No. 324 Zaterdag 8 November 188 HEI WERK. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN neusden. De Roman van een Kunstenaar. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruii Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezor stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Bmnenlandsche A D V E It T E N TIE N waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Dij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. De winter 1884-1885 belooft niet een van de genoeglijkste te zijn voor de min dere standen. Ofschoon hij pas zijne komst heeft aangemeld en we ons tot voor kort nog verheugden in het liefelijkste weer dat men zóó laat in 't jaar zich maar wenschen kan, toch zijn nu reeds de klachten over werkeloosheid legio. In alle plaatsen, niet het minst in de groote steden is het slap. De werven staan leeg, tenzij de bouwmees ters, meer uit liefde tot en medelijden met hun werkvolk dan met het oog op winst- bejag, genegen zijn de zaken gaande te houden. Fabrieken kwijnen en steenbakke rijen liggen opgehoopt met gebakken vader- landsche klei, die zich nog maar trouw bij alle groote werken door uitlandsche ziet voorbijgestreefd, al hebben ook deskundigen hare goede hoedanigheden in alle mogelijke licht gesteld. De landbouw, ofschoon 't jaar '84 in 't geheel niet onvoordeelig uitviel, heeft evenmin reden tot overgroote blijd schap en klaagt over de lage prijzen, die alle winst inslokken. Duizende ambachts lieden loopen leeg, dewijl er eenvoudig geen werk is. Geen werk en de winter voor de deur De winter met zijn eischen van licht en vuur, van duurder voedsel en warmer kleeding, drukkend zelfs voor hen, die voortdurend werk en loon hebben, is een dreigend spook voor den arme, die nu reeds, terwijl we nog met een voet in den zomer staan, van werk beroofd is, een spook, dat honger, kou, ziekte en dood brengt. Vooral in de groote steden dreigt dezen winter de kwaal groote proportiën aan te nemen. Jaren lang reeds zijn daar scharen ambachtslieden heen getrokken van 't platte land en uit de provinciesteden. De kolos sale uitbreiding die Amsterdam, Rotterdam, den Haag en eenige andere plaatsen onder gaan hebben en de woede, waarmede in deze steden geheele wijken zijn aangebouwd een woede, die gelijk alle woede geen teeken is van gezonde toestanden heb ben den menschenstroom naar de hoofd plaatsen geleid en nu de woede gekoeld is en groote, lange, gruwelijk eentonige stra ten zijn neergeplakt om de herinnering aan deze bouwziekte levendig te houden, nu niemand er meer zoo licht toe overgaat zijn spaarpenningen in lekke huizen om te zet ten, nu loopen zij, die er een eerlijk stuk brood aan verdiend hebben rond en bele geren de woningen der werkbazen.' yAl wat aan den weg timmert heeft veel be kijks" dat is in dezen tijd van slapte letterlijk zoo. Waar slechts een paaltje wordt gesla gen of een deur geverfd, vormt zich een groep ledigloopers er om heen, die niets liever zouden doen dan de handen uit de mouw steken, doch bij de onmogelijkheid daartoe te komen, ze in den zak houden en in eikaars gezelschap ronddrentelen. Ook zij, die nog werk hebben, gaan evenmin gerust het booze seizoen tegen. Eiken Zaterdag avond toch kan hun de boodschap brengen tot hiertoe en niet verder en moeder de vrouw ziet eiken betaaldag met angstvolle blikken tot haren man op, vreezende de noodlottige tijding te zullen hooren. Men kan over de oorzaken dezer onge lukkige omstandigheden lang en breed praten; men kan ze wijten aan den vrijen handel en het beschermend stelsel van onze nabu ren, aan de verwrongen toestand in In- dië, aan de regeering, aan de liberalen, aan de orthodoxen, aan wien ookmen kan er zich ook heel gemakkelijk afmaken door te wijzen op de algemeene malaise dat verandert aan den bestaanden toestand geen zier; zelfs al kon men alle kwade in vloeden vóór den winter keeren, wat echter een werk is van misschien wel een eeuw, dan nog zouden de armen voor dezen a.s. winter niet aan brood kunnen geholpen worden. Men denke niet dat in deze tijden de toestand voor het eerst zoo ongelukkig is. In alle eeuwen hebben de volken van tijd tot tijd perioden beleefd, waarin er handen te veel waren voor het weinige werk. Soms bedreven ze dan wel eens zeer domme din gen en meest altijd kwamen ze tot de con clusie, dat 't land nu de zaak van den on- machtigen werkgever over moest nemen en hen voeden uit de staatsruif. In Frankrijk heeft men aan dien drang eenmaal toege geven en nationale werkplaatsen geopend, terwijl aan hen, die geen werk hadden en niet geplaatst konden worden een dag; uit de landskas verstrekt werd. De ge gen waren bedroevend, wat te verwacl was. De menschen zijn maar al te zeer neigd het werk als een straf te beschou om niet terstond hamer en truffel nee leggen, wanneer ze desniettemin voe kunnen ontvangen. Het had op den on gang van 't land uitgeloopen, indien een verstandig bestuur een eind aan d kweekscholen van luiaards gemaakt had De regeeringen kunnen aan dergeli abnormale toestanden, die voortspruiten de verhouding van 't land tot andere, nevens uit een samenloop van niaatsch pelijke kwalen en gebreken zeer weinig do dan alleen, waar 't maar eenigszins mo lijk is, de vaderlandsche nijverheid stel boven die uit den vreemde en verder inwoners vrij te maken van knellende b den, zooals b.v. ongelijkmatig drukkei belastingen. Voor 't overige dient het gebrek aan w een voorwerp te zijn van aanhoudende z< der particulieren. Wanneer de werklui, dagen en weken te vergeefs om werk a geklopt te hebben, eindelijk tot armoe vervallen en ondersteund moeten word komen ze ten laste der burgerlijke en k kelijke armverzorging, d. i. ten algemeen laste en teren op kosten van anderen. Vc dat verval, dat uiterst demoraliseerend wer hen te behoeden is 't werk der bezitter klassen en der vereenigingen, die zich heil der lagere standen aantrekken. „YVt verschaffen" moet daarom het parool z in den slappen tijd van 't jaar. Niema 45) C. L. VAN BALEN Jr. Slot Hermine stond een oogenblik sprakeloos de over weldigende aanblik van dit schoone beeldhouwwerk deed de verborgenste snaren van haar hart trillen; ze had kunnen weenen en lachen tegelijk. DOOR Zij traden het boscli in, dat gloeide in het volle daglicht. Midden in de breede laan dwong het jonge vrouwtje haren man tot stilstaan! Hier was het immers »Ja, hier moet het geweest zijn. Hij omhelsde haar en drukte haar lang aan zijne borst. Den anderen dag betraden de beide jonggehuwden Taurel's atelier. liet oude huis, waar hij vroeger gewoond had, was geheel verbouwd en tot werk plaats voor den artist ingericht. «Het zal hier en daar nog wel eene rommelkamer lijken, maar bedenk, beste, dat alles eerst eergisteren is aangekomen),sprak de gelukkige Johan tot zijne jonge vrouw. «Ja, ja, ik begrijp 't wel; 't zal zoon echte kun stenaars rommelzoo wezen.* Zij traden door het voorste gedeelte van het atelier, waar stukken marmer van verschillende afmetingen in schijnbare wanorde dooreen stonden en lagen. Het was bij eene opmerkzame beschouwing zichtbaar, dat alle reeds kennis hadden gemaakt met den beitel. Terwijl Hermine dit een en ander met belang stellende blikken monsterde, gaf Johan een teeken aan een werkman, die zich in het achterste gedeelte van het atelier bevond de man greep een touw, trok schielijk een breed gordijn op, dat op eenigen afstand van den achterwand hing, endoor het geluid van het rollende gordijn opmerkzaam gemaakt, wendde de jonge vrouw zich om en uitte een kreet van ver rassing. Vóór haar, bestraald door het volle daglicht, dat uit een lantaarnraani daarboven in tintelende stroomen neerdaalde, stond Taurel's meesterstuk: «De liefde en de kunstenaar*. Het was een verrassenden aan blik, die levensgroot uitgevoerde, marmeren groep, door dat van boven neèrdalende licht als door hemel glans omstraald. Taurel had den kunstenaar voorgesteld in het tra- ditioneele artistenkostuum hij scheen een jong man te zijn en bezig een hellend rotspad te beklimmen, want de grond onder zijne voeten was vol hoeken en kanten, scherp en rotsig. Zijne houding teekend e vermoeidheid, de geheelte gestalte was gebogen en over het schoone gelaat hing een sluier van wanhoop en vertwijfeling. Hermine herkende dat gelaat en ze drukte zich vast tegen den geliefde aan. De kunstenaar was bij het beeld, dat de liefde voorstelde, van de gewone wijze van opvatting afge weken niet de kleine Eros, het schalke knaapje, met kuiltjes in de wangen; niet de welig gevormde, wulpsche Aphrodite, maar eene slanke, sierlijke vrou wenfiguur. De eene voet drukte den rotsigen bodem, de andere zweefde, het geheele lichaam rustte op den eenen voet. De linkerhand der vrouw hield de rechter van den vertwijfelenden kunstenaar omkneld, als trachtte zij hem voor struikelen te behoeden; de rechterhand was in schuine richting omhoog ge heven en wees naar een verwijderd punt. De be vallige feeëngestalte was tlauw overgebogen naar den wanhopigen kunstenaar, het zuiver gevormde gelaat drukte bemoediging uit, en de breede vleugelen der godin, aan de schouderen gehecht, schenen haar werkelijk omhoog te voeren. Toch heerschte in deze groep niet die zenuw achtige spanning, die bewegelijkheid der moderne kunst; de antieke rust en gratie schenen het marmer van Phideas te hebben verlaten, urn zich hier een tempel te bouwenhet geheel maakte een overstelpenden in druk, eene gewaarwording, als die de Niobegroep of worsteling van Laocoon teweegbrengt; een zwijgen als de eerbied die den Helleen vervulde, wanneer hij knielde voor den geweldigen Zeus, zetelend in de cella des tempels. Eindelijk verbrak Johan het stilzwijgen en voerde haar glimlachend mede. «En nu, schertste hij, «nog een cadeautje voor mijn vrouwtje ik heb het uit Home voor haar u gebracht. Tegelijkeriijd trok hij het omhulsel weg van i beeld, dat in het diepste van het atelier stond. I stelde eene fee voor, neergehurkt tusschen biezen lischbloemen, die ten volle de technische vaardig!) van den maker deden uitkomende ranke ste verhieven zich zoo natuurlijk, in zachte buiging ornho dat het scheen als stonden ze in waarheid elk zichzelf; hier had de kunstenaar volkomen zijn meest schap over de stof getoond. liet gelaat van de fee was niet schoon, maar dn eene uitdrukking van onbeschrijfelijke lieftalligheid. «Hé, die gelaatstrekken,* prevelde Hermine. «Hier zijn ze opnieuw!* juichte Johan, en voe haar voor een kolossalen gebeeldhouwden spiegel. «Jou ondeugd!* dreigde het jonge vrouwtje, »m hoe ben je aan die trekken gekomen Toch uit het hoofd «Kijk,* antwoorde Johan, haar het oude schetsbi overreikende, «dit noemde ik toen mijne laatste go teekening, vóór dien tijd was er klimming, na d tijd daling.* Hermine herkende hare eigene trekken in die de zittende vrouwenfiguur. «Dus tweemaal mijn portret gemaakt?* «Ja, mijn engel, tweemaal en beide keeren v jij de muze die me inspireerde de eerste maal a flauwde de gloed uit wanhoop over de onberi baarheid van mijn doel, maar aan de hand der lie

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1884 | | pagina 1