No. 331.
Woensdag 3 December
1884.
FEUILLETON,
Zijn Geweten.
Uitgever: L. JVU/FUMAN flensden.
3D IR. TT KI.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post
verhooging.
zonder
pnjs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A D V E R T E N TIE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebrachtHij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
,/We verkeeren op den besten voet met
andere natiën."
Zoo ongeveer luidt elk jaar een zinsnede
der troonrede. In hoofdzaak bevat die waar
heid. Wanneer we de natie der Atjehers
uitzonderen, leven we in vrede met alle
mogendheden der vijf werelddeelen, ook
met onze buren. Dat neemt echter niet weg
dat die buren volkomen goed op de hoogte
zijn van onze positie, onze sterkte, onze
grootte en ook van onze zwakheden. En
gelijk het in het klein, in de huishouding
soms gezien wordt dat oudere en grootere
broers hun jonger familie-leden uit de hoogte
behandelen, in 't openbaar zich gezag aan
matigen, of in 't geniep knijpen en plagen,
zoo wordt dat ook wel waargenomen tus-
schen de mogendheden en de kleine buur
staten. Ons land, op voet van volle vrede
verkeerende met Engeland, Duitschland, enz.,
moet niettemin nu en dan ondervinden dat
het in vele opzichten zeer afhankelijk is
van deze mogendheden. Heeft Duitschland
niet door zijn beschermende bepalingen op
handelsgebied ons land een gevoeligen knak
toegebracht en heeft Engeland ons naar
aanleiding van de schipbreuk der Nisero"
niet een leelijks kool trachten te stoven,
die we maar ten deele van ons hebben
kunnen laten voorbijgaan?
Thans dreigt weer een zwarte wolk aan
den horizon en de vrees dat die zich over
ons land zal ontlasten, is niet overdreven.
We bedoelen de overeenkomst tusschen ons
land en Duitschland, regelende het auteurs
recht op letterkundig gebied. Het is met
die overeenkomst een weinig geheimzinnig
toegegaan. Voor dat er een letter van be
kend was hier te lande, werden we plotse
ling verrast door de mededeeling, dat het
Duitsche rijk ze na onderzoek en publieke
behandeling aangenomen had. En eerst veel
later diende de regeering het concept in
bij onze volksvertegenwoordiging. Van waar
die geheimzinnigheid Kwam het soms uit de
vrees voort dat de uiting der publieke opinie
bij de openbaarmaking t e luid zich ver
heffen en onze machtige buren minder aan
genaam toeklinken zou? Het heeft er wel
wat van, te meer daar de overeenkomst
meer schijn heeft van door Duitschland
aan ons gegeven en opgedrongen dan door
beide landen gezamenlijk opgesteld te zijn.
Het Duitsche Rijk wil ook op letterkundig
gebied een dam opwerpen tusschen den
linker- en rechter-Rijnoever en daar we
moeilijk veronderstellen kunnen dat, het niet
weet hoe de algeheele vrijheid Duitschland
bijzonder voordeelig geweest is, moeten we
gelooven dat het daarmee met opzet geen
rekening houdt, omdat nu toch eenmaal de
Duitsche litteratuur haar weg over de gren
zen gevonden heeft.
Duitschland belieft niet langer zijn let
tervruchten in een Nederlandsch kleed ge
stoken te zien, dat is de hoofdzaak der-
overeenkomst. Het vraagt onze hulp tot
bescherming zijner schrijvers en novellisten
en geeft als vergoeding daarvoor gelijke be
scherming van onze auteurs binnen de gren
zen van 't Duitsche Rijk. Het wil ons nood
zaken Duitsch te leeren om zijn producten
in de oorspronkelijke taal te genieten en
zal daarvoor ook zijn volk noodzaken het
Nederlandsch te beoefenen om onze schrij
vers te verstaan.
Deze regeling nu zou geheel in den haak
zijn, wanneer wij op denzelfden rang stonden
met het groote Duitschland en onze taal
even verspreid was als de Duitsche. Edoch,
Duitschland, waar een overvloed van letter
kundigen een ruim bestaan vindt alleen
door pennewerk, staat op een geheel ander
standpunt dan ons vaderland. Het heeft
genoeg aan eigen productie, en kan, be
houdens enkele uitzonderingen, onze pen-
vruchten missen. Die enkele, van onze meest
uitnemende mannen, behoeven niet eens
bescherming. Het zal geen schrijver van
naam in ons land in 't hoofd komen zijn
auteursrecht zwaar te laten gelden als er
sprake is van zijn werk in 't Duitsch of
een andere taal over te brengen. Dat is
hem een groote eer, daar hij zeker is dat
zijn geestes-arbeid niet dan door vertalingen
naar buiten bekend kan worden. Wij voor
ons kunnen dus op dit stuk beperking der
vrijheid geheel missen. Zoodat dan eigenlijk
de zaak wordt ten gerieve en ten voordeele
van Duitschland onzen boekhandel een ge
voeligen tik te geven. Wij zijn nu eenmaal
aan den overvloed van letterkundige of z.g.
letterkundige producten gewoon. Onze lec
tuur moet aangevuld worden met bestand-
deelen uit den vreemde. Er bestaat geen
verhouding tusschen 't getal bewoners van
een land en zijn schrijvers in dien zin, dat
wanneer Duitschland met 40 mill, inwoners
er 200 schrijvers op na houdt, wij met 4
mill, het wel met 20 stellen kunnen. We
moeten ons tekort aanvullen en dat doen
we tot heden voor 't grootste deel met ver
talingen van Duitsche auteurs. Dat gaat
zeer gemakkelijk in zijn werk, we kiezen
uit en vertalen het, zonder meer. Wanneer
het groote of vermaarde boeken betreft, is
er van eenige overeenkomst sprake, doch
voor onze tijdschriften en feuilletons hebben
we maar voor 't grijpen. Duitschland ook
alzoo, doch dat, we zeiden 't reeds, heeft
geen behoefte aan onze kleine lectuur.
Groote schade kan Duitschland daarbij niet
lijden en een groot voordeel staat tegen de
mogelijke schade over. Om een klaar voor
beeld te nemen, de vertaling van Maïoccldo
van Ossip Schubin, in ons blad in 't voor
jaar verschenen, is daardoor onder de oogen
gekomen van honderden Nederlanders, die
geen Duitsch verstaan. Deze zullen derhalve
nimmer den novellenbundel, waaruit dit
keurige verhaal gekozen was, koopen en
bijgevolg kan de uitgave daarvan geen
schade aan den Duitschen uitgever hebben
gedaan. Wel is 't mogelijk dat enkele
Duitsch-lezenden er door opgewekt werden
bedoelde novelle in 't oorspronkelijke te her
lezen en zich den bundel aanschaffen. Zoo
werken in 't algemeen vertalingen voordeelig.
In Duitschland heerscht echter tegenwoordig
een geest van beperking, van uitsluiting,
een geest die tegen den heerschenden tijd
geest indruischt. Het wil zijn schrijvers
beschermen, gelijk het zijn landbouwers en
fabrikanten beschermt. Zetten onze vertegen
woordigers hun zegel daarop, dan zal onze
boekhandel, onze pers de kleine vooral
daarvan scha lijden, maar ons blijft dan toch
altijd nog het vrijgevende Frankrijk en En
geland over en ten slotte zal Duitschland
met zijn beschermend tractaat meer ver
liezen dan winnen, daar wij, die onze schrij
vers ternauwernood in 't leven kunnen houden,
onmogelijk de schrijvers buiten de grenzen
kunnen honoreeren, anders dan voor lijvige
en zeer gezochte werken.
Naar het Duitsch van Sara Hutzler.
door
KA RIJ A.
f)
De handen der oude grootmoeder waren onophou-
delijk in beweging. Jaar uit jaar in zat zij op haar
gewoon plaatsje aan het raam en naaide allerlei bont
gekleurde lapjes aan elkaar, die eerst tot schoone
sterren gevormd, ten laatste tot een reusachtige deken
aangroeiden.
Van tijd tot tijd keek zij van haar werk op en
tuurde zij door het venster op straat, tot haar blik
rusten bleef op een groepje jongens, die boven op een
door hen zelf gemaakten zandhoop stonden te rede-
neeren. Door middel van een fermen bril kon groot
moeder zeer goed onderscheiden wat er plaats had
tot een vriendelijken goedigen glimlach plooide zich
hare ingevallen mond en zij liet de oude rimpelige
handen met de ingestoken naald in haren schooi rus
ten en boog ziek voorover om des te beter al de
bewegingen te kunnen volgen.
Edmund Feldner, de grootste der knapen, duidde
met zijne handen de grootte van een of ander zeer
begeerlijk voorwerp aan en Oskar, zijn buurjongen,
liet den hoop zand vallen, die hij bezig was met water
tot een soort van pudding te kneden, en kwam naderbij
om te luisteren. Tusschen de anderen in, het gelaat
vol gespannen verwachting op den verteller gericht,
stond Frits, de kleinzoon der oude vrouw; zijn ver
warde krullebol was bedekt door een stoffige muts;
onbarmhartig, zonder aan zijne mooi gepoetste laarzen
te denken, stond bij in het vochtige zand te trappelen.
Het scheen dat Edmunds verleidelijke bewegingen
hem bizonder interesseerden. Zijne kleine dikke groe
zelige handen kwamen langzaam uit de broekzakken
te voorschijn, en gaven vragend de grootte van het
bewuste voorwerp aan, waarop Edmund hem met
een minachtend schouderophalen te kennen gaf dat
het veel grooter was en hem tevens wees naar den
winkel op den hoek van een straat, waar een zekere
koopwaar verkocht werd. Hierop ontstond er een
pauze in de jeugdige schaar, waaraan door Frits een
einde werd gemaakt. Met een hoofdbeweging, die de
grootmoeder zeer bekend was, wees hij in de richting
van haar venster en wierp een snellen blik naar bin
nen. Edmund volgde dien blik, haalde als in twijfel
de schouders op en wendde zich vol minachting af.
Frits scheen in zijn eer getast en juist die twijfel
deed zijn besluit tot rijpheid komen.
Wil jelui het dan zien«, scheen zijne houding te
kennen te geven, en al de knapen gingen om hem
heen staan en trachten hem overtehalen met de elle
bogen stieten zij hem aan om aan hunne reden kracht
bij te zetten, en fluisterend drongen zij bij hem aan,
tot hij op het laatst niet meer weigeren kon.
Frits slaat de helderblauwe oogen op, langzaam
verlaat hij den zandhoop hij drukt zijne muts vaster
in de oogen en stormt dan in snelle vaart naar
het huis.
Grootmoeder leunt achterover in haren stoel. Lang
zaam haalt zij den draad door hare vingers, bevoch
tigt hem even met de lippen en legt er dan een
knoop ir. Zij kijkt vriendelijk en ernstig en naait
met schijnbaar onverstoorde gelijkmoedigheid een rood
en een geel lapje aan elkander.
Daarbuiten komen schreden naderbij. Wat loopen
die voetjes hard. Wat een moeite doet die kleine
hand om den knop van de deur om te draaien. Dij
duwt er tegen aan maar het helpt hem niet. Einde
lijk nog een flinke stoot met beide handen en de deur
vliegt open. Hijgend dringt zich de kleine aan groot
moeders zijde. «Pas op de naald!* Maar hij stoort
zich niet aan die waarschuwing, dringt zijn stoffig
persoontje tegen hare hagelwitte schort aan en roept
haar op veel harder toon dan noodig is, toe
«Geef mij tien centen, grootmoeder, ik kan er een
heerlijken grooten kruidkoek voor koopen.*
Grootmoeder kijkt over haar grooten bril heen,
zoo verwonderd naar den kleinen smeekeling, dat bij
dadelijk een weinig van het zelfvertrouwen verliest,
waarmee hij gekomen is.
«Toe grootmoeder!*
«Wou je nu alweer geld hebben, Frits, en gis
teren heb ik je pas wat gegevendat begrijp ik niet.
«Ik zou zoo erg graag den kruidkoek koopen,
grootmoeder.*
De oude dame denkt er over na, of zij hem zal
toonen dat zij weet dat hij eigenlijk degeen niet is,
die zoo erg graag den koek wilde hebben; neen laat
hij maar in den waan blijven dat zij er niet van weet.
Hare slem klinkt warm en hartelijk
Frits, je weet wel dat ik je graag wat geef,
maar eiken dag, dat gaat niet, wees dus een ver
standige jongen en schik je er in.
Het kind kijkt naar den grond. Hij steekt zijn duim
in den mond en schuift hem tusschen zijne lippen
heen en weer.
«Ik wou het zoo graag,* fluistert hij, terwijl zijn
trots hem een weinig in den steek laat, op smee
kenden toon.
«Op een anderen keer, mijn jongen. Ga nu weer
heen en speel nog maar wat in de zon.*
Over de brilleglazen heen turen een paar vriendelijke
oogen naar den knaap, die half beschaamd, half moed
voorwendend, zijne makkers tegemoet gaat. De tijding,
die hij medebrengt, wordt met een honend gelach
aangehoord; Frits is geheel terneergeslagen.
Zij gaan allen op den zandfioop zitten om te beraad
slagen. Zonder in het minst op Frits zijne aanwezig
heid te letten, spreken zij weer over den veel begeerden
koek. Grootmoeders handen rusten in haren schoot.
Met gespannen aandacht volgt zij den krijgsraad.
Edmund Feldner heeft een plan dat echter door de
anderen niet wordt goedgekeurd. Hij gaat er op door
en spreekt tot diens groote vreugde Frits, er over
aan. Hij maakt zonderlinge bewegingen. Nu keuren
de anderen het ook goed.
Wat zouden die vreemde teekens mei het zakme6
beteekenen Nu wijst Edmund op zijne laarzen en
strekt de handen tastend vooruit. Frits staat er aar
zelend bij en schijnt besluiteloos. Hij beweegt zich
niet. Ook grootmoeder zit doodstil.
Het begint te schemeren.
Eentoonig klinkt het getik van de groote klok
verder is het doodstil in de kleine kamer. Grootmoe
der luistert. Wat er ook in het trouwe moederlijke
hart omgaat, als zij begrijpt waartoe zij het onschul
dige kind willen verleiden, het oude gelaat verraadt
daarvan niets. Rustig leunt zij achterover in haren
stoel terwijl daarnaast in de slaapkamer
(Slot volgt.)