Woensdag 27 Augustus. 1884 Uil FEUILLETON Bij Brand, VOOR P M P lü m n FRIEDRICH ZIMMERMAN. Dezer dagen was ik toevallig op een laten avond in Rotterdam. Onverwacht hoorde men, even vóór elf uur, het sein dat er brand was. In minder dan een oogenblik weerklonk het sein van alle kanten en ter wijl sommige menschen, wel min of meer nieuwsgierig, toch rustig huns weegs gingen, spoedden anderen zich op een draf allen in eene zelfde richting. Ik bevond mij bij een brandspuithuisje; in minder dan vijf minu ten nadat het eerste sein gehoord was waren de spuiten er uit, aan elkander gekoppeld en op weg. Alles was zoo bedaard en ge regeld gegaan, als men zich maar iets be daards en geregelds kan voorstellen. Eenige oogenblikken daarna kwam de optocht terug, onder weg was de tijding reeds per telefoon verspreid dat de brand al bedwongen was en de spuiten die en route waren, rukten weer in. Snel maar bedaard kwam alles weer op zijne plaats, de boel werd gesloten, de roode seinlantaarn werd ingenomen en alles hervatte zijn gewonen loop. De geheele affaire van de brandseinen af tot het weer wegbergen van de spuit toe, had nog geen kwartier geduurd. Er werken natuurlijk verscheidene dingen samen, dat alles zoo geregeld kan gebeuren. De goede organisatie in de eerste plaats, iedereen weet dadelijk waar hij wezen moet, i de snelle wijze waarop de tijdingen per j telefoon door de stad kunnen verspreid worden, de belooning die aan de spuit ge geven wordt die het eerst water geeft (ik meen 75 gulden voor de eerste spuit en 50 gulden voor de tweede spuitdeze be looning wordt onder de spuitgasten verdeeld boven het loon van drie stuivers per uur dat zij werkzaam zijn) en de dikwijls voor komende gevallen, die daar tot iets alle- daagsch maken wat op kleine plaatsen eene geheele bevolking in rep en roer brengt en velen het hoofd doet verliezen. Vergeleken bij vroeger hier, maar voorna melijk bij het buitenland ook nog tegenwoor dig, is de brandweer in onzegroole steden uit muntend geregeld. Ook in kleine plaatsen heeft men met loffelijken ijver al het moge lijke gedaan om de brandbluschmiddelen zoo goed mogelijk te maken. Zooals in meerdere gevallen hebben ons land en de regeeringen der steden reeds sedert eeuwen uitmuntende zorg gedragen hij brand oogenblikkelijk krachtdadig te kunnen optreden. Terwijl in het buitenland, eene heel enkele grootere stad uitgezonderd, men branden liet, wat eenmaal brandde, en het vuur doorgaans slechts daarom ophield omdat het voedsel ontbrak, waren bij ons reeds vroeg bepalin gen in de keuren, die streng gehandhaafd werden en boeten op de overtreding, met wier invordering niet den spot werd ge stoken. Ook voorbehoedmiddelen werden genomen; men verbood reeds vroeg, bij het bouwen van nieuwe huizen, in de steden de houten gevels en de rieten daken. Wanneer iemand zijn houten gevel of het rieten dak veranderde uit eigen beweging in een steenen gevel of een dak van pannen of lei, dan werd hem daarvoor eene premie ter hand gesteld van wege de vroedschappendie premie was in evenredigheid van het aantal vierkante ellen dat vernieuwd werd. In de vijftiende eeuw hadden de meeste steden de volgende bepaling in de Keur: i;Zoo wie bij den brand niet kwam of van den brand ging vóór dat het tijd was, ver beurt een pond tegen den Heer en een pond tegen de stad, zoo hij door twee poorters (burgers) overtuigd wordt.Eene tweede bepaling was^/Voorts elk huis zal hebben eene lanteern op vijf schellingen boete.Daar men in die tijden nog geene straatverlichting had, was zulk eene bepaling hoog noodig om verwarring te voorkomen. Voorts moesten bij een uitgebarsten brand de gewapende gilden opkomen, of zooals het heette, zich naar den hoefslag of de loopplaats begeven om zich te verzamelen onder hunne hoofdmannen, op verbeurte van één pond voor de broeders, vijf pond voor de hoofd lieden en twee pond voor de onder-hoofd lieden; alleen zij waren hiervan uitgezonderd in wier wijk de brand was. Men moest ook van alle zijden met hulp- en bluschmiddelen aankomen. Wie gegoed waren tot honderd pond, moesten verschijnen met een hoos- of schietvat, een lederen emmer en een brandhaak van achttien voet lengtewie huizen had den met riet gedekt en volgens de keur lange ladders bezaten, moesten met die lad ders aankomen even als anderen, die voor zien waren van brandladders met haken, om ze in het dak te kunnen slaan. Wederom anderen moesten een soort werktuigen heb ben, kapraven genoemd, om de brandende gebouwen naar binnen te stooten. Of het den eigenaar beviel, kon niet worden ge vraagd vuurmeesters of twee gezworenen hadden over de noodzakelijkheid te beslissen en wie tegenweer bood, verbeurde vijf pond en twee duizend steenen. (Tusschen twee haakjes zij hier gezegd, dat in de veertiende en vijftiende eeuw vele boeten met steenen Een pond zes gulden, een schelling zes stuivers. moesten betaald worden, ook al om het bou wen met steen te bevorderen, of de stad aan steenen te helpen voor hare eigene bouw werken.) Men was bij brandnood verplicht den gevorderden doorgang in zijn huis te verleenen, zijn put beschikbaar te stellen en zijne schutting neder te laten werpen wanneer het noodig werd geoordeeld. Was het lang droog weer geweest, dan werd bij klokkeslag afgekondigd dat bij mogelijken brand ,/elk en een iegelijk wa ter en ladders voor zijne deur moest hebben, op verbeurte van een pond, en dat de scherp rechter daarvoor als keurmeester was aan gesteld, en daar niemand gaarne den beul in huis had, zorgde men wel hem door wa ter en ladders er buiten te houden. Alles stroomde dan ook op straat wanneer het brandgeroep weerklonk, alles, behalve vrouwen en kinderen, want de bepaling in de Keur zeide: i/zoo wanneer vrouwen of kinderen zich bij brand op der strate be vinden, zullen zij het overkleed verbeuren. Men ziet het, de vroede vaderen spotten er niet mêe en aan de bepalingen werd streng de hand gehouden en de boeten waren niet voor den vorm vastgesteld. Dat niettegen staande de strengheid der bepalingen er maar weinigen waren, die zich ontevreden be toonden, had meer dan eene oorzaak. Eene voorname oorzaak was, dat het eene zeld zaamheid was wanneer een brand eene zeer groote uitbreiding verkreeg, eene zeldzaam heid namelijk vergeleken bij hetgeen in an dere landen gebeurde en de burgers dus het nuttige der maatregelen zeer goed in zagen, en een tweede, weinig minder voor name oorzaak was dat wie de boete niet betalen kon of wilde, aan den lijve zou wor den gestraft en dat was geen gekscheren. Toen de slangbrandspuiten in zwang kwa men, werden natuurlijk veel van die bepa lingen als overtollig afgeschaft; nu hebben HM UitgeverL. .T. Yïï.F.RMAN' Heusden. Dit blad verscliijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder verbooging. TtBsrMarcmwH m ciJ&ja. UlUDUll 1UIU IIUIR'! UIV IV. NOVELLE NAAR HET DUITSCII VAN 24) Slot. Binnenlandsche A D V E R T E N T IE N waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven voorden slechts tweemaal in rekening gebracht. Hij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam i van den Uitgever op het adres te stellen. Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. De gewonde sloeg zijne oogen op en strekte zijne bevende hand naar den ouden man uit. »Arme, lieve vader, ik blijf bij u!« sprak hij met eene zwakke stem. De houtvester sprong op en zonk toen door vreugde en smart overweldigd bij de legerstede van zijn zoon neër. «Gij leeft, mijn zoon gij zijt mij teruggegeven?# riep hij in de hevigste ontroering uit. «Ik heb alles gehoord, vader.# zei Karei. «Reeds bij den aanvang van uwe bekentenis kreeg ik mijn bewustzijn terug. Eers* hoorde k uwt stern als in een droom, maar langzamerha» d vernam ik haar helderder en duidelijker. Gij hebt veel geleden, arme vader, veel meer dan gij had verdiend. Ook ik heb u als vele anderen, verkeerd beoordeeld, docb thans nu ik alles weet, nu ik weet dat gij mij lief hebt, nu blijf ik bij u tot aan uwen dood en zal u door mijn gedrag weder gelukkig trachten te maken. De oude man had zijn gelaat in het kussen ge drukt en beefde over zijn geheele lichaam, alsof hij een hevige aanval van koorts had. «Wat hoor ik,riep hij eindelijk uit, «bemintgij uw vader nog? Kunt gij hem vergeven, dat hij jegens u zoo streng en hartvochtig is geweest De zieke knikte zacht met het hoofd. «Gij hebt gehoord, wat ik heb gedaan, en gij ver vloekt mij niet,vervolgde de oude houtvester. «Neen, vader, ik niet,was het antwoord van den jongeling. Terwijl hij dit zeide, richtte hij smeekcnd den blik op Hanna, op wier gelaat duidelijk te lezen stond, welken inwendigen strijd zij streed. Hij poogde hare hand te vatten, doch het meisje trok die terug. Och Hanna, schenk den ouden man ook vergiffenis, smeekte de arme zieke naauw hoorbaar. «Gij hebt uit wraak en zonder nadenken gehan deld en daarvoor zwaaar geboet,# zei Hanna in de diepste ontroering tot den ouden houtvester. «Ik mag u niet haten, want ik kan mijn vader niet vrijspreken van schuld maar ik kan de hand, die mijn arme vader heeft gedood, niet verzoenend drukken. Hanna,riep Karei, terwijl hij zich met inspan ning van alle krachten half overreind richtte, «bedenk toch wat uw vader den mijne heeft ontroofd. «Ik weet het,zeide Hanna. «De dood nam mijn vader weg en daardoor kon hij het onrecht niet ver goeden, dat hij den uw, h ui ngfdaan en ik kan u onmogelijk datgene teru&gev n, wat uw vader doo» den mijnen werd ontroolu.« «Dat kunt ge wel, Hanna,sprak Karei. «Wordt mijne vrouw en laat de liefde der kinderen uit- wisschen, wat de vaders misdeden.Terwijl hij zoo sprak poogde hij met de linkerhand de hand zijner geliefde te vatten, daar de rechter in die zijns vaders rustte. krachtige gestalte van oude heer Krantz zag den molenar eenigzins Eensklaps werd echter de deur geopend en tegelijk met tante Tine verscheen de den houtzaagmolenaar op den drempel Holzegger bleef met deemoedig gebogen hoofd bij de deur staan, terwijl tante naar het ziekbed van haren geliefden Karei ging. De verwonderd aan, want op diens gelaat stond duidelijk te lezen dat ook hij een zwaren strijd had te strijden. Eindelijk zei de molenaaar op zachten toon: «Waarde heer houtvester, heb deernis met een man, wiens hoofd door zijn eigenen zoon met schande is beladen. Ter wiile van mijne arme vrouw en dochter, die, even als ik, onschuldig zijn aan de misdaad, smeek ik u, mij niet voor de rechtbank te brengen, en God moge u zegenen. Den houtvester ging plotseling een licht op. Hij zeide tot den molenaar: «Het was dus werkelijk uw zoon uw «Mijn zoon, heer houtvester,# antwoordde de aan gesprokene. «Ik heb hem naar Amerika gezonden en zal hem waarschijnlijk nooit wederzien; maar het is nog veel beter in de wildernissen te sterven, dan in de gevangenis te leven.# Bij de mededeeling van den molenaar had de oude houtvester zich in de lengte opgericht en zijne oogen fon kelden we r van woede, evenals vroeger. Tandenknarsend sprak hij mei, eene donderende stem«En gij durft het wagen, bij mij om genade voor den moordenaaar te srnee- ken, terwijl mijn Karei vreeselijk verwo id terneder ligt De houtzaagmolenaar liet het hoofd diep op de borst zinken en vouwde met hartroerend gebaar de handen. Hij was niet in staat een enkel woord te spreken. Toen trad Hanna tusschen hem en den houtvester en sprak met zachtheid en liefde, maar tevens met den grootst moge lijken ernst tot den laatste: «Vergeef, opdat ook u vergiffenis worde geschonken!# Diepe stilte heerschte er eenige oogenblikken in de kamer, nadat Manna deze woorden had gesproken. De gelaatstrekken des houtvesters werden echter langzamer hand kalmer en zijne lippen beefden krampachtig. Eens klaps liep hij op den molenaar toe, greep diens hand en zei: Ga, Holzegger; ik heb heden met mijn verleden gebroken en vergeef uwen zoon zijne misdaad. Ga naar huis, mijn vriend, en troost uwe arme vrouw, die ter wille uws zoons zeer zwaar lijdt. De forschgebouwde houtzaagmolenaar beefde van het hooofd tot de voeten en groote tranen rolden hem over de wangen. «God, zegene u, mijnheer de houtvester,stamelde h:j, «en loone u in uwe kinderen voor de genade, die gij oos hebt bewezen, door mijn zoon voor de gevangenis en ons voor smaad en schande te vrijwaren. Toen hij dit gezegd had, ijlde hij naar huis. Over het vervallen gelaat van den houtvester gleed een lachje van tevredenheid, lieden had hij over de verwoes- ters en verdelgers van zijn geluk volkomen gezegepraald. Daarop wendde hij zich tot Hanna met de woor den: «Ik heb vergeven, en gij Het meisje reikte den ouden man en haren geliefde de hand en sprak: Wie zoo edelmoedig kan vergeven als gij dit h 'bt gedaan, is een braaf man. Ik heb u niets nieer ie vergeven, want gij hebt door uwe grootmoedige han delwijze van zooeven uwe schuld volkomen gedelgd. Ik kari alleen nog beproeven de ongedelgde schuld mijns vaders af te lossen, en dat wil ik doen. De oude haat en de zonde van voorheen zullen niet leven in de toekomst. De liefde zal over alles zegepralen, want zij is uit God. Dat de toekomst duidelijk doe zien, dat de liefde der kinderen elk spoor van de misdaad der vaderen heeft uitgewischt.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1884 | | pagina 1