No. 291. Woensdag 16 Juli. 1884 FEUILLETON Del Nieuw Ned. Panopticum. VOOR Uitgevers L. J. VEERMAN Hcusden. Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Ad verten tiën 1- - Vit' I <li-\V" i 4 -t- k -v De man van de krant. Ge hebt theevisite en doet meer dan ooit uw best, het gezelschap aangenaam be zig te houden. Onbewust wordt ge daar toe aangespoord door de mooie oogen van een twintigjarig kennisje. Al hebt ge geen vues, 't is u natuurlijk niet onverschillig hoe zij u beoordeelt, 't Gesprek komt op por tretten en albums en ge haast u het uwe te krijgen en het ter bezichtiging over te geven. Met de gewone op- en aanmerkin gen, doorspekt met talloos vele kant noch wal rakende vergelijkingen, waarin vooral de dames sterk zijn, wordt het doorbladerd. Men komt eindelijk aan uw portret. ,/0 grut, wat een leelijkert is dat," roept het mondje uit dat bij de schoone oogen behoort. Gij kleurt en dankt voor 't com pliment. Het jufje kleurt ook en tracht haar flater te herstellen, waardoor zij nog sterker kleurt. //Eigen schuld", zegt het binnen in li, wat doet mijn portret er ook inPin ge herinnert u dat er ingestoken te hebben, dewijl er een zijdje open was't behoort er wel niet in zelfvergoding past geen //leelijkert" maar 't album moest toch vol. Zoo kan iemand verlegen zitten om wat vulling, en door den nood gedwongen stopt bij zichzelven in een album of in een ge sprek of aan den wand of ook wel. in de krant. En zoo zaten wij een oogenblik te voren ten einde raad op welke wijze en met welk artikel deze bladzijde bezet te krijgen, totdat de angst om te laat te komen ons dreef op deze leege plek ons zei ven in te schuiven. Dat //man van de krant" is natuurlijk een opgevangen term uit den volksmond, voor 't meer deftige //redacteur", 't Volk, hoe men 't ook aan vreemde woorden tracht te gewennen wat we in de meeste ge vallen afkeuren houdt er niet van en vindt liever een woord uit dan in den vreemde te leenen. Kent ge een rechercheur! Dat is een agent van politie in politiek, een onmisbaar persoon in groote plaatsen. Ge loopt hem onbewust voorbijmaar hij ziet u en pas op als hij juist u zoekt! Een rechercheur kent echter 't volk niet; het noemt hem //Stillen agent" of //stillen dien der" een weinig eervolle titel, maar taalkundig onverbeterlijk. De meneer van de krant," de man der pers, de journalist of hoe men hem noemen moge, mag zich wel verheugen in de sym pathie van 't publiek, met dien verstande dat de persoon hier gewoonlijk buiten spel blijft. Die blijft achter de schermen en gaat op in het blad. De meeste lezers, ofschoon ze erg op hun blad gesteld zijn, denken niet eens aan hem, voor hen is de krant de krant en niets meer! Slechts in de laatste tijden zijn de groote bladen begon nen hun hoofdopstellers te noemen, bij de meeste andere hangt over de namen dezer een sluier, en dat is goed ook. Wat een groot blad zich mag permittoeren, zou voor een klein volstrekt niet staan, al is de sluier doorzichtig, ze moet niet officiéél worden opgeheven. Een courantenschrijver heeft een schoone, maar lastige taak. Hij moet op zijn manier het volk onderhouden en het van tijd tot tijd iets leeren, zonder het air aan te nemen van leeraar te zijn. Vooral geen school- meesterij in een blad' Hij moet met alles op de hoogte zijn en daar dat nu ten eenen- male onmogelijk ismoet hij oppassen geen flaters te begaan, want daar hij openlijk aan den weg timmert, heeft hij veel bekijks en tikt -6 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiëri worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. en de lezers zullen voor ditmaal het gemis aan diepte goedgunstiglijk verschoonen. Een ander geval. Stellen we eens daar breekt in de binnenlanden van Afrika een gruwelijke oorlog uit tusschen twee neger stammen. Nu gaat het niet aan dit zoo maar te vermelden en de namen dier stammen, zonder iets meer, de lezers voor te zetten. Deze hebben natuurlijk het recht eenige op heldering te eischen, 't een en ander om trent de geschiedenis dier stammen, de mate van beschaving enz. enz. De courantier ge voelt dat, maar is in de binnenlanden van Afrika evenmin thuis als zijn lezers. Hij gaat dus aan 't snuffelen en zoeken, soms aan 't reizen, ten einde bronnen op te sporen heeft hij die, dan aan de studie en daarna aan 't schrijven. Tot in den nacht werkt hij, want zijne lezers wachten op voorlichting. Eindelijk is hij klaar en zendt de copie naar de pers. Hij stelt zich veel van zijn stuk voor: 't is grondig en toch duidelijk, weten schappelijk en desniettemin door alle lezers te verstaan. Zoo denkt hij en gaat op de sociëteit zich wat ontspannen. ,/Zegheb jij dat gewawel gelezen over die nakende negers?" vraagt een heer. z/Ik zou je danken, wat gaan mij die Afrikaanders aan!" antwoordt No. twee. z/Hoe krijgen ze 't in de hersens om zóó wijd te gaan voegt No. drie er aan toe. De schrijver, die zich wat komt ontspan nen, krijgt het benauwd en gaat een luchtje scheppen. Och ja, 't lief en leed is wonderlijk door- eengemengd in de wereld. Ge hebt wat gebouwd aan den weguw best gedaan en zijt er een beetje mee ingenomen. Dat is T lief. Daar komen de voorbijgangers en smijten u een emmer water over den rug ziedaar 't leed. Gelukkig blijven er altijd nog eenigen over die uw pogen waardeeren en u een woordje van opwekking toespreken. men hem spoedig op de vingers. Hij moet veel kunnen verdragen en als 't er op aan komt, van zich af durven spreken. Hij behoort een vaste overtuiging te hebben en geen opgeraapte, en hij moet niet boos wor den als iemand hem te gemoet voert, dat hij er niets van weet, want dat is een dood doener, die heel veel gebruikt wordt door de menschen onderling. Daar een courant in de meeste gevallen bet produkt is van maar eenige uren arbeids, mag hij blij zijn als zijn geschrijf door niet al te erge drukfouten ontsierd, onder de oogen zijner lezers gebracht wordt en telkens, wanneer de pers zijn meeningen feilloos verspreidt, beleeft hij een genoegelijk uur. Hij kan 't echter bang hebben ook. Daar liggen b.v. drie zijden van het blad gezet, terwijl het vierde nog maagdelijk wit is. De zetter staat in angstige spanning, hij moet zijn kameraad, den drukker, vier zijden le veren en wel op een bepaald uur. De uit gever staart radeloos uithij weet 't, de post wacht niet en zijn lezers, die nooit ge brek aan leeslust hebben, kan hij met geen driekwart blad tevreden stellen. Den schrij ver, die dit uur reeds lang heeft zien aan komen en te vergeefs in de hoeken zijner hersenkast naar een gedachte heeft rondge tast, die in zijn verbeelding het luchtruim, de wereld en de zeeën heefr, doorreisd om toch maar iets te vinden, dat waard is be schreven te worden den schrijver breekt het angstzweet uit. Hij moet schrijven, daar ligt een leeg blad, dat gevuld moet worden uitgever, zetter en drukker stormen op hem af gelukkig, daar gaat, nu de nood het hoogst is, een licht voor hem op, en de hulp is nabij. Al is 't dan maar een licht opstelletje, een keuvelarij, het helpt vullen Noot van den zetter: soms met geen mogelijk heid te ontcijferen. Ut NOVELLE NAAR HET DU1TSCH FRIEDRICH ZIMMERMAN. 12) Het meisje leerde al zeer vroeg de schaduwzijde des levens kennen, maar leed daaronder niet zooveel als hare moeder. Zij verzette zich met alle kracht tegen het noodlot en bekommerde zich niet over de liefdeloosheid en verguizing van hare dorpsgenooten. Zij kreeg een ernstig, maar tevens vast karakter en haar wil werd langzamerhand haar wet. Zoo werd zij twintig jaar. Toen ontmoette zij Karei, buiten hare moeder de eerste en de eenige mensch, die haar in haar leven vriendelijk had toegesproken. Zijn vrije blik en zijn open en rond karakter wek ten groote achting voor dien jongeling. Voor hare blikken opende zich eene nieuwe wereld voor de eer ste maal begon haar hart met warmte te kloppen liefde verdrong langzamerhand den algemeenen men- schenhaat. Zij wilde het in den beginne niet erkennen, dat dit zoo was. Zij streed tegen het ongekende, over weldigend gevoel met alle kracht, doch te vergeefs. Onophoudelijk werd zij naar het bosch getrokken, waar zij, zooals wij reeds weten, sedert Kareis thuis komst langen tijd verpoozen kon, waar zij zeker was, hem te zullen aantreffen. Zij sloeg zijne aanzoeken steeds af, want het wantrouwen tegen de menschen kon zoo maar niet in eens worden uitgeroeid, maar toch gevoelde zij, hoe haar weêrstandsvermogen met den dag zwakker werd en hoe hare liefde voor den jongeling van uur tot uur vermeerderde. Ware zij niet zoo geminacht geweest in het dorp, zoo geminacht, dat zelfs de oude houtvester, die haar in 't geheel .niet kende, een aan haat grenzende hekel aan haar had, hoe verheugd zou zij dan geweest zijn hij het gevoel van deze liefde. Thans vervulde dit haar met een mengeling van vreugde en treurigheid, want Kareis vrouw kon zij toch nooit worden. Menigmaal wenschte zij in het graf te liggen naast haren vader, voor wien zij eene liefdevolle vereering in het harte droeg. Hare moeder had haar in de lange winter maanden zooveel van het verstand en de goedheid van haren vader verteld, dat hare kinderlijke phantasie van hem een beeld had gevormd, dat der werkelijkheid verre overtrof. Volgens hare gedachten moest haar vader een man zijn geweest, die verre, zeer verre hoven anderen stond. Hij zou haar altijd hebben be grepen en verstaan, hem zou zij alles hebben kunnen mededeelen, hetzij vreugde, hetzij smart. Dit kou zij hare moeder niet doen. Aan deze was zij slechts door een kinderlijk gevoel gehecht, doch overigens liepen hunne naturen verbazend uiteen. Moedei kon haar niet begrijpen. Vrouw Mertens was nooit in staat geweest zich boven den engen gezichtskring van hare omgeving te verheffen. Zij deed haar plicht iederen dag, zooals zij dit sedert hare jeugd gewoon was, doch kwelde zich overigens niet voel met gedachten. Zelfs de geheime geldzending uit de stad was voor haar al zeer spoedig eene zaak van gewoonte geworden. Zij beschouwde het geld als een geschenk van God en bekreunde er zich volstrekt niet oiu wie het geld zond. Haar dorp beschouwde zij als de wereld daar buiten boe zemde niets haar eenig belang in. Voor aandoeningen van vreugde en smart was zij onvatbaar en zij droeg met gelatenheid alles, wat God of de menschen over haar beschikten. Zij geloofde dat inen dit in het leven steeds behoorde te doen en zij was wel iu staat oprecht te dragen en te dulden, maar niet om zich daartegen te verzetten. Nog altijd stond moeder Mertens angstig wachtend aan de deur van haar huisje en zag de dorpsstraat langs, ofschoon alle akkerlieden reeds lang thuisge komen waren. Eindelijk Goddankja, daar zag zij de lang verbeide naderen, maar zij was niet alleen. Er'ging een man aan hare zijde, doch de oude vrouw kon niet dadelijk zien wie het was. Toen zij evenwel nader kwamen, zag zij dat het de boer van de Nim- lashoeve was, die in een druk gesprek met Ilanna was gewikkeld. «Och, lieve God!« dacht zij, »er moet iets bij zonders zijn voorgevallen, dat de trotsche boer zich niet schaamt op klaarlichten dag met Ilanna door hel dorp te gaan. Als dat maar geen slechte voorteekens zijn och, lieve God, als ons maar geen zwaar onweder hoven het hoofd hangt Iutusschen waren beiden bij het huisje gekomen. De bewoner van de Nimlashoeve, eene krachtige hoer met een breed, beenig gelaat en met een gevoel van eigenwaarde, dat zeer veel rijke grondbezitters ken merkt, knikte de vrouw even toe en wendde zich toen weder tot het meisje niet de woordenWij hebben nu alles besproken, Ilanna, gij kunt nu met uwe moeder spreken en mij morgen bericht brengen. Die twee ellendige akkers betaalt niemand u duur der dan ik, en ik doe het alleen daarom, wijl ze midden in mijne bezittingen liggen en deze geheel verbrokkelen. Voor u hebben zij weinig waarde. Wees daarom zoo wijs om mijn aanbod aan te nemen. Gij hadt reeds lang het land en de oude hut moeten ver- koopen, zooals men u heeft geraden. Gij zijt hier toch niet in tel, en ik zou denken, dat ge dat wel weet. »Ik weet alleen, dat wij hier belasterd en gemin acht worden, mijne arme moeder en ik, maar denkt gij misschien ook, dat ik slecht ben, zooals de lasteraars zeggen?» «Gij? Wie spreekt van u, meisje! Ik weet dat gij uwe eer zeer goed weet te verdedigen, maar gij past toch beter in de stad, van waar uwe moeder het g.dd ontvangt, dan bij ons. Ik raad u daarom, aan uw treurig leven hier ter plaatse een einde te maken, u ve zaak te verkoopen en in de stad te gaan wonen. Wilt ge daar een goeden dienst hebben zegt het i dan maar. Ik zal u aanbevelen, want ik heb niets I tegen u.« De lippen van het meisje krulden zich verachtelijk. «Ik dank u voor uwe welwillendheid,» zei zij, naar een dienst past voor mij evenmin als voor u ve eigene dochter. Als ik mij op onzen eigen akker met den arbeid vermoei, zoo gaat het niemand iets aan, en waar ik het best thuis behoor, zal zeker niemand beter weten dan ik. Een antwoord op uwe vraag kunt gij evenzoo goed nu als morgen ont vangen. Ik verkoop den akker niet, al was het enkel en alleen om het volk hier hun zin niet te geven.» «Hobo, meisje,zei de boer ten hoogste verbaasd, w. es maar niet zoo snibbig. Vergeet gij tegen wien gij spreekt?» «Volstrekt niet. Gij zijt boer op de Nimlashoeve i n ik ben Hanna Mertens, wiens vader in het bosch erd doodgeschoten. God gave dat de moordenaar, a,s hij nog leeft, tol bekentenis zijner misdaad kwame, j i pdat tien lasteraars den mond gesnoerd kon worden. EÜWSBUD liet I iii ml vin Huisden en Allen. DE LANGSTRAAT EN DE EOMMELERWAABD -.lA '1 r v--"A f- v - - - r? VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1884 | | pagina 1