
moeder hoorde dien avond geen ander woord van
hem dan het «goede nacht,» dat hij haar vroeger
dan gewoonlijk toesprak. De voorstellingen en ge
dachten, die de woorden van den doodgraver bij hem
opgewekt hadden, overmeesterden hem zoo geheel en
al, dat hij niet eens opmerkte hoe het oogenblik aan
brak, waarop hij anders gewoon was zijn avon llied
te spelen, en dat hij nog wachtte toen de nacht plaats
maakte voor het daglicht.
Marieta, door hare tante van alles onderricht, wist
dat de fluit zich niet ineer zou laten hooren, ja zij
moest het zelfs wenschentoch luisterde zij evenwel
een poos, toen zij luar licht uitgeblazen had, of de
bekende en geliefde tonen zicli nog zouden laten hoo
ren daar echter alles stil bloei', werd zij geheel
troosteloos, en barstte in een stroom van tranen uit.
Ikt scheen haar als bad zij tot biertoe altijd nog eenigc
hoop gehad, maar dat nu met liet verstommen der
fluit ook de laatste vonk was uitgebluscht.
IV.
Sedert dien tijd werd Koenraad een droomer. In
zich zelf gekeerd liep hij rond en sprak met niemand
meer, zoodat hij dan ook niet meer, als vroeger, zijn
geburen bezocht om hen hier en daar bij den arbeid
behulpzaam te zijn. De gedachte of veel meer reeds de
wensch, door bet waagstuk in den Kerstnacht te vei -
nemen, of hem niet eindelijk het toekomende jaar van
zijn tegenstander bevrijden en daardoor den cenigen
hinderpaal zijns geluks uit den weg ruimen zou, hield
hem Van den morgen tot den avond bezig. Hij kon
maar„niet begrijpen* waarom hij er- niet vroeger aan;
gedacht had, daar hem reeds van kindsbeen af de zaak
heel goed bekend geweest was. Den moed om het
waagstuk te bestaan, gevoelde hij te bezittenwatje
menschen zeggen zouden, als het eens uitkwam, was
hem onverschillig, want hij was te moede als had hij
door het breken van zijne fluit met de geheele wereld
gebroken, als gingen hem de menschen en.|hij id^n
menschen niets meer aan. Doch Marieta, met déze had
hij niet gebroken; wat zou zij zeggen als liét haar
ter oore kwam? Maar hoe zou dit kunnen? Wie
zich in het geestenuur en vooral in dien naehtvppijiet
kerkhof wagen? En gesteld ook dat dit het geval.was,
dan kon zij liet toch hoogstens slechts voor e^ne be
rispelijke nieuwsgierigheid houden; dat het met het oog
op haren vader geschied was, hoe zou ze dat ooit kun
nen raden De eenige bedenking die nu overbleef was
deze: of het zonde was. Maar, dacht hij, gieten niet
de meisjes op dien avond lood Spannen zij niet onge
bleekte draden katoen voor de huisdeur? Werpen zij
niet haar schoen achter zich naar de deur toe Kijken
zij niet in den baktrog vol water En is dat alles niet
even zoo erg? Ieder wil weten wat hem wedervaren
zalmaar hij laat het ten slotte toch aan onzen Lieven
Heer over, hoe deze het beschikken wil. Ik heb zoo
iets bij den schoolmeester, ja zelfs bij den pastoor zien
doen, maar ik heb nooit gehoord dat een van beiden
het voor zondig gehouden heeft. (Wordt vervolgd.)