No. 297.
Woensdag 6 Augustus.
1884.
oMr m l»lie,
Nieuw Ned. Panopticum.
FEUILLETON
Uit see ver
J. VEERMAN Flensden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post
verbooging.
zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
DE HANDELAAR IN OUDE BOEKEN.
Eiken marktdag kunt ge hem op zijn
vaste plaats vinden. Den zuidoosthoek van
't groote plein illustreert hij met zijne waar:
langs de oostzijde staat zijn handkar, aan
de zuidzijde een tafel op kreupele schragen
hij zelf, de koopman, schijnt er niet bij te
hooren, want gedurig kunt ge hem met zijn
buurman, die in gedragen schoenen en pan
toffels handelt, in gesprek vinden juist
alsof de uitstalling hem niet aangaat. Wees
echter zeker dat hij u in 't oog heeft, bij
't monsteren zijner uitstalling. Hij weet
wel dat ge 't lichter zult ondernemen een
kijkje te nemen wanneer hij er niet, dan
wanneer hij er vlak bij staat; hij wil zijn
klanten zoo min mogelijk (/seneeren" en
daarom houdt hij zich maar ter zijde.
Wanneer we hier wat op en neer dren
telen en opmerken dat, zoo er nog al eens
kijkers komen, het aantal koopers schraal
is, betuigt ge uw verwondering over zoo'n
soort kostwinning, die nog minder schijnt
op te brengen dan hetgeen wij noemen
zout in de pap. En gij hebt gelijk, daar
over staat iedereen verstomd, die alleen
maar 't uiterlijk ziet. Er gaat aan zoo'n
stalletje soms uren achter elkaar niets om,
dan in de handkar, waar een oude pakkist
vol uitgeschoten rommel ligt, met een bordje
er boven: //fijf senten het stuk". Vijf cen
ten voor een boek, een compleet boek dat
is zoo goedkoop, dat zelfs de leesgrage jeugd
hiervan profiteert. Een enkele maal ver
zeilt in dezen bak een werkje dat er eigen
lijk niet thuis behoort, doch dat is een
zeldzaamheid. Al ergert de koopman zich
niet aan het ufijf" op zijn bordje, ge moet
daarom niet denken dat hij zijn papieren
kinderen niet kent. Hij is op zijn manier
thuis in de literatuur van ons land en de
buitenwereld en al durven we er op wedden
dat hij zich nooit tot lezen zet, hij weet
zeer goed de werken der meesters te onder
scheiden van de tallooze romanprullen, die
opengeslagen in lange rijen zijn tafel vullen.
Aan een boekenstalletje weet men voor
uit dat er af te dingen valt. Er zijn men-
schen die dat een genot vinden en die niet
gaarne zouden koopen van iemand, die zijn
waar op vaste prijzen stelt. Wij vinden
juist dat afdingen een vloek voor den handel
en juichen 't toe dat men er zich geheel
van begint los te maken. Onze koopman
echter doet dat niet. Hij bezit een bijzondere
manier van overvragen, want hij begint met
den /vasten prijs" te noemen. Ge ziet b.
v. wat liggen dat u aanstaat en neemt het
in de hand om 't te doorbladeren. De eige
naar komt leuk op u af en verschuift zijn
pruim van links naar rechts, terwijl hij vlak
naast uw voeten iets bruins op den grond
spuwt. Dat beteekent zooveel als: ik ben
de man. (/Een mooi werk meneer!" Ge
zwijgt natuurlijk, want zoo ge dat toestemt
betaalt ge een halven gulden meer. Ge
bladert verder en zegt na een pauze„wat
kost dat boekje?" Daarop volgt een wijd-
loopige aanprijzing, een van buiten geleerden
deun, dien ge den volgenden marktdag weer
kunt hooren, ter inleiding van het bedrog.
En opdat ge nu niet schrikken zoudt van
't woord guldens, kleedt hij den prijs zoo
zacht mogelijk in en vraagt u negen kwar
tjes: schandekoop meneer, voor een lief
hebber driemaal zooveel waarde Ge legt
het werk neer en bekijkt de rest, alsof ge
daarover verder maar zwijgen zult. ,/Is het
te veel, meneer!"
,/Te veel? 'tis bespottelijk!"
(/Nou maar, zegt uwe dan wat 't u waard is?"
wik geef acht stuivers."
//Wel nou nog mooier, nou kom an, zoo'n
werk! Dat is geen handel, meneer!" met
een bruine vlek op een straatkei schijnt hij
er een punt bij te zetten.
Ge gaat door en staat op 't punt tot een
ander stallettje over te gaan. (/Zes kwar
tjes, meneer, maar geen cent minder!"
(/Neen, dank u, ik geef niet meer dan acht
stuivers!" Kan niet, meneer, ik leg er toch
al bij toe."
Ge gaat heen, maar uw gedachten zijn
bij 't bewuste boek. De eigenaar houdt u
in 't oog en monstert de trekken van uw
gelaat. Terwijl hij aan een opgeschoten jon
gen voor een schellinkje een roman verkoopt,
die door 't opplakken van een paar snip
pers papier tot een afgerond deel gemaakt
is ofschoon hij uit drie deelen bestaat, volgt
hij u met de oogen en als ge in de buurt
komt, neemt hij u terstond waar. (/Vier
dan, meneertje." (/Wat, vier dubbeltjes?"
(/Vier kwartjes meneer, minder kan 't waar
achtig niet!" Ge gaat weer door en doet
alsof ge er nu bepaald van af ziet. Wan
neer ge bijna uit 't gezicht zijt en op 't punt
staat in de drukte te verdwijnen, klinkt
het //nou, neem dan maar mee!" Meteen
vriendelijk: as meneer nog eens wat noodig
heeftgeeft hij u het begeerde in handen.
Hoe kan daarop nu winst overschieten?
Toch is dat wel degelijk het geval. Voor
diezelfde acht stuivers heeft hij op een groote
boekenverkooping, die weken lang duurde,
een grooten stapel (/uitschot" gekocht en
wanneer daarin nu maar zes werkjes schuilen,
die hij ieder voor 30 a 40 cent aan den
man kan brengen, is zijn winst nog zoo
onaardig niet. De grootste zaken doet zoo'n
handelaar echter thuis. Dat thuis is een
kelder in een niet zeer fashionable buurt,
waar men lusschen licht en donker dikwijls
jongelui ziet instappen die om de een of
andere reden een paar dubbeltjes van noode
hebben en daarvoor een leesboek, of een
dictionaire of een romanetje offeren. De
koopman kent dat volkje en knijpt ze zoo
hard mogelijk. Hij weet wel dat die boe
ken den volgenden dag bij papa als (/ver
loren" worden opgegeven en richt daarnaar
zijn bod in. In den tijd van schoonmaak
doet hij ook goede zaken. Er zijn tal van
boeken, die eeuwig jong blijven en hun
geld waard, maar daartegenover staan dui
zendtallen, die een week, nadat ze van de
pers gekomen zijn, met scheurpapier op één
lijn gesteld worden. Die verhuizen lang
zamerhand naar de boekenstalletjes en de
koopman verdient er een broodje aan. Som
mige dezer boeken hebben een heele ge
schiedenis achter den rug. We hebben er
eenmaal voor enkele stuivers een boek ge
kocht van een beroemd Nederlandsch pro
fessor, met eigenhandig geschreven opdracht
aan een niet minder bekend collega. Wat
een reis moet dat eenmaal gevierde werk
gemaakt hebben om uit de professorale stu
deerkamer te komen naar een uitstallinkje
in de open lucht!
Onze koopman stoort zich echter niet aan
professors. Hij koopt wat van zijn gading
is en zet het met winst af. Bij het nagaan
dier winst, vergete men niet dat die soms
over jaren loopt en derhalve veel kleiner
is dan zij schijnt. Hij klaagt ten minste steen en
been over de taaiheid van 't geëerde publiek,
doch desniettemin is hij eiken marktdag op
zijn post en al weten de lui die hem ken
nen dat hij er warmpjes in zit, ge behoeft
niet te vreezen dat hij lang voor zijn dood
op zijn lauweren gaat leven. Op de markt
staan, dat is voor hem levenzoo hij 't niet
meer doen kan, is zijn eindje nabij. Al
plaagt de ouderdom hem en maakt de rhuma-
thiek zijn gewrichten stijf, zoolang hij staan
kan laat hij zich door zijn Sara naar zijn
stelletje brengen, waar de oudste zoon David
hem ten steun is. David krijgt er goed slag van
FRIEDRICH ZIMMERMAN.
18)
DE LA
T
±J»
NOVELLE NAAR I1ET DÜITSCH
VAN
Gedurende dezen verschrikkelijken nacht kwam er
geen slaap in de oogen der achtérblijvenden. Tante
Tine was door het ongeval zoo ontsteld geraakt, dat
ltanna bijna alleen voor den armen lijder moest zorgen.
Met bewonderenswaardige kalmte en zeldzaam overleg
had zij alle zaken geregeld. Karei lag thans op een
bed in de slaapkamer van den houtvester. Zijn hoofd
was met natte doeken omwonden en hij haalde zwaar
en onregelmatig adem. Aan zijne legerstede waakten
de beide vrouwen en gaven nauwlettend op elk ver
schijnsel acht. Van tijd tot tijd deelden zij elkander
hunne gedachten omtrent den lijder mede.
Zoo kropen de uren van den langen nacht lang
zaam voort. Het waren droevige uren, uren van ziels
angst voor de arme vrouwen, die den ongelukkigen
jongeling beiden zoo lief hadden. De gewonde had een
maal de oogen even opengeslagen en verwilderd
rondgezien. Hij had niemand herkend en was spoedig
weêr in zijne bewusteloozen toestand verzonken ge
raakt.
Niet lang voor het aanbreken van den dag kwam
de houtvester met den dokter. De geneesheer onder
zocht de wonde, legde een stevig verband om het
hoofd en zei toen tegen den ouden Krantz: Direkt
levensgevaar bestaat er niet. Het zal echter de vraag
zijn of zijne hersens niet te veel geleden hebben,
dat zou van grooten invloed op zijne geestvermogens
kunnen zijn.De houtvester greep met beide handen
in zijne grijze haren en zei jammerend: «0 God,
bespaar mij dat verdriet
«Bij het ontwaken van den jongeling zult gij het
kunnen ontdekken,» vervolgde de dokter. «Wanneer
deze bewustelooze toestand zal eindigen, kan ik niet
met zekerheid zeggen, doch in allen gevalle in den
loop van dezen dag. Wanhoop echter niet. Ik koester
de beste verwachting omtrent de herstelling van uwen
zoon.« Dit zeggende, schudde hij den ouden man
hartelijk de hand. «Houd moed, mijnheer de hout
vester,» vervolgde hij, «uw zoon is jong en een jong,
krachtig gestel kan veel doorstaanHeden avond kom
ik nog eens terug en anders zend ik iemand in mijne
plaats.
Nadat hij nog de vrouwen eenige voorzorgsmaat
regelen met betrekking tot den lijder had gegeven,
ging hij heen. Bij de deur keerde hij nog even terug
en zei: «Zorg vooral dat het stil blijft in de kamer.
Rust is hier geneesmiddel.»
Daarop verliet hij de woning.
Toen de zon opkwam, werden de gordijnen van
de ziekenkamer neergelaten. De oude houtvester zal
geheel in zich zeiven gekeerd in den leuningstoel, dien
hij dadelijk ten behoeve van zijn zoon in de kamer
had laten brengen. De inspanning en opwellingen der
laatste dagen en vooral de vreeselijke gebeurtenis
van dezen nacht hadden zijne lichaams- en geestkracht
geheel gebroken. Wie kon zeggen welke gedachten
hem gedurende den woesten rit van dezen nacht
I door het hoofd waren gevlogen?
Kort na zonsondergang opende de gewonde ten
tweeden male de oogen. Een zalig lachje kwam er op
zijn gelaat, toen hij Hanna gewaar werdhij poogde
haar zijne rechterhand toe te steken, doch te ver
geefs. Zijne lippen bewogen zich, als wilde hij spreken,
doch hij bracht geen geluid voort. De houtvester
verstond echter ook, zonder dat zijn zoon iets zeide,
wat hij van hem verlangde.
«Hanna moet bij u blijven, niet waar?» zeide
de oude man en zijne stem klonk daarbij heel anders
dan vroeger. «Zij zal blijven, mijn jongen - zeker,
zij zal,» vervolgde hij. «Gij moet niet sterven, hoort
gij? - niet sterven
Op het gelaat van den zieke kwam een lachje van
geluk en innige dankbaarheid, toen Hanna hare hand
in de zijne legde en deze zacht drukte alsof zij zeggen
wilde: «Wat zou ons kunnen scheiden
Toen sloot hij de oogen weder en werd ander
maal bewusteloos, doch in vergelijking met zijn toe
stand van eenige uren geleden scheen het thans alsof
hij rustig sliep.
Zoo verliep een groot deel van den dag. Tante
Tine was sedert het aanbreken van den morgen met
de boerderij bezig, want deze kon niet stilstaan.
Menschen en vee verlangden hunne spijze. Ziekte
noch dood kan bij een boer den geregelden gang van
zaken storen.
In de houtvesterswoning was het echter zoo stil,
alsof het huis uitgestorven was. Zelfs de honden
schenen te gevoelen dat er iets buitengewoons ge
beurd was, want zij lagen stil en treurig voor de
deur, zonder ook maar eerie enkele maal hun vrolijk
geblaf te laten hooren. De jagersjongens slopen on
hoorbaar rond en durfden nauwelijks met elkander
spreken. Een der jongens was in den nacht nog naar
het dorp geweest, om moeder Mertens omtrent het
wegblijven barer dochter gerust te stellen.
Hanna was onvermoeid met'de verpleging van den
gewonde bezig. Zij scheen evenmin spijs of drank
noodig te hebben als de oude Krantz, die den ge-
heelen dag niet van het bed zijns zoons week. De
arme vader zag er zeer vervallen uit. Zijne oogen lagen
diep in hunne kassen, de frissche gelaatskleur had
voor een akelige bleekheid plaats gemaakt en diepe
rimpels lagen op zijn voorhoofd. De oude houtvester
scheen in den afgeloopeu nacht een afgeleefde grijs
aard te zijn geworden.
Menigmaal richtte hij, met ccne eigenaardige uit
drukking in zijne oogen, den blik onderzoekend
op Hanna en dan begonnen zijne lippen te beven. Het
s heen, dat bij een inwendigen strijd streed en dat hij
b liet meisje kracht en steun wilde zoeken.
Hanna ging zwijgend in de kamer rond, vervulde
hire taak met de grootste nauwgezetheid en scheen
op de tegenwoordigheid van den houtvester geen acht
ta slaan, 't Was net of beiden er tegen opzagen
o n het eerste woord te spreken.
Eindelijk verbrak de houtvester het zwijgen en zei: «Ik
li b u nog niet bedankt voor de redding van mijn
z un, Hanna, en ik ben u zeer grooten dank verschul-
d gd, grooter dan gij denkt.»
>«Ik verdien geen grooteren dank dan anderen,
die in mij ie plaats evenzoo gehandeld zouden hebben,»
antwoordde zij met eene zachte stem.
«Gij moogt het toeval of eene beschikking der voor-
zienigheid noemen, dat ik mij juist in de nabij
heid van het ongeval bevond, dat is mij volkomen
hetzelfde, maar gij zijt mij daarvoor niet den minsten
dank verschuldigd, mijnheer de houtvesterik deed
mijn plicht l«
De houtvester knikte langzaam met het hoofd en
I zeide: Gij bemint mijn zoon, niet waar?»