No. 284.
Zaterdag 21 Juni.
1884.
FEUILLETON.
MW1 itaDIfllO,
UitgeverL. J. VEERMAN Heusden.
Zij die zich met 1
Juli a. s. op dit blad wen-
schen te abonneeren, ont
vangen de nog in deze
maand verschijnende num
mers gratis.
VOOR
NOVELLE NAAR I1ET DUITSCH
FRIEDRICH ZIMMERMAN.
5)
Het jonge meisje schudde het hoofd. Het mag niet
gebeuren, Karei, kwel mij niet,was haar antwoord.
Eer het meisje zijn voornemen kon bemerken, had
Karei haar bij de hand gegrepen, haar in zijne armen
gesloten en een kus op hare lippen gedrukt.
Gij zijt mijne geliefde!* riep hij met vuur, »en
al zou ik ook om uwentwil in de wijde wereld
moeten omzwerven, ik laat u toch niet varen!»
Zij wond zich met een onderdrukten gil uit zijne
omarming los en stond met bleek gelaat en fonkelende
oogen voor hem.
«Niemand heeft mij nog gekust, Karei, gij zijt
de eerste, die het gewaagd heeft mij te omarmen,
en ik geef u de verzekering, dat ik ieder ander de
oogen zou hebben uitgekrabd. Ik heb een eed
gèzworen, dat alleen mijn toekomstige man mij zou
mogen kussen. Als gij mij bedriegt, dan.
«Hanna,» zei hij op hartelijken toon, is u het
woord van een eerlijken jager niet genoeg'? Mijn
woord, Hanna?!»
Zij zag hem onderzoekend in de oogen, als wilde
zij daarin lezen wat er in zijne ziel omging.
»Ja,« antwoordde zij eindelijk, terwijl zij diep adem
haalde.
«Zoo zijt gij dan nu mijne verloofde en ik zweer
plechtig, dat niemand anders dan gij mijne vrouw
zult worden. Geef mij nu nog een kus, Hanna, om
ons verbond te bezegelen.
«Gij meent dus oprecht wat gij zegt, Karei, gij
bemint mij zooals een braaf jongeling zijne geliefde,
zooals een edel man zijne vrouw bemint?»
«Zoo waar God leeft en ik een eerlijk jager ben
gaf hij ten antwoord.
Zij wierp zich juichend in zijne armen met de woor
den: «Dan kan geene macht ter wereld ons scheiden.
De jongeling drukte het meisje met innigheid aan
zijn hart en gaf haar een vurigen kus.
«Nu moet ik weg,« vervolgde Hanna, terwijl zij
zich zacht uit de omarming van haar beminde los
maakte, «nu moet ik naar ons stukje aardappelland. Ver
geet nooit, dat deze dag de dag van onze verloving
is. Breng mij door een ontijdig bezoek niet in
opspraak. Kom niet bij mijvoordat onze ouders
hunne toestemming tot onze vereeniging hebben
gegeven. Wees braaf en waak voor mijne eer, als
voor de uwe.»
«Dat zal ik,was het antwoord. «Misschien
mogen wij elkander reeds morgen wederzien.»
Bij deze laatste woorden kwam er een weemoedige
trek op Hanna's gelaat. «Gij hebt goeden moed en
twijfelt niet aan de toestemming uws vaders, Karei,»
zeide zij. «God geve, dat gij in uwe blijde ver
wachting niet bedrogen wordt, maar ik vrees, dat er
nog veel water door het dal moet vloeien, eer uw
vader ons huwelijk zal goedkeuren.»
«En mag ik u geen enkele maal zien en spreken,
voor mijn vader u als dochter erkent? Mag ik u
niet zeggen, hoe vader over ons denkt vraagde de
jongeling.
«Dat moogt gij wel,antwoordde Hanna zonder
talmen, «ik vertrouw u op uv woord en wil met u
spreken wanneer gij het verlangt. Indien ik wilde
wachten tot den dag, waarop uw vader ons huwelijk
zal goedkeuren, dan zou ik u misschien nooit weer
zien, en ik kan nu niet meer leven zonder u. Wij
kunnen elkander in deugd en eere ontmoeten, zonder
dat anderen daarvan iets weten of mogen weten.
«Ik dank u voor deze woorden,» zei de jongeling.
«Ik zie echter de toekomst lang zoo donker niet in
als gij. Spoedig, zeer spoedig breng ik u bericht van
vaders toestemming, of....« Hij hield plotseling op met
spreken en trok de wenkbrauwen samen. Eindelijk
vervolgde hij; «Duurt drie dagen wachtens u te lang?»
«Overhaast u niet, Karei.antwoordde zij waar
schuwend, «ik kan wel wachten. Ik ben reeds zeer
gelukkig nu ik weet dat gij mij bemint.
«Maar ik kan niet wachten,» riep de jongeling
vol vuur. «Het gemoed is mij veel te vol. Over drie
dagen breng ik u tijding, 't zij eene goede of eene slechte.
Zullen wij elkander hier wedervinden?»
«Neen, hier niet. Er komen te veel menseden
langs dezen weg.»
«Waar dan? Beneden in het dal, tusschen de
bergen? Daar is het eenzaam. Wilt gij daar komen?»
«Ja« was het antwoord.
«Na zonsondergang, als de boeren huiswaarts ge
gaan zijn? Of zijt ge bang?«
«Ik? 'k Zou niet weten waarvoor,» zei zij bchend.
«Goed, dan verwacht ik u daar. Gij komt i nmers
zeker
«Ik kom,« was het antwoord «Dat God u be
hoede en wij elkander over drie dagen op de bepaalee
plaats en het afgesproken uur in goeden welstand
mogen ontmoeten.
«Tot weêrziens, Hanna!» Zij reikte hem de hand
lot afscheid en ging toen snel naar het land, zonder
een enkele maal om te zien.
Karei echter zag haar na, zoolang hij haar slanke
gestalte tusschen de andere landlieden, die op het
veld bezig waren, herkennen kon. Toen sneed hij
van den naastbijstaanden boom een dikken stok en
vervolgde, daarop steunend, langzaam zijn weg naar
de vaderlijke woning.
Op eene opene plaats, te midden van het bosch,
lag de houtvesterswoning, liet was een eenvoudig
woonhuis van slechts ééne verdieping, met groene
vensterluiken voorzien. Boven de deur prijkte een reus-
ac itig met mos begroeid gewei van een hert, waar
aan men dus duidelijk kon zien, dat hier vele ge
slachten hadden gewoond sedert den tijd dat een
der voorvaderen het prachtige zegeteeken boven den
ingang zijner woning had bevestigd. Drie hooge eiken
die hunne knoestige takken beschuttend over het oude
dak uitbreidden, hadden waarschijnlijk aan deze woning
Ziowel als de geheele landstreek den naam «Hohe-
neiche» gegeven.
lloheneiche was een der beste bezittingen in het
geheele land en alleen de bekwaamste lieden werden
m .t het toezicht over deze eigendommen belast. Reeds
de grootvader van den tegenwoordigen houtvester
iiad hier gewoond en zijn zoon was bestemd eenmaal
iu de plaats zijns vaders te treden, indien deze door
ouderdom genoodzaakt zou zijn, zijn geweer aan
den spijker te hangen. De houtvesters van lloheneiche
he cliuuwden dientengevolge het heerlijke landgoed als
Hun rechtmatig eigendom, want in het ruischen der
bladeren spraken hunne vaderen, die eenmaal de thans
zoo reusachtige boomen hadden geplant, tot hen met
uidelijker stem dan de portretten der voorvaderen in
menig prachtvol ridderslot, tot de doorluchtige erfge-
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Adverteutiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
In het laatst dor elfde en het begin der twaalfde
eeuw leefde in het land vau Heusden een edelman
uit het geslacht der Graven van Teisterbant-Cleve,
namelijk Folkert, ecu zoon van Wennemaar van
Altforst. Hij had van zijn vader geërfd het kasteel
Altforst en werd met den Keizer beleend mot hot
grondgebied tusschen Mook en Herewaarden, met
uitzondering van de dorpen Wijchen en Niftrik bij
Nijmegen. Door een huwelijk met eene dochter uit
het huis van Heusden, verkreeg hij zeer waarschijn
lijk de heerlijkheid Bern, waarnaar hij zich noemde.
Omstreeks 1100 begon Folkert, ook Fulio ge
noemd, op eeu landtong door de aanslibbingen der
Maas gevormd een burcht te bouweneen machtige
burcht noemen haar de kronieken. Het is moge
lijk dat wij hier werkelijk aan een groot kasteel te
denken hebben, want sedert ruim een halve eeuw
was men weer overal aan het bouwen gegaan, toen
maar eenmaal het voor velen gevreesde jaar 1000
was voorbijgegaan. Het algemeen volksgeloof had
n.l. het jaar 1000 beschouwd als het jaar, waarin
de wereld zou vergaan. Nu dit gevreesde tijdstip
voorbij was zonder dat er iets bijzonders gebeurde
en men vermoeden kon, dat men niet voor niets
zou werken, verrezen de burchten van alle zijden,
grooter en sterker dan te voren.
Niet zonder bekommering zag de Heer van Heus
den welk een geduchte stelling zijn zwager op de
grens van Heusdens gebied ging innemen. Holland
en Brabant die hier ongeveer hunne grenslijn had
den, sloegen hot ook niet met onverschilligheid
gade, en toen Folkort van Bern, na het overlijden
van zijne echtgenoote, ten tweedenmale in het hu
welijk trad me. Bessela, de dochter van den Heer
7an Someren (in de Peel), werd hij nog geduchter
in het oog van de hem omringende Heeren. Zijne
tweede vrouw had hem vele goederon aangebracht
in den tegenwoordigen Biesbosch gelegen. Tusschen
de Heeren van Heusden en Folkert van Bern, werd
de klove, aireede outstaau door het stichten van
het kasteel van Bern, al wijder. Ten laatste ston
den zij als vijanden tegenovor elkander. De man,
die de vijandelijkheden tegen Folkert begon, was
Wichard, Heer van Wijk, die zijn kasteel had te
Rijswijk. Het volk van Wichard vischte, op bevel
van hun Heer tot onder de muren van Bern, en
toen de hoorigen van Bern hen met stokslagen
verdreven, wilde Wichard zijn volk wrekenhij
voerde de visschers persoonlijk naar Bern om daar
te visschen, een gevecht ontstond en Wichard werd
door Folkert gedood. Wichards zonen waren niet
tegen Folkert opgewassen, zij besloten de hulp van
het recht in te roepen volgens de gebruiken van
die tijden werd Folkort op vier verschillende rechts
dagen voor de vierschaar gedaagd, maar hij bleef
in gebreke te verschijnen. Nu werd hij tot balling
van het Rijk verklaard. De Keizer zou een Rijksdag
te Nijmegen houden, en de erfgenamen van Wichard
trokken er heen om des Keizers hulp in te roepen.
Nu sloeg Folkert de schrik om het hart. Hij wist
dat de Keizer een streng handhaver van het recht
was, daarom wachtte hij de zonen van Wichard op
hunne reis op en verzoende zich met hen.
Dit gevaar geweken zijnde, kwam er al ras een
ander opzetten. Heer Herman van Heusden begon
aanspraak te maken op de burcht van Bern zelve.
Voorwendsels om naar de wapenen te grijpen wer
den gezocht en natuurlijk gevondenweer was het
een onderhoorige, maar nu van Heusden, die door
een van Bern was mishandeld. De Heer van Heus
den werd door den Hertog van Brabant geholpen.
Eerst waagde Herman van Heusden eene verrassing
en toen deze mislukt was, werd het eene formeele
belegering, geholpen door de Brabanders. Hoe hoog
de nood ook steeg, zoo werd toch het kasteel niet
ingenomen; de in 1095 op nieuw verscherpte Gods
vrede, die op straffe van den Rijksban verbood te
stiijden van den eersten Zondag in de vasten tot
acht dagen na Pinksteren, was hier waarschijnlijk
de reden van.
Op zekeren dag in 1132 draafde Folkert zwaar
gewapend met eenigen dor zijnen door den Bomme-
lerwaard. De Heer van Heusden had hem eene
hinderlaag gelegd. Folkert werd overvallen, zijne
dapperste makkers ziet hij om zich vallen, hij zelf
kan niet meer, hij waagt eene wanhopige poging
en slaat door zijne vijanden heen. Met lossen teu
gel rent hij op zijn kasteel toe, door Heusden ver
volgd. Eindelijk staat hij voor de onstuimige
wateren van de Maas, die hem van zijn kasteel
scheidt. In dezen nood verheft hij de handen ten
hemel en doet de gelofte een klooster te zullen
stichten ter eere van de Maagd Maria, als hij dit
gevaar outkomon zal en werpt zich in de Maas.
Zijne vervolgers zien hem verbaasd na, het wonder
geloof dier dagen komt er bij in het speleenigen
beweren, dat zij achter den ridder de Heilige Maagd
over den stroom zagen zweven. Folkert komt veilig
terug in zijne burcht.
Oumiddelijk zou Folkert zich waarschijnlijk van
zijne gelofte gekweten hebben, had zijne voete mot
Heusden het niet verhinderd. Maar die veete nam
onverwacht en ongedacht spoedig een einde. In
hetzelfde jaar kwam de Heer van Bern in de
gelegenheid Heugden een dienst te bewijzen op den
Rijksdag. Na dien tijd hebben de Heeren van
Heusden nooit meer aanspraken op Bern gemaakt.
De bewezen dienst heeft dus waarschijnlijk tot
eene verzoening aanleiding gegeven. Folkert ging
nu onmiddellijk tot de volvoering van zijn plan
over. Het gebied, dat sedert een dertigtal jaren
een twistappel was geweest, en dat zoowel door
Holland als door Brabant begeerd werd, was nu
onzijdig gebied.
De eerste kloosterlingen, die Bern betrokken,
waren uit 's IIertogonrod6maar ouder hen, dio
geen strengen leefregel leidden, kwam reed3 in het
eerste jaar twist. Folkert bemoeide er zich mode,
Bern werd afgestaan aan den Utrechtschen Kerk
voogd, die het klooster bevolkte met Norbertijnen
uit Marienweerd te Beest aan de Linge. Het kloos
ter te Marienweerd was kort te voren gesticht door
Horman van Knik, als een boete voor den moord
gepleegd op Floris I, die gedood werd te Neder-
Hemert, hot zoogenoemde eiland. Daar vandaan
komt waarschijnlijk het volksgeloof, dat de abdy
van Bern gesticht is ten zoen van den moord aan
Graaf Floris.
Folkert wilde zelf ook monnik worden, maar
daartoe stond hem zijne gade in den weg. Het
bleek edhter, dat zij dergelijke neigingen koesterde,
zoodat hij de monnikspij aannam te Bern, en zjj
zich begaf naar Kalkar in het land van Kleef. Bij
zijne intrede in het klooster gingen zijne goederen
en waardigheid over aan den Graaf van Gelder.
Na den dood van Folkert, maakten zijne bloed
verwanten aanspraak op de bezittingen, maar zij
werden afgekocht door het klooster. Tegen het
jaar 1200 verkreeg de abdy aanzienlijke goederen
bij Dinther en Heeswijk. De heer vau Dinther
schonk zijn landgoed Bernheze. Willem II van
Holland, Roomsch-Koning, verhief de abdy tot
Rijks-abdy. De hertogen van Brabant gaven haar
het bestuur over de Kerken van Orthen en 's Her
togenbosch, het bisdom Luik belastte haar in 1285
met de zorg voor de Kerken van Oud-IIeusden,
S»
VAN