No. 364. Woensdag 1 April, 1885. FEUILLETON. Gerbrand Adriaanse Bredero. VOOR UitgeverL. J. VEERMAN lïeusden. Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. A b o n n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f 1Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. 1585 Maart 1885. I. Wij zouden 't niemand onzer lezers euvel durven duiden, wanneer hij verklaarde den fiersoon, wiens naam dezer dagen op de ippen onzer letterkundigen, in de kolommen der bladen en ook boven dit artikel voor komt, volstrekt niet te kennen, zelfs niet van hooren zeggen. Wij zouden niet den moed hebben naar redenaarstrant te zeggen: kent gij den man niet, die bij zijn leven de lieveling uwer voorvaderen was want 't is ondoenlijk voor ieder, die daartoe niet speciaal geroepen is, de letterkunde van vroeger eeuwen te bestudeeren en kennis aan te knoopen met onze oude schrijvers. Behalve de wagenvrachten boeken van elders aangevoerd, hebben de laatsto dertig, veer tig jaren hier te lande zooveel werken zien ontstaan, dat een liefhebber van lezen, een verslinder van romans zelfs aan deze zijn leven genoeg heeft. Voor zijn plezier be hoeft men trouwens geen drie eeuwen in de letterkunde terug te gaan, want de wer ken uit die dagen zijn zonder zeer vele ophelderingen en uitleggingen niet te ver staan en wie kent er iets dat meer afschrikt, dan een boek, wenaelend van verwijzigingen? Dus we kunnen dien Brederoo zonder verlies rusten laten? Zacht wat- Bilderdijk heeft gezongen lil het lieden Ligt 't verleden In het nu, wat worden zul. Dat wil met andere woorden zeggen onze tegenwoordige schrijvers en dichters zouden niet zoo meesterlijk de taal kneden, wanneer die niet door hun voorgangers be- en ger Naar het Dultsch van KARL M A I J. 6) Ik schoof hem ter zijde en trad binnen, mijn paard bij de teugels achter mij aan leidend. Halef en de Gué- ber volgden. Het inwendjge van het gebouw had veel overeenkomst met eene boerenschuur. Het was verdeeld in twee even groote afdeelingen, die door een dun vlecht werk van elkander gescheiden waren. De rechterhelft scheen dienst te doen als verzamelplaats en raadzaal, de ander als woonkamer. Kleine vierkante openingen in de muren vervingen de plaats van vensters. Eene achter- of binnenplaats kon er niet wezen, want er was geen andere deur dan die, door welke wij waren bin nen gekomeneene soort van trap op den achtergrond gaf toegang tot den lagen dakzolder. In waarheid, deze jilack was eene echte muizenval. Er in waren wij het overige moesten wij afwachten. De eerste "persoon, die ik in het inwendige van het gebouw kon onderscheiden, was een jonge vrouw. Zij droeg op de wijze der Kurden-vrouwen eene wijde Turksche broek, die om de fijne enkels saam gevouwen was en waaronder een paar kleine, in pantoffels ge stoken voetjes zichtbaar waren. Een blauw, gestikt keurslijf zonder mouwen omsloot de welgevormde taille en daarover heen daalde een' kaftan tot over de knieën af. Het raafzwarte haar hing in zware vlechten met gouden en zilveren munten versierd over den rug. De arbeid en kneedbaar geworden was. Ze zijn allen schakels van een keten en hebben daarom allen aanspraak op onzen dank. Druk maken we 't ons daarmee niet en dat is ook niet noodig. Doch in tijden, die zich bijzonder aanbevelen tot gedachtenis viering, zooals deze dagen doen, mogen we ons wel eens herinneren dat de Neder- landsche taal een rijk verleden en zeer talentvolle beoefenaren achter zich heeft. Een van deze is Brederoo. Gerbrand Adriaanse Brederoo is geboren te Amsterdam den lGden Maart 15S5. Naar alle waarschijnlijkheid is hij aldus aan zijn naam gekomen. Hij zag 't levensl icht in de Warmoesstraat in een woning, waar van de eigenaar verbannen was, omdat hij den Heer van Brederode gehuisvest had. Zijn naam luiddeGerbrand Adriaanse (Adriaanszoon) en daarbij voegde hij inBredero, waaruit door weglating van in zijn naam volgde. Bredero is door en door Amsterdammer geweest, ook in zijn werken, waarin ge te vergeefsch de hooge vlucht van Vondel en de geleerdheid van Hooft zoeken zult. Dat was echter zijn roem en maakte hem tot den meest populairen man uit den Muider- kring. Hij kende van vreemde talen alleen een weinig Fransch en van de oude talen geen enkele. Hij noemt zichzelven //een slechte (eenvoudige) Amstelredainmer, die maar een weynich kints school-frans in 't hooft rammelde^ en zijn gedichten zijn vrij van dien omhaal van Grieksche en Romein- sche goden, waarvan anderer werk wemelt. Bredero leefde in de dagen, die men ge woon is //de gouden eeuw" te noemen. Hij zag er althans den dageraad van. Toen hij geboren werd, was Hooft 4 jaar, Spiegel en Boemer Visscher reeds boven de 30, Anna Visscher 1 jaar, Van Baarle idem, Laurens Reaal 2 jaar, Coster 5 jaar, Jacob Cats 8 jaar, Heinsius 5 jaar, terwijl Joost van den Vondel, Constantijn Huigens en Maria Visscher het daglicht nog niet gezien hadden. Wanneer men van de genoemden Jacob Cats uitzondert, dan vormen de anderen den z. g. Muiderkring, een vereeniging zonder statuten, zich wijdende aan de //liefFelycke poesye", waarvan P. C. Hooft het middel punt was. Deze verzamelde de vrienden en vriendinnen in zijn rijke woning op de Keizersgracht, en, het liefst op het slot te Muiden, waar hij als Drost dier plaats en Baljuw van Gooiland, des zomers vertoefde. Vondel was daar steeds een welkome gast. Bredero en Coster onderwierpen er hun lui mige pennevruchten aan 't oordeel van den gastheer, de schoone Tesselschade zong er hare liederen, haar zuster Anna was niet minder welkom, terwijl behalve bovenge noemde schrijvers, geleerden als Barlaeus en Vossius, meermalen gasten waren van den gullen, aristocratischen Drost. Amsterdam heeft aan Bredero, Coster en hun tijdgenooten zeer bijzondere verplich ting. Bijna allen waren leden der Rede rijkerskamer //In liefde bloeijende" die reeds sedert 1496 bestond, doch wier bloesems allengs verdorden. Daar waren er tot haar toegelaten, die alle liefde tot de kunst mis ten, voor wie 't lidmaatschap slechts strekte, tot streeling hunner ijdelheid en die tus- schen de beoefenaren van 't Nederduitsch een kring //vroolijke jongens" vormden. Nadat een poging beproefd was de in liefde bloeiende Egelantier te hervormen, verlieten Samuel Coster en zijn vrienden haar en stichtten een nieuwe kamer, de Akademie. De opbrengst der opvoeringen werd toege zegd aan het Burgerweeshuis. Deze Aka demie, gevestigd op de Keizersgracht bij de Berenstraat, bloeide ongemeen en werd 20 jaren na de vestiging afgebroken en ver vangen door een heuschen schouwburg in 1638. Doch toen was Bredero reeds overleden. Hij had gewerkt aan de hervorming van de Egelantier, doch overleefde de stichting van Costers Akademie slechts een jaar. Voor we over zijn werken een en ander meedeelen, moeten we nog op een voor oordeel wijzen, waarvan Bredero, althans na zijn dood, do dupo was. Het is een go- woon verschijnsel dat 't publiek van een schrij ver, die wat los met de pen is, gaarne de grappige kanten opzoekt en genoegen schept in 't schilderen van 't plastische leven, die niet bang is een losbol ten tooneele te voe ren en kritieke toestanden aandurft, dat 't publiek zoo iemand vereenzelvigt met de personen, die hij schept. In zulke gevallen meent het, dat iemand, die zoo nauwkeurig de werkelijkheid weet weer te geven, zelf ook niet veel bijzonders zijn moet en zoo zal waarschijnlijk het gevoelen omtrent Bro dero, alsof hij een losbol geweest is, ont staan zijn. Toch is niets minder waar dan dit. Bre dero moet een vroolijke snaak geweest zijn, en bijwijlen moet de vroolijkheid wel eens de behoorlijke perken te buiten gegaan zijn, maar dat was een zeldzaamheid en wettigt in geenen deele genoemd vooroordeel. Eenmaal heeft hij op een verwijt van losbandigheid, hem door een dame gedaan, openhartig en berouwvol geschreven z/Doen ick nu te Haerlem quara in die vrije, blije, tijdt, so heb ick so gantsch onbedwongen, met uylgelaten vryicheyt en brootdroncken wangelatichoyt gewoelt en geraest en gesweet, hetwelck mij inder waerheyt leet is, als ick de leelyckheyt met reden gae bedenkenmaar wat ist De sorgeloose jeugt bedenckt zelden het eynde. Ick biddet u, duydt mijn groote sottigheden met u gewoonelijcke wijsheyt ten besten, vrouw was schoon, zeer schoonhet allerschoonst ech ter waren de groote hemelsblauwe oogen, die zij met eene mengeling van nieuwsgiei igheid en vrees op mij richtte. Op den arm droeg zij een allerliefst klein meisje, dat dezelfde blauwe oogen als de moeder had. Toen wij binnengetreden waren, rees achter haar een jong (Kurd van den*grond op. De treffende gelijkenis tusschen hem en het opperhoofd deed mij vermoeden, dat hij een zoon van Scheri-Schir was. Hij was de echtgenoot van de jonge Kurden-vrouw. «Goeden dag!« groette ik. Beiden knikten tot eenig antwoord zwijgend met het hoofd. »Sallam auleikum!# groette Halef in het Arabisch. Het Kurdisch ging hem niet vlot genoeg af. «Auleikum sallam antwoordde de vrouw haastig. Halef keek verrast op. «Hoe, gij spreekt de taal der ware geloovigen, de taal van den profeet?# riep hij uit. «Ja,antwoordde zij. Hamdulillah, Allah zij geprezen, want nu behoef ik niet stom te zijn als de poorten der hel, zooals tot nu toe het geval was «Maar wie zijt gij informeerde zij daarop. Weet dan, gij roos van deze vallei, gij ster dezer jilack, dat ik ben Hadji Halef Omar, Ben Hadji Abul- Abbas, Ibn Hadji Daoud-al Goffarah, de metgezel en beschermer van dezen grooten held, dien gij hier voor u ziet Wij hebben vele dappere daden verricht, vele vreemde avonturen beleefd en zijn toen «Brengt uwe paarden in het andere vertrek!# viel de huisheer ons met nijdige stem in de reden. Te gelijkertijd ving ik een wenk op, waarmede hij zijnen huisgenooten beduidde, ons niet met overmatige vriendelijkheid te bejegenen. Daarom sprak ik op even scherpen toon: «Scheri-Schir, geef acht zorg te dra gen dat onze paarden water en voeder krijgen. Maar bedenk we| dat mijn dienaar iederen Kurd als een dief neer zal schieten, die het waagt één er van ook maar aan te raken. Ik zelf zal als gast uwe woning binnentreden om een oogenblik uit te rusten.# Na cenige korte bevelen aan Halef trad ik in het woonvertrek ter linkerzijde. Op den vastgestamptcn leenien vloer lagen langs de wanden dikke stroo- en biezenmattcn en in het midden van den hoofdwand vertoonde zich eene verhevenheid, die met een tapijt belegd was. Dit was zonder twijfel de eerezetel, dien men in het oosten zeer eigenaardig rahat otturnak, d. i. rust der ledematen, noemt. Ik aarzelde geen oogenblik, maar nam er, mijne geweren naast mij zettend, in plaats. «Verloof mij, dat ik u van uwe wapenen bevrijde, om ze voor u te bewaren#, sprak de lieer des hui/es, die mij met zijn zoon en diens vrouw gevolgd was. «Een jager scheidt nooit van zijne wapens,# ant woordde ik, «evenmin als een ruiter ooit van zijn paard. Wie mijn hengst of een mijner wapenen aan raakt is een kind des doods, en daarvan draagt gij de schuld. Waarom «Gij hebt de plicht der gastvrijheid niet in acht genomen gij hebt verzuimd mij welkom te heeten in uw huis. Gij noodzaakt mij, u en uwe Zibari als verdachte lieden te beschouwen.# «Ik ben uw vriend, want ik wil u slechts zoo danige raad geven, als gij noodig zult hebben om uw leven te behouden.# «Ha, nu spreekt gij duidelijker! Maar ik zeg u, dat ik, Emir Hadji Kara-Ben-N'emsi, uw' raad niet noodig heb. Mijn leven is in Gods hand Hij heeft mij deze wapenen gegeven om het te verdedigen. Hier staan kruiken met water en daar ligt brood genoeg voor vele dagen. Wilt gij hebben, dat ik u dooden zal om daarna uw huis te gebruiken als vesting, van waar uit het mij niet tnoeielijk vallen zal, uwe Zibari allen op de rij af naar den duivel te zenden?# «Ook wij hebben wapens.# «Ze zijn niets waard! De mijne echter missen nooit, en eer gij een' vinger tegen mij opgeheven hadt, zoudt gij tot uwe vaderen verzameld zijn. Wie is deze jonge krijger?# «Mijn zoon.# «En deze vrouw?# «Zij is zijne echlgcnoote. «Zoo neem u in acht, opdat g'j ook hen ni-T n liet verderf stort. Ik ben geen knaap die met zi. h laat spotten. «Heer, ik kan niets doen zonder vooraf mijne man nen te hebben geraadpleegd. Zelfs een Sheik kan niets doen zonder toestemming zijner krijgers.# «Dan hebt gij mij daar ginder in het dal een leugen wijs gemaakt. Maar nu, hoor wat ik besloten heb: dit huis beschouw ik van dit oogenblik af als het mijne; alleen gij, uw zoon en zijne vrouw moogt er binnentreden. Den ingang zal ik voortdurend in het oog houden. Ieder, buiten u drieën, die het waagt, den drempel te betreden, zal ik neerschieten. Gij en deze vrouw kunt vrij uit- en ingaan. Uw zoon echter blijft hier, en indien gij mij niet vóór de zon haren middagstand bereikt heeft, het bericht brengt dat ik uw gast ben, dan zal hij sterven. Zie toe; ik heb mijne buks reeds in de hand Hij wilde mij in de rede vallen, maar ik stond op en gelastte hem te gaan. «Zwijg en ga heen, of bij God den Alwetende, in dien gij nog een enkel woord spreekt, schiet ik u beiden neer.# t Is zeker, mijne handelwijze was gewaagd, raaaf

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1