No. 317.
Woensdag 15 October
1884.
M
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
U
De Roman van csn Kunstsnaar.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken W O E N S D A G
Abonnementsprijs per 3 maanden f
verhooging.
en ZATERDAG.
1.Franco per post zonder prijs-
Ad verten tien 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Men begint in te zien dat we nimmer
van den oorlog zullen verlost worden, zoo
lang niet het volk met woord en daad per
tinent verzekerd te willen. De zedelijke
invloed van vredebonden, van mannen van
naam uit allerlei standen en rangen behalve
uit den krijgsmansstand van schrijvers en
sprekers, van de verschillende godsdiensten
enz. is bij lange na niet toereikend om den oor
log gehaat te maken. Het werk van al de
vredestichters is te zamen nog niet meer
dan een onnoemelijk klein steentje op den
weg der machthebbenden, die met het zwaard
in de vuist en tot de tanden gewapend
eikaars gedragingen gadeslaan. Wat heeft
de anti-oorlogzuchtige storm, opgestoken na
den oorlog van '70 en '71 uitgewerkt?
Dit, dat Pruisen meer dan vroeger schatten
besteedt aan krijgstoerustingen, dat Frankrijk
droomt van revanche en dat andere staten,
waaronder ook ons kleine Nederland, mee-
nen, niet meer in het groot Europeesch
concert mee te kunnen doen tenzij ze zoo
veel aan oorlogstoebereidselen besteden dat
ze er letterlijk krom door liggen.
Reeds vroeger hebben we gezegd waarop
dit uitloopen zal. We meenen nog dat
men hierin zal doen als de man, die zich
zoo sterk van wapenen voorzag tegen den
vijand dat hij geen voet kon verzetten. Men
zal de krijgstoerustingen voortzetten, ver
meerderen, verbeteren, God betere 't be
schaven ookmen zal schatten gelds
in het zweet des aanschijns door het volk
verdiend, storten in den afgrond, dien men
Oorlog en Marine heet, totdat eindelijk de
boog berst en men tot de overtuiging komt
dat 't langs dien weg op ondergang uitloopt.
We weten, dat is een zeer pessimistische
beschouwing, maar hoe we ons ook wenden
of keeren, we weten, met de ervaring van
vorige eeuwen voor onsgeen anderen
uitweg.
Het gaat in geenen deele aan de schuld
van den verfoeilijken oorlog te werpen op
de vorsten, op de koningen en keizers, 't Is
waar, zij hebben het heft in handen de ko
ning, aldus luidt onze grondwet, verklaart
den oorlog en sluit vrede. Maar geen vorst
zal tot den oorlog besluiten, of er bestaan,
volgens de tegenwoordige, zij het dan ave-
rechtsche begrippen van volkenrecht, dege
lijke gronden. De monarch, die voor zijn
genoegen, b. v. bij wijze van afwisseling van
jachtvermaak, zijn legers op menschel) aan
hitste, zou terecht een plaats in een krank
zinnigenhuis verdienen. Oorlogen worden
geboren uit de omstandigheden en wanneet'
een vorst den oorlog verklaart aangeno
men dat hij^ bij zijn volle verstand is en niet
speculeert op den ondergang van zijn volk
doet er niet meer aan dan door zijn
oorlogsverklaring die omstandigheden te wet
tigen. Een oorlogsverklaring is in den regel
een vorm, een ceremonie, een overtolligheid
zonder deze zou de oorlog toch zijn ver-
schrikkelijken gang gaan.
Ieder individu heeft een afkeer van bloed
vergieten, tenzij hij een onmensch is. Maar
daaruit volgt niet dat een volk, d. i. de som
der individuën, eveneens van den oorlog
afkeerig moet zijn. De Pruisen zijn beste
goede menschen, die ieder voor zich een
afschuw hebben van den oorlog.
Maar als Keizer Wilhelm de aanhechting
van Nederland dienstig oordeelt voor zijn
rijk, dan roert hij een snaar aan die weer
klinkt door heel Pruisen en de massa trekt
blijmoedig ten oorlog.
Te Amsterdam wordt onder de leiding
van den heer H. Molkenboer een beweging
op touw gezet, door hem reeds elders be
gonnen, tot oorlogsverklaring aan den oorlog,
langs een anderen weg dan men tot hiertoe
volgde.
Die weg loopt van onderen op. Eerst de
kinderkens, zegt de hr. M., en daarna de
massa. Hij wil bij de jeugd het begrip
//vaderlandsliefde" ruimer en waardiger op
gevat hebben, zoodat ook plaats blijft voor
achting en waardeering van andere natiën.
Hij wil haar inprenten dat alles wat ver
kregen wordt door geweld en stoffelijke
overmacht, in strijd is met de eischen der
humaniteit. Door hem aangespoord hebben
tal van onderwijzers, voor 't meerendeel
hoofden van scholen, zich tot een vereeniging
geconstitueerd, ten einde in des heeren Mol-
kenboers geest te arbeiden.
Plet eigenlijk doel strekt zich evenwel
verder uit dan de school. Men wil die ver
eeniging doortrekken over alle beschaafde
volken en daarna door alle onderwijzers en
onderwijzeressen een aanval laten doen op
de regeeringen, ten einde te komen tot
een //permanenten internationalen raad van
opvoeding."
Wanneer we dien //permanenten raad"
afzonderen, die in 't leven geroepen wordt
om een oog te houden op de wetten, voor
zoover die met elkaar in tegenspraak zijn
en schade doen aan de vorming der jeugd
tot ware liefhebbers van 't vaderland, is het
streven van den heer Molkenboer niet geheel
nieuw te noemen. De tijd, toen 't onder
wijs in geschiedenis de geest naar oorlog
eer aanwakkerde dan onderdrukte, toen het
vaderland bij uitzondering van alle andere
streken der wereld voorgesteld werd als het
bij uitstek geliefde plekje, dat in Gods
bijzondere bescherming stond, die tijd
ligt ver achter onswij meenden dit althans.
Doch de oprichting van een vereeniging
deskundigen, die onder meer ook aandringen
op veredeld onderwijs in de historie, doet
ons weer twijfelen en we vragen ons af
zou 't waar zijn dat onze onderwijzers den
oorlog voeden en onbewust het nationaliteits
gevoel een eng rokje aantrekken? 't Moet
wel zijn en daarom is 't maar goed dat
hierover eens in 't openbaar gesproken wordt.
Van den invloed der onderwijzers op den
loop der gebeurtenissen zullen we vooreerst
echter niet veel bespeuren. De heer M.
schijnt daar wonder veel van te verwachten
en roert zijn trom zoo meesterlijk, dat hij
al aanstonds een groot aantal bewijzen van
instemming ontving. We gunnen dit dezen
edelen kampioen ten volle en zullen ons
verblijden indien deze beweging voortwerkt
en eenige vrucht voortbrengt. De oorlog
echter is een machtig vijand, die zelfs vele
helderzienden op sommige tijden met blind
heid slaat en er zullen nog wel eenige eeuwen
C. L. VAN BALEN Jr.
8)
De predikant van Rijsdorp was nog jonghij zal
ongeveer acht en twintig jaren geteld hebben. Zijn
naam luidde voluit Wenzel Hendrik Van Woldema
tot Herinkhuysenhij behoorde tot een dier oude
Friesche geslachten, wier stamboom opklimt of liever
afdaalt tot de eerste tijden van het Hollandsche graven
huis bovendien was hij de laatste van zijn geslacht
en iedereen die dit wist en den jongen predikant
kende, mompelde hoofdschuddend Met hein zal het
oude geslacht wel ondergaan.
De jonge man had een opmerkelijk voorkomen
hij was lang en slank, goed geproportioneerd en
droeg het hoofd recht op de schouders. Zijn profiel
deed denken aan Apollo, welken indruk nog ver
sterkt werd door het krullende haar, dat naar achter
weggestreken in bevallige lokken over den nek viel.
Hij was blond als 't volk, waartoe hij behoorde, en
zijne gehecle gelaatskleur kwam overeen met de tint
zijner haren. Het voorhoofd droeg de kleur van het
zuiverste wit, en gelijke tint lag er over zijne slapen
en kaken; alleen de wangen vertoonden een scherp
geteekend blosje, als bij een teringlijder.
Nadat de overste met Overboom vertrokken was,
liet de predikant zich in zijn leuningstoel terugvallen
en prevelde Hij moet naar Italië, zulk een talent
mug niet ondergaan in den sleur van 'L alledaagsche.
Hij sloot de oogen en dacht na.
»Ja!« mijmerde hij, «groot zal hij worden, als de
druk, die hem belemmert, is opgeheven hij zal een
man van naam worden; de gansche wereld zal hem
toe
Eene hevige hoestbui brak zijn gedachtengang af.
Uitgeput zonk hij in zijn stoel achterover.
«Ach,* dacht hij, die ongelukkige, ellendige hoest;
ik moest veel meer naar buiten, in de vrije lucht,
even als Taurel.*
«Maar,* vervolgde hij, »zou 't helpen Hij
lachte droevig. Ik voel 't wel, dat het kwaad daar
binnen voortwoedtmijne krachten nemen met den
dag af. Hoe veel gelukkiger zou ik mij gevoelen, als
er een was, die mij ter zijde stond in mijne worste
ling tegen die verderfelijke ziekte maar ik zit hier
ganscli alleen, ten minste zonder iemand die niet dienst
doet om loon.
Zijne gedachten dwaalden ver, ver weg; buiten de
pastorie, over boomen en velden naar de villa van den
oud-minister.
•Zou ze hem liefnebben
Als hij toch maar den stouten stap deed en den
oud-mii.ister om de hand zijner dochter vroeg
Maar als ze hem nu niet liefhad?*
De jonge rnan staarde somber vóór zich.
Binnen in zijne ziel fluisterde eene stem «Zij zal
immers gehoorzameu, als haar vader 't eisclit.De
jonge predikant sloeg de handen voor de oogen en
mompelde huiverend: »Ga weg van mij, satanas!
wijk achter mij.*
Hij trachtte zijne gedachten een anderen loop te
geven, maar na allerlei omwegen kwam hij weêr
terecht bij 't begin en 't einde van zijn denken Her
mine. Een lachend tafereel tooverde zijne verbeelding
hem voor. Eene vriendelijke dorpspastorie met win
gerdranken omkranst. En daarbinnen een jonge vrouw,
die een krankp in slaap kusste.
»'t Zou toch heerlijk zijn,prevelde de predikant,
«misschienja, dan zou ik willen leven; maar zou
ik het
Weer een hevige hoestbui, die den jongen man
het bloed naar de slapen drong. Afgemat zonk hij
in zijn stoel terug.
»k Heb van daag een drukken dag gehad, maar
toch, zoo erg is 't nooit geweest.* Weer doemde
hetzelfde tafereel voor hem op.
«Neen, neen en nogmaals neen,fluisterde de pre
dikant, «ik mag haar niet meesleepen in mijn val.*
Nog eenige oogenblikken zat hij doodstil daar, de
oogen gesloten, de handen als tot een gebed gevouwen.
Een zonnestraal sloop door de wingerdranken en speelde
op zijne verbloeide wangen, en over het hooge marmer
witte voorhoofd.
«Ik ben bereid, Uw wil geschiede!* fluisterde de
arme, kranke man.
Hij richtte zich op, wierp het hoofd in den nek
en trad naar het raam De zon stond reeds lang aan
den hemel en wierp reeds lange schaduwen over den
weg.
»Kom,« dacht de jonge man, «ik zal gaan; er zijn
nog heel wat arme stumpers, die mij wachten.Hij
trok een lichte overjas aan, zette zijn hoed op en
stapte den langen gang door en de deur uit.
«Wees maar voorzichtig in de koude avondlucht,
dominériep een stokoud moedertje hem na.
»'k Zal om je raad denken, dank-je vrouw Sie-
riions
Het oude vrouwtje schudde het grijze hoofd en
blikte hein treurig na.
«Zoo jong en dan te moeten sterven. Ach God,
ik ben oud, en niemand heeft meer wat aan mij
neem mij weg en laat hem leven hij kan nog zoo
lang arbeiden in Uwen wijngaard.* Een paar grootte
tranen rolden haar langs de rimpele wangen. «Ik
heb hem van nacht wel hooren hoessten, de arme
man de huishoudster slaapt maar door en hoort er
niets van, maar ik zie 't wel, als hij midden in den
nacht zijn voorhoofd tegen de koude ruiten drukt.
Hoe jammer toch!«
't Oudje pinkte de tranen weg, die in hare oogen
opwelden en trad hoofdschuddend het armelijk huisje
n iast de pastorie binnen.
's Avonds laat keerde dominé Woldema alleen van
zijn ziekenbezoek terug, 't Was een heerlijke avond,
z toals men er veel doorleeft in den tijd, dat avond
en morgenschemering elkaar de hand te reiken. De
dijk, waar langs de predikant zich voortspoedde, werd
aan de linkerzijde door de donkere rivier bespoeld,
die duizend lichtjes op zijne kabbelende golven droeg.
Soms doemde uit de donkere schemering hier ot daar
de zwarte romp van een op-stroom-liggend schip op,
of klonken de riemslagen van nachtelijke visschers
over het breede watervlak. Zwaar beladen vracht
schepen maakten zich het zachte windje ten nutte en
gleden langzaam over de watervlakte, de witte zeilen
geheven als de vleugelen van een zwaan, en kleurige
lichtten in den mast en op de plecht.
De predikant snoof behagelijk de koele avondlucht
op en gevoelde zich wel te moe.
(Wordt vervolgd.)
WAARD.
-rraeri ssroaiseWM
moor
DOOR