Woensdag 18 Maart,
1885.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. TTETÏlVrAN Heusdcn.
UIT HET VENSTER.
voor
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z AT E RD A G.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1Franco per post
verhooging.
Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVER T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gehraeït. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Ik ben een oud man en mag graag uit
mijn venster de woelende menigte gadeslaan.
Er is een tijd geweest, waarin me dat geen
uur zou bevallen en ik me gehaast zou heb
ben mee te woelen en te dringen, een of
ander om ver te loopen en gestruikelden op
te helpen; doch 't jonge bloed is tot staan
gekomen en ik waag me niet meer in 't
gedrang. Er is een nieuw geslacht opgestaan,
waarbij, op 't stuk van haasten, 't oude ver
geleken, een magere knol was tegenover een
vurig koetspaard. Wij deden de zaken in
onzen tijd bedaarder af en waren over 't
algemeen kalmer en nuchterder. Wij liepen
niet te hoop als onze dominé zijn tekst eenig-
zins anders uitlegde dan wij 't van der jeugd
af gewoon waren, we schreeuwden geen
moord en brand wanneer de meester precies
volgens de wet te werk ging. We deden dat
alles af onder een lange pijp en liepen er
niet mee te koop op vergaderingen en in
de bladen. Och, 't is alles zoo anders en
zoo vreemd geworden, 't Is alsof tegenwoor
dig de menschen met spijkers en stopnaalden
gewapend loopen om elkaar verraderlijk te
prikken en te schrammen en ze een duivel
achtige blijdschap in 't hart gevoelen als de
boel danig in 't honderd loopt.
Ik waag me er niet meer onder en breng
de dagen, die me nog te leven overblijven,
voor mijn venster door, waar ik een globaal
2)
overzicht heb van de renpartij. Met de zaken
bemoei ik me niet meer: omdat ik er het
fijne niet van begrijp. Sedert men mij uit
den kerkoraad gejaagd heeft omdat ik, naar
het zeggen van den pas beroepen piepjongen
predikant, een liberaal ben en uit den raad,
dewijl de kiesvereeniging oordeelde dat daar
geen mannen van den ouden tijd, die 't
nieuwe liberalisme niet vatten, in thuis hoo
ien, heb ik alles van mij afgeschud. Mijn
help, ik wist zelf niet dat ik liberaal, en
evenmin dat ik, volgens het zeggen der kies
vereeniging, conservatief was. Die woorden
kenden we in onze jeugd niet, ofschoon ze
toen toch wel zullen bestaan hebben. Tegen
woordig liggen ze bestorven in aller mond
men schermt er mee als met stokken en
slaat er rechts en links duchtig mee rond.
Mijn schoenmaker, een eenvoudig mannetje,
staat met de liberalen op en gaat er mee te
bed en iedere prik met zijn els verbeeldt
een zegepraal op de liberale partijhij houdt
redevoeringen in een soort club over staat
kunde, kerk, onderwijs en een heele boel
dingen meer, waarvan hij evenmin iets ver
staat en wanneer ik hem toevoeg dat ik,
oude man, met zulke dingen niets op heb,
dan maakt hij een gebaar alsof hij zeggen
wilde, dat ik me maar heel spoedig moest
doen begraven. Ik hoor dat er werkbazen zijn
die vóór ze een knecht aannemen, wel dege
lijk informeeren of zijnedele liberaal, conser
vatief of iets anders is en dat in vele geval
len de knechts, om zich welgevallig te ma
ken, in de kleur van hun toekomstigen heer
spelen.
Ik zie dat allemaal door mijn venster.
Ik zie een spelen met geloof, een veinzen
om 't geloof of 't ongeloof, een gedraaf van
politieke voorgangers met een onafzienbare
rij schreeuwende naloopers, een geclub en
geoefen, dat me bij wijlen bang maakt en
blij doet zijn dat mijn dagen geteld zijn.
Zijn de menschen er beter, tevredener, ge
lukkiger door Men zegt het, maar ik twijfel
er aan. In mijn jonge jaren was mijn ge
boorteplaats een rustig en welvarend stadje.
Toen ik met mijn eerste vrouw trouwde,
kwam zoowel de domino als de pastoor
me geluk wenschen.
Wanneer ik uit mijn venster't land over
zie, dan staat daar ginds een zeer net,
groot gebouw, dat //openbare school" in
den gevel te lezen geeft. Ik zie op het
terrein daaromheen dagelijks slag leveren,
't Is verwonderlijk hoe de menschen het
uithouden, maar dat lieve leven houdt daar
nooit op. Volgens den een wordt er niet
genoeg gegeven, volgens den ander te veel
een derde oordeelt alles verkeerd, of er veel
of weinig gegeven wordt; 't is in éón woord
een Babylonische spraakverwarring, waar
boven echter duidelijk het //breek af" zich
hooren laat. Gelukkig, zeg ik bij mij zei ven,
dat de school solide gebouwd is en 't ru
moer niet tot binnen de muren kan door
dringen, anders waren de arme schapen
van kinderen de dupe van dat lawaai.
Hoe lang de menschen daarover nog
twisten zullen, is niet te berekenenik
denk dat de kindskinderen van die nu op de
banken zitten, mettertijd ook nog zullen
moeten meeschreeuwen want wanneer de
school ingericht is volgens den wensch der
eene partij, dan klaagt de andere en zoo
die haar zin krijgt, moppert de eerste en
dus zal dat een strijd blijven, waarvan 't na
kroost nog pleizier beleeft.
Die schoolstrijd is ongetwijfeld een ka
rakteristiek ding voor het slot dezer eeuw,
maar of hij onze medeburgers veel goed
doet, betwijfel ik. In mijn tijd was de school
een algemeen geachte instelling, waarvoor
iemand eens had moeten wagen den neus
op te trekken Tegenwoordig lijkt ze een
gebombardeerde vesting, die op 't punt staat
overrompeld te worden. De meester" was
in mijn jeugd een man van gewicht, over
wien ouden en jongen met eerbied spraken,
wiens deugden hemelhoog geprezen en wiens
minder goede hoedanigheden met den man
tel der liefde bedekt werden.
Hij was de vraagbaak, zelfs de raadsman
der ouders en deelde met deze alle lief en
leed. Och, och, hoe is dat alles veranderd
Ofschoon hij vroeger zeer handig met roe
en plak kon omgaan, droeg niemand hem
daarover een kwaad hart toe en stond hij
veel liooger aangeschreven in de achting
van 't algemeen dan tegenwoordig, nu hij
zich stomp verzinnen moet op alles wat
maar lief en zoet is, ten einde den wind
in zijn richting te houden. Op de Woens
dag- en Zaterdagmorgens namen we ons
bijbeltje meê naar school en werd er een
uur in gelezen, telkens een paar kapittels;
ieder las een vers en wanneer ieder in de
klasse een beurt gehad had, konden we gaan
hoepelen of tollen. Dat is nu, naar ik hoor,
overal uit.
De school kan dat niet doen, zegt men,
ofschoon 't vroeger zonder eenig bezwaar
overal geschiedde, en waar men 't volgehou
den heeft, hebben de tegenstanders zoolang
aangehouden, totdat 't van hooger hand ver
boden werd. Ik ben zeker te oud geworden
om het fijne van de zaak goed te begrijpen,
't Mag niet meer geschieden, roept men van
alle zijden en die dit het hardst roepen,
ijveren om scholen, waarin het geschieden
moet. In mijn tijd noemde men dat//werken
tegen den draad in," nu heet het, geloof ik,
consequentie.
Als ik mijn oude oogen over 't vader
land weiden laat, herken ik de vroegere
Nederlanden niet meer. 'tZal wel aan mij
Ik zag het ongeloovige gezicht van den Guéber,
en haalde het teeken der ingewijden te voorschijn,
dat ik onder mijn opperkleed aan een koord om mijn'
hals had hangen. Doch nauwelijks ontwaarde hij het
kleine voorwerp, of hij riep met teekenen van de
grootste verbazing
«Het teeken der ingewijden, dat alleen de vertrouw
den van den opperpriester uit zijne handen ontvangen
Heer, zoo gij werkelijk een Christen zijt en geen
Guéber, dan moet u naam zijn Kara-Bcn-Nemsi 1#
«Dat is de naam, die men mij hier te lande ge
geven heeft.#
«Gij zijt dus de vreemdeling die met de onzen
tegen de soldaten van Mossocl heeft gestreden?#
«Ja. Bij het afscheid gaf de opperpriester mij dit
voorwerp als herkenningsteeken, zoo dikwijls ik de
dienst van een' Guéber zou noodig hebben.#
«Heer, iedere Guéber zal bereid wezen, zijn leven
voor u te laten, zoodra gij hem slechts dezen kos-
telijken talisman vertoont. Beveel, wat ik voor u
doen zalik wil alles doen.
«Ik verlang slechts van u, dat gij mij veilig tot
den stam der Zibar-Kurden voert
Het zal geschieden, heer. Hier is de rivier, en
daar aan de overzijde ligt een vlot, dat ons over
het water dragen zal.#
«Wien behoort dat vlot?#
«Het dorpshoofd heeft het doen bouwen; ieder
bewoner van het dorp kan het gebruiken.#
Geen ander?#
Niemand.#
Dan zijn het ook bewoners van het dorp ge
weest, die reeds voor ons overgevaren zijn
Heden
«Ja. Zie hier de versche sporen van twee paar
den Hier een weinig rechts van ons heeft het vlot
gelegen, en daar zijn de ruiters afgestegen. De
vochtige grashalmen hebben zich ter nauwernood weder
opgericht. Het moet, naar ik gis, een uur geleden
zijn, dat zij platgereden werden. Wat moesten die
twee aan gene zijde doen? De rivier vormt hier
de grensscheiding, zij moeten dus tot de Zibar-Kurden
zijn gegaan. Waarom hebben zij dan niet met ons
den tocht gemaakt?#
Heer, het zullen mannen uit een ander dorp zijn
geweest, of krijgers van een anderen stam. Zij heb
ben het vlot daar toevallig gevonden en gebruikt.#
Neen, het zijn twee mannen bij u uit het dorp
geweesf. Mijn dienaar heeft hen gezien, toen zij
wegreden.
Hij keek nadenkend voor zich, en legde onwille
keurig de hand aan het gevest van zijn mes, het
eenige wapen dat hij droeg.
«lieer,# hervatte hij toen «van deze zaak weetik
niets. Vertrouwt gij mij werkelijk
«Ja, volkomen.#
«Het is mogelijk, dat gij u in gevaar bevindt,
want de Sheik bemint de ontrouw meer dan de trouw.
Gij hebt kostbare wapenen bij u, en ook vele andere
dingen, die hier nooit te zien of te koop zijn. Zoo
lang gijlieden zijne gasten waart, mocht hij u niets
ontnemennu echter kan hij doen wat hem
belieft.
«En wat zal dat zijn?#
«Hij zal den Sheik der Zibari gewaarschuwd heb
ben ulieden de gastvrijheid te weigeren, en zij zullen
samen deelcn, wat gij met ti voert.
«Als dat het geval is, zal de Sheik ook niet naar
zijn dorp terug zijn gekeerd, maar ons heimelijk ge
volgd wezen.#
«Het zal zijn, heer, gelijk gij zegt. Wat zult gij
doen If
«Hij zal mijn heer niet langer zijn. Ik ha.it deze
Kurden. Reeds lang wilde ik he i verlaten om naar
het Westen te gaan, maar zij wilden mij niet laten
gaan.#
De beide mannen stuurden hunne paarden de rivier
in, en ik wendde de teugel. In draf bereikte ik de
naaste hoogte, van waar wij gekomen waren, en van
hier uit ontdekte ik inderdaad den hoogwaarden
Sheik Melef met zijne geheele benden Schirwan-
Kurden, die op hetzelfde oogenblik recht tegenover
het punt, waar ik stond, in een ravijn afdaalden.
Zj hadden eep omweg gemaakt om voor o^ ier-
cusdci
Naar het Duitsch van KARL M A IJ.
Verrast was ik getuige Yan zijn gebed geweest.
Ik wendde mij tot hem en vroeg: Zijt gij een
Guéber
Zoo noemt men ons, o heer!# antwoordde hij,
en na eene korte pauze voegde hij er bij»Nu zult
gij mij zeker wel niet langer vertrouwen?#
Waarom doet gij deze vraag?#
Hebt gij niet gehoord, heer, hoeveel kwaad de
menschen van ons spreken?#
Ik heb het dikwijls gehoord, maar wantrouw u
daarom nog niet. Ik heb onder de Guébers meer
goede menschen gevonden dan onder de kinderen van
Mohammed, en velen hunner Sheiks en predikers zijn
mijne vrienden geworden.
Hij blikte mij verrast aan.
Heer, gij kent dus de Sheik en Kawals der
Guébers
Ja, ik was te Baadri ten tijde van het groote
feest als gast van Sheik Adi
Veroorloof mij, heer; tot het groote feest wordt
geen Mohammedaan toegelaten.#
Ik ben geen Mohammedaan, maar een Christen.
Dcch deze man, mijn dienaar Halef, is de zoon van
den Islam, en werd niettemin ook toegelaten.#
«Ik zai mij overtuigen of mijn vermoeden juist is,
en, indien dit het geval mocht zijn, u terugzenden.#
«Heer, dat zult gij niet doen. Beloof het uiij.«
«Ik zeg u, dat ik het doen zal. De Sheik is uw
meester, gij moogt niets ondernemen, wat in 'strijd
is met zijn' wil.#
«En uw huisgezin?#
«Heer, ik heb vader noch moeder, vrouw noch
kind ik bezit niets buiten hetgeen ik o.n en aan
hebhet paard dat. ik berijd is van den Sheik. Ik
zal naar Baudri gaan, tot den opperpriester der Gué
bers Neem mij met u, heer, en ik zal u dankbaar
wezen zoo lang ik leef.
«Ik weet dat gij beschouwd wordt nagenoeg als
de slaaf van Sheik Melef en dat gij u zeer ongeluk
kig gevoelen moet, maar ik kan omtrent uw wensch
eerst later eene beslissing nemen. Kunt gij zwem
men
«Ja, heer. Wil ik het vlot voor u naar deze
zijde brengen
«Neen. Gijlieden zwemt naar den overkant en
verbergt u daar tusschen ahorn- en wilgestruiken.
In:usschen rijd ik terug om te zien of de Sheik
ons volgt. En nu voorwaarts