No. 231.
Zaterdag 15 December.
1883.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Eranco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche AD VERTE NT IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
\J J
II.
Omdat het het noodzakelijkste voedings
middel was, is het brood ten allen tijde
bijzonder door de wetten beschermd ge
worden en bij geen enkel bedrijf heeft zich
de haat van het volk tegen bedrog en ver-
valsching zoo erg betoond als bij molenaars
en bakkers.
Eene zelfstandige en vrije uitoefening van
het beroep der bakkers ontstond eerst in
den tijd, toen de steden in grooter aantal
gebouwd werden en zich in de steden ver
schillende gilden vormden. In de voorschrif
ten der gilden wordt zeer nadrukkelijk aan
gewezen, op hoeveel onderscheidene manie
ren de overtredingen der bakkers konden
plaats hebben. Niet alleen dat zij, zooals
het heet, //met opzet slecht en bedorven
koren koopen", dat zij //het brood op eene
verbazende wijze weten te doen opzwellen",
dat zij //veel te klein brood voor het on
verstandige landvolk bakken", men zeide
zelfs van hen //dat zij het brood op de feest
dagen lichter dan gewoonlijk bakten, om
dat men dan niet kwam visiteeren."
Even menigvuldig als de planten, die
men vroeger in plaats van brood gebruikte,
zijn ook de tegenwoordige soorten van
brood. Een oud spreekwoord zegt terecht,
9)
dat men aan het brood dat er gebruikt
wordt het land en de menschen kan ken
nen. Het heeft gelijk als men denkt aan
de verschillende graansoorten, waarvan de
volkeren hun brood bakkenals men op
bodem en klimaat acht slaat, waaraan het
koren zijne innerlijke kracht te danken
heeft en eindelijk als men het oog slaat
op de menigvuldige wijzen van bereiding.
Reeds de verscheidenheid in den vorm is
zoo groot, dat men voornamelijk bij het
wittebrood bijna voor elke groote plaats
een verschillenden vorm heeft. Eene stel
selmatige indeeling van het brood zou
daarom van geen gering belang zijn, name
lijk als men bepaaldelijk in staat was aan
te wijzen, welk innerlijk verband er bestaat
tusschen brood, land en volk. Ieder volk
en iedere landstreek bezitten hunne graan
soorten, die zij met voorliefde gebruiken
om er brood van te bakken.
In Duitschland gebruikt men het meest
rogge. De volkeren, die meer zuidelijk wo
nen, gebruiken meer tarwe, zooals de Span
jaarden, of gerst, zooals de Grieken, ofschoon
de voorvaderen ran deze laatste tarwe ge
bruikten. ITaverbrood is nooit bij de volkeren
veel in gebruik geweest, behalve in het jaar
1288, toen de groote nood de menschen er
toe dreef. Zelfs de spelt, die in ons land
en in Duitschland weinig verbouwd wordt,
gebruikt men in Spanje om er brood van
te bakken. In Arabic en Nubië is het de
gierst, ook wel kaffergierst genoemd, die het
hoofdbestanddeel voor het brood verschaft.
Voor het geheele Oosten, in den uitgebreid-
sten zin van het woord, verschaft de rijst
met zijn menigvuldige soorten bijna uitslui
tend het broodwant ofschoon de rijst slechts
zelden tot brood verbakken wordt vormt dit
graan toch het hoofdbestanddeel voor het
dagelijksche voedsel.
Er zijn echter ook volken, die genoeg
eten, maar toch geen brood tot voedsel heb
ben. Deze volken zonder brood zijn de Zuid-
Oostenrijkers, de Italianen en de Rumenen.
De nationale gerechten van deze drie volks
stammen zijn Sterts en Polenta, en men kan
daar het brood gemakkelijk ontberen, om
dat die voedingsmiddelen krachtig en sma
kelijk zijn. Zooals van zelf spreekt, wordt
dit //zonder brood" leven, slechts gezegd
van de groote volksmassa en gebruiken de
aanzienlijke klassen, voornamelijk in de ste
den, wel degelijk brood. In de bergen van
Stiermarken, op slechts weinige mijlen van
VVeenen gelegen, wordt in de dorpen slechts
weinig brood, ja in verscheidene boerenge
zinnen in het geheel niet gegeten. Het dage
lijksche hoofdgerecht der menschen is die
bovengenoemde Sterts, een soort dikke pap,
die uit boekweitmeel wordt gemaakt. De
boekweit groeit in de Alpenlanden van Oos
tenrijk buitengewoon goed. Het klaarmaken
van deze spijs geschiedt op de volgende
wijze. In een diepe pan doet men boekweit-
meel en laat dit onder gedurig roeren warm
worden, dan giet men er kokend, zout wa
ter bij, dat, terwijl men met roeren voort
gaat, zoolang herhaald wordt, tot het meel
in verbinding met het water tot eene brok
kelige massa wordt. Als de geheele massa
sterk dampt, dan is dat een teeken dat zij
gaar is. In de boerenhuishoudingen in Zuid-
Oostenrijk wordt de Sterts bij het ontbijt
met zoete en in den zomer met zure melk
gegeten, des middags met vleeschnat of ge
bakken spek en des avonds weer met melk.
Met dit krachtige voedsel verlangt de bewo
ner van de Alpenlanden zelden of in het
geheel niet naar brood. Zelfs in de huishou
dens van de meer beschaafder# klasse in de
steden is dit voedsel zeer geliefd en komt
bij feestelijke gelegenheden steeds op tafel.
In Italië wordt door het volkjweinig brood, maar
des te meer Polenta gegeten. Deze wordt
van raaismeel gemaakt, tot een grooten zach-
ten koek gebakken en met een draad in
kleine stukken verdeeld. De kleine burger
eet deze Polenta koud in plaats van,' brood
op de tafel der rijken komt zij in fijner soor
ten voor. Met een stuk Polenta en een halven
liter wijn, kan de Italiaan den geheelen dag
werken. De Rumenen hebben een volksvoed-
sel dat veel op de Polenta gelijkt.
In het bijgeloof in sommige streken ver
schijnt het brood in het algemeen als de
gave Gods, symbolisch als het begrip van
alle voedsel, omdat het in zich de krach
ten van alle voedsel vereenigt; de levend
makende, die de krachteloosheid van het
lichaam verdrijft, die ook geestelijk op den
mensch werkt, en daarom is het brood zoo
wel geneesmiddel voor het lichaam, als een
middel om boozen invloed te verdrijven en
eene weldadige werking uit te oefenen.
Spookgestalten, die een gewoon schot niet
deert, worden gedood of tenminste verdreven
door een schot met broodkruimels of brood,
en eveneens kan men heksen, die zich. in
dieren veranderd hebben door zulk een schot
dwingen zich in hunne ware gestalte te
vertoonen, welk bijgeloof in Oost-Eriesland
en Grauwbunderland nog voorkomt. Fijn
gemalen tarwekorrels werden in den dertig
jarigen oorlog bij lood gevoegd om er too-
verkogels van te maken. Het Boheemsche
bijgeloof waant nog, dat men kogelvrij
wordt door het eten van brood in
eigen bloed gedoopt. Het onheil dat kin
deren wordt aangedaan door het zooge
naamde //booze oog", vindt zijn beste te
gengift evenzoo in brood; negen stukjes
brood met even veel stukjes gloeiende ko
len in water gedaan en dit water aan het
kind te drinken gegeven, voorkomen elk
onheil.
De Mazuur in Gallicië doet eenige brood
kruimels bij de gift van den peet, opdat
DE
-5'
T D A A T\
BIOOD
'V
)e lerstnael
Reeds tamelijk lang had Koenraad gewacht. Daar
verduisterde plotseling een koolzwarte wolk de maan
en de aarde verzonk in nacht; in hetzelfde oogenblik
bleef de torenklok stilstaande uil verstomde, het gehuil
der honden zweeg, maar de wind werdzoosterk.dat
men hem gierend over de velden hoorde strijken. Weder
een poos later sprong de kerkdeur open en een helder
vlammende kaars, door niemand gedragen, zweefde bij
den kerkhofmuur naar hem toe. Bij dat licht nu bemerkte
de wachtende eerst een aantal mannen, in 't zwart
gekleed, met doodsbleek gelaat en verscheidene vrou
wen, even bleek als de mannen en als deze in zwarte
kleederen gehuld, doch zij droegen daarover heen nog
een hagelwit doodshemd. Elk hield een kleine kaars
in de doorschijnend witte hand en stak die aan de
groote, vooruit zwevende aan. De kaarsen flikkerden
niet, in weerwil van den windde kleederen en gewa
den bleven onbewogen, ondanks den stormde schreden
der in een lange rij nader komenden waren niet hoor
baar. Een voor een gingen zij Koenraad voorbij en
de kerk inhunne trekken waren hem niet vreemd en
toch kon hij zich niet herinneren, wien zij toebehoor
den; slechts den laatste herkende hij bepaald; Rein-
hold den molenaar. Hij wilde van ontroering over de
blijde verwachting, daardoor in hem opgewekt, opsprin
gen; doch een onzichtbare macht hield hem aan den
grond vast. De rij der vrouwen begonhare gezichten
waren bijna geheel met het doodshemd bedekt; slechts
het laatste marmerwitte gelaat was ongesluierd Koen
raad herkende het; het was.... zijne geliefde. Hij wilde
in zijne ontzetting luidkeels beginnen te schreeuwen,
maar het was of zijn borst geen adem kon vinden; hij
wilde oprijzen, maar zijn ledematen weigerden hem hun
dienst. Door de opengebleven deur zag hij in de ver
lichte kerkde aanstaande offers des doods zaten onbe
wegelijk op hunne stoelen en schenen te bidden. Plot
seling ging de deur krakend dichtde betoovering
was verbroken en Koenraad sprong op Alles was even
zoo als te vorende maan scheen helder, de toren
klok liep. Op het oogenblik dat zij èén sloeg trad een
man, zijwaarts van de pilaar, op Koenraad toe: het
was de doodgraver met schoffel, spade en bijl op den
schouder; hij wilde, omdat het den volgenden dag
Kerstfeest was, den nacht gebruiken om een graf te
maken voor den dorpsherder, die dien eigen middag
gestorven was. Koenraadriep de verbaasde dood
graver uit; maar deze snelde voort zonder een enkel
woord te spreken.
Voortgedreven door den storm van onbeschrijfelijke
aandoeningen, die in zijn binnenste woedde, ijlde Koen
raad de brug over en den berg op naar zijn huis.
Zijn moeder was, in den ouden leuningstoel duttend,
op hem blijven wachten. «Ileere Jezus!» riep zij uit;
toen zij de deur voor hem geopend had, waar zijt gij
geweest?» en de lamp omhoog houdend, ging zij voort
«O, Hemelsche Vader! Koenraad, gij ziet er uit, als
kwaamt gij regelrecht uit het graf! Wat is u in Gods
naam overkomen«Niets moeder, volstrekt niets;
goeden nachtantwoordde hij kort en haastig en ging
naar boven in zijne kamer. Eerst togen don morgen
bekwam hij een weinig van den schok en vond hij
eenige verkwikking, zoo al niet in den slaap, dan toch
in een soort van verdooving. Toen hij ontwaakte, hoorde
hij de klokken die ter kerke riepen. «Men luidt de
doodsklok over haar en ik ben de schuld van haar
doodsprak hij bij zich zeiven en de afgrijselijkste
gezichten van den afgeloopen nacht lieten hem geen
rust meer. Hij kleedde zich aan, om weder naar bui
ten in de open lucht te gaan; maar zijn moeder, die
zijne ontroering bemerkte, hield hem terug en zij brach
ten den Kerstdag eenzaam met elkander door, hij als
zieke, zij als verpleegster.
V.
De doodgraver ging ondertusschen door zijn geheim
onder hevige gewetenswroeging gebukt. Dat hij liet
onmiddellijk na afloop van zijn werk thuis aan zijn
vrouw meedeelde, was slechts eene verlichting voor
hem. Zoodra dan ook na het eerste klokgelui eenige
kerkgangers op den doodenakker verschenen, vormde
er zich een kring van toehoorders om hem heen en
vertelde hij hun dat en waarom hij dadelijk na het
eerste hanengekraai op het kerkhof was gekomen dat
hij Koenraad Brünig aan de groote kerkdeur had gevon
den, gansch en al van streek; dat, naar zijne innige
overtuiging, de jongman geen ander voornemen had
gehad dan te zien wie er het volgende jaar in het
kerspel sterven zou; dat dit te waarschijnlijker was,
daar hij zelf, de doodgraver, een paar dagen geleden
met hem over de zaak gesproken had, hetgeen de waard
uit de herberg bevestigen kon en dat zijne ontroering
en vlucht onomstootelijk bewezen, dat hij ongelukkiger
wijs zijn doel bereikt en de toekomstige dooden gezien
had. «Hij geloofde,voegde hij er bij, «dat een ezel,
gezwegen dus van elk z ijner goede vrienden en geburen,
gemakkelijk begrijpen zou, wien eigenlijk de roekelooze
knaap had willen zien.» Ieder vriend en gebuur, elke
vriendin en geburin was dan ook werkelijk zoo scherp
zinnig en dacht aan den molenaar, want Koenraads
minnehandel was algemeen bekend en de vrekkige mole
naar niet zeer gezien. De toehoorders van den dood
graver verspreidden nu de geschiedenis onder de later
ainkomenden; zij was te ijzingwekkend, dan dat er in
eenig opzicht dienaangaande twijfel zou zijn ontstaan
de afwezigheid van Koenraad en zijne moeder en ook
het nadenkende uitzicht dat men in den laatsten tijd
bij den jongman opgemerkt had, diende tot bevestiging
en reeds des middags was er geen kind meer in den
gtnschen omtrek, dat niet van a tot z met de geschie
denis bekend was. (Wordt vervolgd.)