No. 361. Zaterdag 21 Maart. 1885. Laat maar loopen! FEUILLETON Uitgever: L. J. VEETIM AN Hensden. Zij die zich met den 1 AF11IL a. s. op dit blad wensehen te abon- neeren, ontvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Abonnementsprijsper 3 maanden f 1 verbooging. en ZATERDAG. Franco per post zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Daar zat de oude vader Joost in den gemakstoel. Te eten en te drinken had hij volop en dat kondt ge hem goed aanzien ook. Hij was een goed mensch, op wien niemand een vinger leggen kon. Wanneer jongere kennissen bij hem op bezoek waren Joost was in de zestig en onder elkaar en met hem spraken van 't geen in het dorp of in 't land omging en hoe ver scheidene zaken niet een weinig ernst en goeden wil te veranderen en te verbeteren waren, dan trok vader Joost zijn petje wat lager over 't voorhoofd, blies een paar dikke rookwolken uit zijn stompje pijp, vouwde de handen over zijn dikken buik en zei //Laat dat maar loopen Vader Joost is dood, doch hij heeft een groote nako melingschap nagelaten. Zijn kinderen en neven heeten niet meer Joost, hun namen zijn met den tijd meegegaan en schooner klinkend geworden menigeen wordt //mijn heer'' genoemd en woont in de stad er moeten zelfs geleerde heeren onder hen zijn. De meesten zijn niet zoo slaperig als hun oude voorvader, doch ze kunnen hunne afkomst niet loochenen. Ook zij zijn heter over eens dat men de boel maar moet laten loopen, dat alles toch wel terecht zal komen.' Gij hebt bezoek afgelegd en u geërgerd over ongemanierde kinderen. Met volwas senen meepraten, over alles 't laatste woord hebben, om alles dwingen, zich als dollen aanstellen in 't bijzijn van ouders en vreem den Ge ergerdet u, doch de ouders meen den dat gerust te kunnen laten loopen. De jeugd wil uitrazen. Wanneer het verstand komt, wordt dat vanzelf anders. En de oudere jeugd? Hoevelen klagen niet over haar bandeloosheid, hoe halfwassen knapen zich niets meer laten gezeggen, de publieke straat door hunne vlegelstreken onveilig maken, op stille hoeken om geld dobbelen hoe onze aankomende meisjes alle verdien sten aan 't lijf hangen en moeder worden zonder vrouw te zijn. In uw tijd, toen ge jong waart, was dat niet zoo erg, niet waar Toen zeide men ook binnenskamers niet z/laat ze maar loopen, dat komt in later tijd terecht!" In later tijd zullen die goe dige ouders zich van kommer en jammer de haren uittrekken. Zoo in kleinen, zoo in grooten kring. Het //loopen laten" kan ook met een ge heel volk geprobeerd worden. Naar de oude zienswijze is een volk gelijk eene familie, de regeering met den vorst het opperhoofd. Die groote staatsfamilie deelt zich in rangen en standen. Daaronder zijn vele zwakken en onmondigen. Gelijk het hoofd eens huis- gezins heeft de regeering het welzijn van allen te bedenken en te verzorgen, de zwak Naar het Dultsch van KARL M A I J. 3) lieer riep de Guéber mij tegemoet, worden wij vervolgd?» Ja. «Dan zijn wij verloren.» Hoe zoo?» Zie slechts naar omhoog!» Ibj wees naar de heuvelklingen, die aan deze zijde van de Zab het strooindal begrenzen. Ik ontwaarde een troep van ongeveer dertig ruiters, die van daar at' recht op ons toe kwamen. Zijn het Zibar-Kurden »Ja, heer.# «De beide Schirwani kunnen toch de legerplaats van den naasten Zibar-Sheik nog niet bereikt hebben?» Zij zullen toevallig op deze ruiters gestoolen zijn. Men heeft ons reeds gezien. Wat gelast gij, dat wij doen zullen heer?» »Kent gij een' veiligen weg over de Foera-Chara- bergen, r.aar de vesting Akra of naar de bronnen van de Akrarivier?» «Ja, wat wilt gij daar?» «Ik word daar door vrienden gewacht. Wij moeten ons hier naar rechts wenden, dan misschien kunnen wij ontkomen.» «Wij kunnen hun niet. ontloopen heer, want het dal is daar door rotsen omgeven, die tot in het water reiken. Geen paard kan ze bestijgen.» «Goed, dan rijden wij hen tegemoet. «En dan?» Wat er dan gedaan moet worden, zullen de omstan digheden uitmaken. Gij echter zult u in geen geval vijandig tegen hen gedragen. Gij zijt wel onze gids, maar niet hun vijand. U zal geen leed ge schieden. «Heer, sinds ik weet, dat gij het teeken der ingewij den draagt, behoor ik niet meer tot de hunnen. Ik zal aan uwe zijde strijden, als het.noodig is.» Dat zult gij niet, ik verbied het a Gij zijt, naar ik zie, een wakker man, maar uw mes kan ons niet helpen. «Geef mij dan een uwer wapens, heer «Gij weetniet, hoe men met deze wapenen moet omgaan. «Welnu, doe dan wat gij verkiest; ik echter zweer u bij het heiligdom van Adi, dut ik niet van uwe zijde wijken zal De brave Guéber was trots mijne overhaast uilgesproken woorden en trots zijn onbeholpen wa pen een niet te verwerpen bondgenoot. Hij was dapper, en- moest, naar zijne gespierde goril- la-armcn te oordeelen, ware beerenkracht bezitten. Wij met ons drieën hadden dertig Kurden voor en twintig achter onsonze kansen stonden dus niet bizonder gunstig. Maar onze wapenen overtroffen de hunne verre en bovendien was het nog volstrekt niet bewezen, dat zij ons vijandig gezind waren. Ik had mij dikwijls in nog hachelijker omstan digheden bevonden, en was er tot nog toe, toch altijd gelukkig door gerold. Wij reden dus op de hoogte toe, en recht op de ken tegen de sterken te beschermen, te waken dat geen deel van 't geheel een ander deel onderdrukt en nadeel toebrengt. Dit in aanmerking nemende kan er nog heel wat verbeterd worden op het stuk van wetten en verordeningen. Volgens de nieuwste meening is een staat een machine, die van oude tijden her in 't werk is. Zij regelt zich zelf en indien ze door te drukken arbeid warm geloopen is, zoo opent zich van zelf de veiligheidsklep, gelijk bij de locomotief, en laat den over- vloedigen damp uitstroomen. De regeering heeft derhalve niets te doen dan er bij te staan en nauwkeurig toe t,e zien of het ding wel rondloopen blijft. Niemand zal die machine aanraken, ze moet loopen blijven. Het volk bestaat uit een menigte van individuen, gelijk gevormd en in den grond goed. Men geeft hem alle mogelijke vrijhe den en rechten, heft alle bevoorrechting voor enkelen op, laat ieder doen en drij ven wat hem behaagt, zoolang hij de wet ten niet schendt en alles gaat van zelf, het volk marcheert in den looppas in volko men orde voorwaarts. Zoo is 't jaren lang bij ons goed gegaan. De vrijheden zijn als paddestoelen uit den grond verrezen, de eene gewichtiger dan de andere, de eene al heerlijker genaamd dan de andere. En ziet het er nu hier te lande zoo glanzend uit? Overal wordt geklaag en gekerm ver nomen. De minderen vragen om bescher ming tegen de macht der grooten, deze beven voor de toenemende ontevredenheid hunner onderhoorigen. //Het kan zoo niet lang meer duren, het moet anders worden is de algemeene opinie. Dat //laten loopen" en zien of alles niet als de kat op de pooten van zelf terecht komt, is een gevaarlijk ding. Wanneer in het huisgezin tucht en orde ontbreekt, zoekt ieder zijn eigen voordeel en het geheel gaat den kreeftengang. Met volken kan het moei lijk anders zijn, daar de deelen uit dezelfde personen bestaan als in 't gezin, met gelijke harten, gelijke zinnen en 't zelfde verstand of onverstand. Hoe het komt dat trots de ervaring velen hunnen lijfspreuk: //laat dat maar loopen", niet opgeven? Zij sluiten de oogen enden ken er is geen kwaad bij, wanneer 't nog maar langer loopt, wordt alles goed. Adres aan onze Nederlandsche kiezers, die thans in den Haag kunnen zien hoe ellendig de staatsmachine voorkrabbelt, tengevolge van hun //laat die Tweede Kamer (naar de maan) loopen In den kleinen kring spruit de onvei- schilligheid voort uit traagheid en zucht naar gemak, uit den vreeset ijken angst om toch nimmer den ouden sleur te verlaten. Alsof men een ongeluk krijgt wanneer min onhebbelijkheden en misbruiken aandurft. Menigmaal is het vrees of lafheid om de zoogenaamde vrede toch maar niet te ver storen. Een wagen laat men niet langs de hel ling loopen en gaat er naast staan en hoopt dat hij wel heel beneden zal komen, maar men zet het wiel vast, blijft er bij en steekt een hand uit. Wanneer iemand in den mod der gezakt is, steekt zijn makker niet de Zibar-Kurden aan. Zoodra zij dit bemerkten, hielden zij de paarden in, en plaatsten zich in een lialven cirkel, in welks midden de aanvoerder zich bevond. Hij droeg, naar de wijze der Kurden, een reusach- tigen turban, van zeker wel vier voet middellijn, eene nauwsluitende Turksche kleeding, die door een lederen, met zilveren platen versierden gordel, bijeen gehouden werd, en daarover een «antari», een wij den kaftan, die vervaardigd was. van een rood-en-zwart gestreepte stof. In zijn gordel stak een mes en een oud pistool, en schuins over den zadelknop van zijn paard, hing een lange Perzische snaphaan, die niet in staat was mij een greintje respektin te boezemen. Zijne begeleiders waren op dezelfde wijze gekleed, en droegen voor het meerendeel lange lansen van bam- boesstekken voorzien. Hunne paarden waren mager en afgejakkerd, en de geheele bende maakte op mij meer den indruk van een bedelaarstroep, dan die van een horde Kurdische krijgslieden. Een snelle terugblik overtuigde mij, dat de Schir wani, achter ons, intusschen reeds den tegenover- liggenden oever bereikt hadden. «Zijn de beide boden van uwen Sheik bij de Zibari vroeg ik den vuuraanbidder. Neen, heer. Zij zullen zich wel teruggetrokken hebben om zich niet te verraden. Op dit oogenblik waren wij den troep tot op twaalf paardenlengten genaderden ik hield halt. «Goeden morgen!» groette ik den aanvoerder. «Dat God u beware!» antwoordde hij zeer dubbel zinnig. «Wie zijt gij?» «Wie ik ben? Dat hebt gij reeds van de twee mannen gehoord, die Sheik Melef tot u gezonden heeft; maar gij, wie zijt gij?» Hij scheen een weinig met zijne houding verlegen. Spoedig herstelde hij zich echter weer en hernam «Wie heeft hier het recht te vragen wie zijt gij Gij of ik? «Dat recht heb ik alleen, want gij kent mij wel, maar ik u niet!» Ik uitte deze woorden op vasten toon, en speelde onderwijl met mijne korte Ilenrybuks. Den Sehirwan- Kurden had ik meermalen overtuigend bewezen, dat dit revolvergeweer een zeer gevaarlijk wapen was, en ik hield mij overtuigd, dat de boden van den Sheik Melef de Zibari inzonderheid op onze vuurwa penen opmerkzaam gemaakt en er voor gewaarschuwd hadden. Mijne proefneming had dan ouk inderdaad het gewenschte gevolg, want de min antwoordde: «Ik ben de aanvoerder van den Zibarstam die daar ginds achter de bergen woont. Men noemt mij Scheri-Schir» «Dan hebt gij een schoonen, heerlijken naam, want een held is gastvrij, en de leeuw is sterk en zonder va schheid. Sheik Melef zal u gemeld hebben, dat ik als gast in uw jilack 2) wensch te overnachten. Ik zal u alles betalen, wat ik noodig heb, en morgen in vrede verder vertrekken.» «Gij dwaalt. Sheik Melef boodschapt mij dat gij een giaour3) zijt, die de woning van een waren geloovigen verontreinigt. Gij zult ons dorp zien, maar als gevangen man.» «Vergun mij dan vooraf een woordje met Sheik M lef te spieken!» Ik had namelijk geziendat de Schirwan-Kurden de rivier overtrokken, en besloot, Yan deze omstan digheid partij te trekken om den Sheik der Zibari te 1) Held-Leeuw. 2) Zomerverblijf. 3) Een onreine, ieder die geen Mohammedaan is,

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1