Woensdag 8 April,
1885.
BISMARCK*
FEUILLETON.
co gere
Uitgever: L. J. VEEEMAN Hetisden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijsper 3 maanden f 1Franco per post
verhooging.
zonder
prys-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A D V E R T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Rij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Duitschland heeft dezer dagen feest ge
vierd. Op 1 April vierde zijn eenige Bis
marck zijn 70sten verjaardag. Germania
heeft reden zich in het lang leven van den
ijzeren vorst te verheugen. Ofschoon een
diplomaat als Bismarck in ons land een
onmogelijk man zou zijn, is deze toch een
te belangwekkende persoonlijkheid, om diens
feestdag onbesproken te laten. Hoe men
over hem denke, Bismarck is een man uit
één stuk, die weet wat hij wil en wiens
wil krachtig genoeg is om het vrije Duitsch
land daarnaar te buigen en te kneden. Op
't oogenblik leeft in Europa geen politicus
zooals hij, bemind door zijn vele aanhan
gers, ontzien en gevreesd door zijn tegen
standers. Wij, Nederlanders, die sinds de
dagen van Thorbecke nog altijd naar een
//man" zoeken, we kunnen, al gelijkt ons
ideaal allerminst op hem, in Bismarck zien
wat een man vermag.
Carl Otto von Bismarck-Schönhausen is
geboren in 1815, op zijn familie kasteel
//Schönhausen" bij de stad Maagdenburg.
Hij heeft te Göttingen en te Berlijn ge
studeerd en is eerst in 1847 bekend ge
worden, toen hij op den Landdag de Sak
sische ridderschap vertegenwoordigde.
't Was in de dagen toen 't in de politiek
broeide en er onweer aan de lucht hing.
Bismarck kantte zich met alle kracht tegen
den wensch om een constitutie en stal het
hart der regeering door als zijn overtuiging
uit te spreken dat volgens hem, een onbe
perkt koningschap, gesteund door een be
voorrechte aristocratie, verre de voorkeur
verdiende boven het stelsel van vertegen
woordiging.
In 1852 trad hij de hoogere sferen der
diplomatie in en klom daarin spoedig op
tot gezant te Petersburg en daarna te
Parijs.
In 't zelfde jaar echter waarin hij zijn
land aanving te vertegenwoordigen in Frank-
rijks hoofdstad, riep zijn Koning hem naar
de boorden der Spree. Wilhelm I kon
maar niet klaar komen met de vertegen-
Telkens en telkens verzette
woordiging.
deze zich tegen de door den Koning be
geerde militaire organisatie en Wilhelm
verlangde Bismarck, dien hij als een door
tastend man had leeren kennen, naast den
troon te zien. Bismarck gaf gehoor aan
die roepstem, vormde een nieuw ministerie,
waarin hijzelf buitenlandsche zaken behield,
en leverde slag met het huis van afgevaar
digden, die nog maar niet besluiten konden
het hooge cijfer, voor de nieuwe organisatie
benoodigd, goed te keuren. Bismarck voerde
evenwel zijn zin door en liet de begrooting
door het Heerenhuis goedkeuren, met
voorbijgang van het huis der afgevaardigden.
//Groote vragen konden niet beslist worden
door redeneering en besluiten, slechts door
ijzer en bloed," zei hij onbewimpeld tot
het laatste.
In 1863 ging 't nog erger toe- De de
batten over de krijgswet waren bijzonder
heet, zoodat het ministerie zich aan de be
raadslaging onttrok en verklaarde niet eerder
in overleg met de afgevaardigden te zullen
treden, voor de heeren wat bedaarder ge
worden waren. Het Huis drong bij den
Koning aan zijn dienaren te ontslaan en
het regeeringssysteem vaarwel te zeggen,
doch Wilhelm was zoo door Von Bismarck
ingepakt, dat hij daarop afwijzend ant
woordde. De vergadering werd gesloten
verklaard, de drukpers in knellende banden
geslagen en daarna begonnen de toebe
reidselen tot den oorlog in Sleeswijk.
Op l Augustus '64 was door Pruisen
en Oostenrijk de rooftocht volbracht en
Denemarken gedwongen afstand te doen
van een deel zijner erflanden.
Deze oorlog schonk afleiding voor de be
wogen gemoederen in Pruisen en kalmeerde
den heftigen haat tegen den premier, die
evenwel daarom niet minder dan vroeger
bleef woeden tegen zijn haters en met
ijzeren hand de pers en de openbare meening
in loom hield. De kalmte hield dan ook
niet lang aan. Al spoedig stak de storm
tegen de regeering, nu //jonker-regeering"
gescholden, weer op en 't zelfde spel van
weigering der gelden door de afgevaardigden
en het passeeren dezer door de regecring
begon van voren afhet huis werd een
voudig ontbonden, met de boodschap dat
de meerderheid het welzijn des lands niet
behartigde.
De Sleeswijk-Holsteinsche zaken, maar
nog meer de wensch van Bismarck Oos
tenrijk uit den Duitschen bond te dringen,
gaven aanleiding tot den oorlog met het
laatste rijk in 1866.
Het glansrijk succes, waarmee Pruisen
in dezen strijd optrad, had voor den persoon
des eersten ministers de gunstigste gevolgen.
De opinie van 't land keerde geheel in zijn
voordeel en de na den oorlog bijeengekomen
afgevaardigden zagen af van tegenkanting
en keurden alle uitgaven, van '62 af, goed.
Van 1866 af was Bismarck rusteloos
arbeidende aan de stichting van een eenig
Duitschland, het ideaal van Gerraanie's
zonen, vrij van eiken vreeraden invloed en
in staat een eereplaats naast de groote
mogendheden te bekleeden. Hij stal daar
door het hart van alle Duitschers en leidde
hen langzaam aan de hand op den weg
die naar 't oosten voerde, waar 't opkomend
Duitschland in Frankrijk een grooten
vijand vond.
De haat tusschen beide volken wies bij
den dag aan en barstte eindelijk in een
hevigen oorlog uit, waarvan het einde
Bismarck met lauweren kroonde.
Na dezen oorlog was de grondvesting
van Duitschland een feit en zoo Wilhelm
daarvoor met de Keizerskroon beloond
werd, Bismarck verwierf er de dankbaar
heid van millioenen mede.
Zeer terecht wijst men in deze dagen
8)
van (iriMi en Alten»,
Naar het Duilsch van KARL M A I J.
Nadat de voornaamste krijgslieden tot het avond
maal uitgenoodigd waren, keerden wij drieën in
huis terug. Mijne beide makkers waren bezig met
het voederen der paarden, en Schefaka wachtte ons
met de koffie. Terwijl wij rookten en onze koffie
slorpten, richtte zij uit twee palen, eene dwarsstang
en eenige kleedcn een soort van schut op, waarachter
zij met het kind verdween. Na eenige oogenblikkcn
vernam ik een zacht gefluister en daarna de heldere
klare stemmen van het meisje. Langzaam en duide
lijk klonk het
»Tistusboetenegtigeitisijsie
eneeikeit
Wat was dat Had ik goed gehoord, of speelde
mijne phantasie mij parten Wat beteekenden deze
stamelende klanken Kurdisch was het niet, Perzisch,
Turksch of Arabisch evenmin. Had ik zelf niet in de
armen van mijne lieve, oude grootmoeder deze of
bijna volkomen gelijke klanken gestameld Waren ze
niet van mijne kinderlippen gekomen ten tijde dat
zij mij 'savonds te slapen legde? Ik luisterde verder
en het werd mij wonderlijk te moede, het was mij
of mijn pols en mijn adem stil zou gaan staan.
«Wat doet het kind?« vroeg ik zacht.
Het bidt,antwoordde Hamsa Mertal, «want het
gaat slapen.
«Wat bidt het
«Het gebed van den vader mijner vrouw.
«Wie is hij Waar woont hij 9
«Hij is dood.»
«Was het ren Moslem?*
«Ik weet het niet. Ik heb hem nooit gekend.»
«Waar is uwe vrouw van daan?«
Ik voerde haar mee, toen wij een aanval bij de
Abu-Salman Arabieren gedaan hadden.»
«Mag ik haar iets vragen?» hervatte ik, toen op
hetzelfde oogenblik Schefaka weer van. achter het
scherm te voorschijn trad.
«Vraag haar wat gij wilt, antwoordde Hainsa-
Mertal.
«Zeg mij, 0 Morgenrood wat heeft uw oog
appel daareven gebeden?»
«Het gebed, dat mijn vader mij leerde,» ant
woordde zij blozend.
«Hoe luidt dat
Het is in eene vreemde taal, die ik niet ken. Gij
zult ze zeker ook niet verstaan.
«Ik bid u, zeg het gebed maar op! Spoedig,
spoedig
Zij vouwde de handen, sloeg bedremmeld de oogen
neer en reciteerde, hoewel gebrekkig en met ver
keerden klemtoon maar toch voor mij volkomen ver
staanbaar
«Christus bloed en gerechtigheid,
Is mijn sier en heerlijkheid.
Daarmee kan ik voor God bestaan,
En den hemel binnengaan.
Amen.»
Ik was opgesprongen en had onwillekeurig, even
als zij, de handen gevouwen. Ik schaam mij niet
te bekennen, dat de tranen mij over de wangtn rol
den en in groote droppelen langs mijn' baard neer
vielen. Ilier in de woeste bergen van Kurdistan, te midden
van eene fanatiek-mohammedaansche bevolking, hoorde ik
het eerste gebed mijner kindsheid bidden in de taal
van mijn vaderland Ik weet niet wat ik in de vol
gende oogenblikkcn gedaan of gezegd heb alleen dit
weet ik, dat zelfs de beide Kurden ontroerd waren
en dat Halef-Omar en de Guéber aan den ingang
stonden en verwonderd naar mij luisterden.
«Wie was uw vader, o Morgenrood?» vroeg ik
eindelijk aan Schefaka.
«Hij stierf toen ik nog een klein kind was en
nog nauwelijks dit gebed van hem geleerd had
maar de vader mijner moeder heeft van hem ver
teld. Hij was uit eene stad, hier ver van daan, die
Prenies licet, met anderen naar Stamboel l) gekomen
om met hen de viool te bespelen. De hand van Allah
was tegen hem en toen ging hij met een Inglis 2)
naar Salem, Haleb en Mossoel. De Inglis verliet hem
en hij bleef. Hij werd soldaat van den gouverneur
van Mosoel en toen hij uitgetrokken was tegen de
Abu-Salman-Arabieren, namen dezen hem gevangen.
Hij bleef van dien tijd af bij hen en de dochter
van mijn' grootvader werd zijne vrouw. Verder weet
ik niets meer van hem.»
Constantinopel.
2) Engehchuian.
«Schefaka, uw vader was een landgenoot van mij.
Ik ben zeer dikwijls in de stad geweest, van waar hij
kwam. Gij noemt ze Prenies maar in mijn vaderland
wordt zij Presnitz genoemd, en van daar uit trekken
jaarlijks eene menigte mannen en vrouwen en knapen
en meisjes naar den vreemde om te zingen en aller
lei instrumenten te bespelen.»
«Allah akbar, God is groot!» riep i j uit, de handen
ineen slaande. «Gij hebt de stad van mijn' vade-ge
zien Is het mogelijk En gij spreekt dus de taal
van mijn gebed O, misschien kunt gij nu ook mijn
talisman wel lezen.»
«Welken?»
De vader mijner moeder gaf hem mijhet is
het eenige wat mijn vader nog bezat uit den tijd
toen hij in zijn vaderland was. Er zijn strepen en
stippen op en een soort schrift dat niemand kan
lezen.
«Laat mij hem zien.»
Zij trad achter het schut. Ongetwijfeld droeg zij
den «talisman» op haar hart. Toen zij weer voor
den dag kwam, reikte zij mij een' stuk perkaraent
over, waarin een verscheidene malen toegevouwen
stuk muziekpapier besloten was. Ik maakte het open
en vond de muziek van «Aennchen von Tharau,»
in D=dur gearrangeerd voor gemengd solo-quartet.
Hoe ik ook zocht, er was geen ondeischrift of naam
te vinden.
«Shefaka, dezen talisman kan ik verstaan: hij is
in mijne moedertaal geschreven. Doch hij moet niet
gelezen maar gezongen worden. Wil ik hem u voor
zingen
Effendi, als gij dat werkelijk zoudt willen doen
Luister dan!»