No. 337.
Woensdag '24 December
1884.
IN MM
FEUILLETON.
De stomme HadjL
Uitgever: L. J. VEERMAN flensden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post
verhooging.
zonder
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groole letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Wegens het Kerstfeest wordt a.s.
Zaterdag geen No. dezer courant uit
gegeven.
Binnenlandsche AI) VERTE NT IEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
H
Sedert eenigen tijd is als redacteur der
kmsterdamsche Courant, niet te verwarren
net de Amsterdammer, werkzaam
le heer J. A. de Bergh, wiens naam rneer-
nalen genoemd is in de dagen toen de
(aag8che politie ijverig, doch lang te ver-
eefs zocht naar den moordenaar van den
;eugdigen Marius Boogaard. De A. Ct., die
♦en kwijnend leven leidde heeft zich in een
,ieuw gewaad gestoken, dat onder alle dag
laden dadelijk herkenbaar is door haar
den tint en autografische hoofden boven
verschillende rubrieken en behoort thans
in den bekenden uitgever Noothoven van
oor.
Het is bekend dat verleden jaar in de
Veede Kamer een stem is opgegaan tegen
e bemoeizucht van den heer De Bergh,
lie, werkzaam zijnde aan een der minis-
riën, zijn leegen tijd uitsluitend besteedde
♦an behandeling der publieke zaak en daarbij
niemand en niets ontzag. Daar de minister
lezen dienaar deze liefhebberij niet ver
bieden kon, trof het voor de klagers al
zeer toevallig en gelukkig, dat de onver
moeide strijder tegen Haagsche misbruiken
reeds bezig was zijn matten op te rollen
om in de hoofdstad als redacteur van een
bijna vergeten blad op te treden. Die mee-
nen mocht dat in deze nieuwe betrekking
de heer De B. zijn lief hebberij zou opgeven,
heeft buiten den waard gerekend. De A.sche
Ct. der laatste dagen toont dit duidelijk aan.
De redactie heeft een politieschandaal weten
te ontdekken dat, wanneer 't haar niet ter
oore gekomen was, wellicht nimmer het
daglicht zou gezien hebben. Het betreft
de behandeling van een meisje, dat onder
politietoezicht gesteld was, een behandeling
die met den naam m i s handeling nog niet
scherp genoeg aangeduid is. Do justitie heeft,
tengevolge der openbare bespreking in de
A. C. van deze historie, de zaak in handen
genomen, doch nu wil 't ongeluk dat de
hoofdcommissaris in een schrijven aan zijn
dienaren, waarin herinnerd wordt aan het
verbod om mededeelingen aan de pers te
doen, daarin deze woorden bezigt: wSom-
mige hier ter stede verschijnende bladen
bevatten in den laatsten tijd huishou
delijke politie aangelegenheden" en met
die ongelukkige uitdrukking loopt de com
missaris der hoofdstad groot gevaar zoodanig
de attentie te trekken van den heer De B.,
dat deze hem voortaan even nauwkeurig
zal nagaan als hij dat in den Haag diens
collega Van Schermbeek deed.
Navorschers als de heer De Bergh zijn
«s*
er niet veel. Van tijd tot tijd komt ook
anderen wel eens iets ter ooren dat niet in
den haak is, doch 't zij om opspraak te ver
mijden, 't zij uit vrees voor de boven hen
gestelde machten een vrees die in ons
volk wonderlijk diep zit, hoe fier het ook
op zijn vrijheid moge wezen men zwijgt
daarover of vertelt het als geheim verder tot
dat het doodbloedt. De heer De Bergh niet
alzoo. Wanneer hij onrecht ziet geschieden,
't zij aan een ministerie, 't zij in do gemeente
door leden van den raad, door politie, door
wie ook, dan springt hij in de bres voor de
verongelijkte partij, schroomt niet manmoedig
de autoriteiten onder de oogen te zien of
ongevraagd raad te geven aan den president
van 't gerechtshof of den hoofdcommissaris
van politie en grijpt de pen ter hand om in
puntige taal het publiek aan zijn zijde te
krijgen, wat hem ook meestal altijd gelukt.
Nochtans is De B. geen opruier en volks
menner, geen ophitser tegen de politie, ge
lijk indertijd De Vletter was. Integendeel
toen in 1881 eenige Scheveningsche visschers
bij hem hun beklag indienden over de be
handeling der reeders, maande De B. hen
tot kalmte aan en gaf* na hun vertrek ter
stond de politie kennis van hun boos voor
nemen. De politie sloeg zijn raad in den
wind en een paar dagen later brak er een
heusch oproer uit.
Tijdens do verschijning der penkrasscn in
de residentie heeft het hoofd der gemeen
te politie moeilijke dagen gehad en zeker
zal niemand meer in zijn schik geweest zijn
dan hij toen do gevreesde tuchtmeester het
ambtenaarschap der kanselarij verwisselde
met het redacteurschap eener courant in de
hoofdplaats. Deze politiebeambte was dan
ook gedoemd voortdurend allerlei bokken
te maken, waarover de scherpziende criticus
het zijne kon zeggen. Nu is 't wel waar
dat een vernuftige geest maar weinig gege
vens behoeft om de lachers op zijn zijde te
krijgen maar 't is ook waar dat de politie
in de groote plaatsen beschikt over een zeer
grooto macht, haar door verordeningen go-
geven, een macht, die, wanneer niet af en
toe eens iemand, die durft, opstaat, ontaardt
en tot misbruik van macht leidt.
We kunnen niet al de //grooten" der
hofstad optellen, die door De B. met klem
van woorden en redenen zijn aangevallen.
De onvermoeide schrijver heeft misbrui
ken van allerlei aard aangetast en dikwijls
■met groot succes. Hij vervulde de rol van
't Haagsch geweten en gelijk do hoofd
commissaris eenmaal zich uitliet tegen
een raadslid: //Kijk, De B. staat weer te
loeren", zoo zullen velen in den Haag zeker
gedacht hebben vóór ze iets deden of misdeden,
want het was een eigenschap van De B. dat
hij eigenlijk altijd op den loer lag. (1)
(J) Verleden jaar heeft hij ook den redacteur
van het Maandblad tegen de Kwakzalverij te
pakken gehad. Nadat De B. in zijn penkrassen
meermalen een zeker geneeskrachtig (arsenicutn-
bevattend) water had aanbevolen, was het Maaud-
blad tegen dat middel te relde getrokken.
De heer De Bergh plaatste daartegen een ver
dediging in zijn penkrasscn en vertelde daarin
Oorspronkelijk verhaal,
C. L. van BALEN.
5)
Madjid en de drie anderen rezen morrend op en
begaven zich op weg. Latirose zag ze na tot ze uit
jen lichtkring der vuren verdwenen waren vergewiste
zich, dat ze niet waren blijven staan, en keerde toen
)t den verbaasden Miggins, die intusschen door mij
de hoogte was gebracht van het gebeurde, en
mij terug.
trad hij naar de struiken, waarachter de
verstoken had eenige oogenblikken later
met dezen te voorschijn,
pnd groette de stomme ons, sloeg een om-
blik rond zich, en, toen hij overtuigd scheen
menschelijk oog dan het onze hem zag,
de linkerhand in den mantel en haalde er
mld stuk papier uit.
jotste spanning volgden wij elk zijner be-
ïij legde het blad op de knie, streek het
glad, en bekeek het toen bij het licht
ïarop
Toen hield hij mij, waarschijnlijk omdat ik het
naast bij hem stond, het papier voor. Maar nauwe
lijks had ik een oog op het morsige blad geslagen,
ot ik duizelde en sloeg de hand voor den mond, om
een kreet van schrik en verrassing te weerhouden.
Voor mij stond met flinke letters in de Duitsche
taal
Weest voorzichtig, verraadt mij niet, ik ben
geeif Muzelman.»
Dr. Paul Ulrich.
Ontzet keek ik den vermetele aan, die daar voor
mij stond; doch geen spier van zijn gelaat vertrok
zich; hij scheen als uit marmer gehouwen.
Intusschen staken Latirose en Miggins de hoofden
naderbij en ontcijferden het gevaarlijke geschrift.
Beiden ontstelden hevig en staarden den pelgrim
verschrikt in het bleeke gelaat. Latirose kon zich
niet inhouden en reikte hem bewogen de hand hij,
de anders zoo voorzichtige, man, had geheel zijne
zelfbeheersching verloren.
ȟr. Paul Ulrich, Halebsche pelgrim, of wat ge
zijn moogt, wees ons welkom!»
De Hadji antwoordde niet en scheen de hem aan
geboden hand ook niet te bemerken zijn lijkkleurig
gelaat vertrok zich niet, de stomme pelgrim bleef
stom.
Wij bevonden ons in groote verlegenheid. Was
deze man stom Wat bewoog hem op deze onver
klaarbare wijze te handelen. Waarom schreef hij niet
Op eens kwam er beweging in de roerlooze ge
stalte van den stomme hij wees met de hand naar
onze tent en richtte zijne schreden naar den ingang
toen bukte hij zich en verdween in het schemer
duister van de inwendige ruimte.
Met kloppend hart volgden wij hem, maar nauwe
lijks had Latirose, die de voorste was, den ingang
bereikt, of van uit de tent klonken deze met heldere,
klankrijke stern uitgesproken woorden Weest
voorzichtig spreekt geen woord Arabisch of Perzisch;
mijn leven hangt er van af.
Zoo was dan de bedevaartganger niet stom en
geen Hadji. Deze gedachte schoot mij door het brein
en deed mijne slapen bonsenvan schrik en ont
zetting baide ik de vuisten, want ik wist maar al te
goed dat een enkel onvoorzichtig woord het dood
vonnis van dezen onversaagden man kon zijn.
Namelooze kwellingen stonden hem te waehten,
indien de Moslem zijne vermomming doorzagen van
rondom dreigde het gevaar.
Wij traden binnen en zagen dat de vreemdeling
den kap had afgeworpen, zijne kleine gestalte was
nog verborgen onder den lappenmantel, die hem om -
gaf, maar het gelaat was onbedekt en daaruit straalde
een paar levendige kijkers ons tegen. Wij traden op
den gewaanden stomme toe en drukten hem in ver
voering de hand.
Laten we ons bij ons gesprek van de Duitsehe
taal bedienen», sprak hij, toen de begroeting voorbij
die een weinig Fransch en Engelsch spreken.» Zijne
stern trilde een weinig toen hij deze woorden sprak.
Verstaan uwe bedienden ook Duitschvervolgde
hij, het woord tot mij richtend.
»Wij hebben er nooit iets van bespeurd,» gaf ik
ten antwoord.
Dan is er voor hen ook geen vrees,» hernam
de vreemdeling,» zij zijn er trotsch op, deze Moslem,
wanneer ze een Franschen of Engelsehen zin kunnen
brabbelen en pralen er mee tegenover ons Europeanen
heeft uw bediende u daarvan nooit iets laten merken,
dan is het ook zoo goed als zeker, dat hij er ge<n
wjord van verstaat.»
Wij dienen de uiterste behoedzaamheid in acht te
nemen,» vervolgde hij, »want duizend dooden om
ringen mij hier, en zelfs mijne aanwezigheid in uw
gezelschap zou de achterdocht dezer Hadji's gaande
makenniemand mag mij zien, geen sterveling buiten
uüedcn mag weten, dat ik hier geweest ben.»
Hij zweeg en sloeg voorzichtigheidshalve den kap
weer over het hoofd, om tegen eiken overval van
vreemden gewapend te zijn. Met bewondering aan
schouwden wij den koenen man.
Maar,» hernam hij, »de tijd, dat ik hier kan zijn
is kort, laat ik hem dus zoo nuttig mogelijk
g bruiken. Ik zal u mijne geschiedenis verhalen.»
Wij schoven dicht bij elkaar en fluisterend begon
de vreemde man zijn verhaal.
Wordt vervolgd
prijs
door