No. 369.
Zaterdag 18 April.
1885.
Visschen en Yisschers.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEEEMAN Heusden.
De Geschiedenis van een Viool.
gflÉS
r'sjS*
VOOR
A
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.
verhooging.
ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte»
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
9»
Binnenlahdschë ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Rij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
De zee bergt een menigte geheimen in
hare diepten, die men tot heden vergeefs
heeft getracht te ontraadselen, en onder
deze bekleedt het trekken der visschen
eene voorname plaats. Hierover loopt, zooals
men weet, voornamelijk het geschil van de
Volendammer visschers met de Zuidwallers.
De Volendammers visschen met de zooge
noemde moordnetten, waardoor eene massa
waardelooze. miniatüurvischjes worden ge
vangen, die voor niets anders dan voor
mestspecie en eendenvoeder kunnen gebruikt
worden. De Zuidwallers, dat zijn de bewo
ners van de andere plaatsen langs de Zui
derzee, bewerende dat zoodoende de visch-
massa in de Zuiderzee aanmerkelijk moet
verminderen, hebben zich over dat moord-
visschen beklaagd, en van die klacht is
eene wet het gevolg geweest, waarbij het
visschen met de moordkuilen is verboden.
De Volendammers daarentegen houden vol
dat hunne wijze van visschen volstrekt geen
invloed zal hebben of heeft op de hoeveel
heid visch in de Zuiderzee, want dat die
van buiten wordt aangevuld. Wie er gelijk
heeft zal vooreerst nog wel niet uit te
maken zijn, want het betreft een dier ge
heimen, waarvan wij boven spraken. Maar
deze kwestie ter zijde gelaten, men zal toch
moeten toegeven dat het dooden van eene
groote massa visch, die nog geene waarde
heeft, nooit verdedigd kan worden. Misschien
zijn er ook bij deze zaak weer andere
motieven in het spel en wordt er geoordeeld
naar hetgeen men ziet en men vergeet
onderzoek te doen naar hetgeen men niet
ziet.
Het trekken der visschen heeft tot velerlei
gissingen aanleiding gegeven, maar het zijn
ook slechts gissingen. Op onverklaarbare
wijze komen zij plotseling en bij millioenen
te voorschijn uit de diepten van den oceaan,
om op even plotselinge als onverklaarbare
wijze weer te verdwijnen. Zij komen en gaan
naar de luim van het oogenblik. Bij alle
visschen wordt dit verschijnsel waargeno
men, maar bij de eene soort krachtiger dan
bij de andere. Do haring, de koning der
visschen, staat in dit opzicht bovenaan. De
visschers, onder wie over het algemeen het
bijgeloof vrij erg is, geven allerlei dwaze
verklaringen van de zaak en houden zich
daaraan, want de mannen van wetenschap
kunnen er geen gegronde tegenover stel
len. Zoo gebeurt het soms dat de visschen
bij millioenen, hetzij geduiende weinige uren
of enkele dagen hier of elders opeengepakt
in de zee worden aangetroffen, en onver
wacht, met eene eensgezindheid, die verba
zing verwekt, wenden zij zich van de plek
en verdwijnen als bij tooverslag zoo even
waren zij er nog in compacte massa's en
eenige oogenblikken later werpt de visscher
te vergeefs zijne netten uit en de hoop op
een gelukkige vangst is in eens verdwenen.
Verbazend rijk is soms de vangst, zooals
o. a. in het vorige jaar, maar h6t schijnt
dat er voor ontvolking der zee niet is te
vreezen. De mensch, hoeveel hij er ook
vangt, maakt nog lang den grootsten buit
niet. Men heeft er voorbeelden van bij
gewoond dat haringscholen, uit tallooze
millioenen bestaande, in ijlende vaart de
vervolging van vraatzuchtige zeemonsters
trachtten te ontvlieden. Steeds rondtrek
kende, door visschers bij millioenen gevangen,
door andere visschen in groote getale ver
slonden, verminderen zij niet, maar komen
jaar op jaar in even groote menigte voor
den dag.
Volgens zijn instinkt is de haring een
zwerver, maar niettemin komt hij bij voor
keur telken jare op dezelfde plaatsen terug,
hetzij kort, hetzij lang. Een der zonderlingste
oorzaken van zijn overhaast vertrek is zeker
wel de volgende Als het gebeurt dat bij
het visschen een groot aantal haringen
worden gedood en naar den bodem* der zee
gaat, dan is een oogenblik daarna geen
enkele haring meer op die plek aanwezig.
Soms vischt men met een kuilnet, in plaats
van met hangende netten. In zoo'n kuilnet
wordt de visch bij het ophalen samengedrukt
en verpletterd. Kan men nu het net niet
binnen boord halen, zoodat het zoo zwaar
beladen net met levende en doode visschen
liïaar den bodem der zee gaat, dan verlaat
de gansche school dien vischgrond en blijft
er jaren van daan. Hoewel het dikwijls
gebleken is dat dit niet altijd doorgaat,
gelooft de visscher er vast en zeker aan.
Vraagt men een visscher wat hij denkt
van vele zonderlinge, grillige gewoonten
der haringen, dan zal hij geen oogenblik
aarzelen daarvan eene verklaring te geven,
van welker juistheid hij zich overtuigd houdt.
Een Engelsche visscher werd gedagvaard
voor de rechtbank onder beschuldiging dat
hij zijne vrouw had mishandeld. Bij het
verhoor dat er volgde, bekende hij volmondig,
dat hij zijne vrouw had geslagen, //maar,''
liet hij er op volgen, //ik heb mijne vrouw
niet met boos opzet mishandeld, ik heb haar
eenige klappen gegeven om den haring te
lokken." In Schotland daarentegen heerscht
algemeen het gevoelen dat de hari .g de
kust verlaat als er twist tusschen de visschers
komt en er dientengevolge bloed gestort
3)
Ik had beter gedaan, niet over hare sehoonheid te-
spreken; dat deed haar blijkbaar onaangenaam aan.
"Wij gingen juist voorbij een lantaarn en ik bespeurde
een spottenden trek om den schoonen mond. Eenige
schreden verder trok zij een zwarte voile, die aan
haar hoedje vast zat, strak over haar gezicht, zoodat
er niets meer dan de kim zichtbaar bleef. Zij ant
woordde niets en scheen te verwachten dat ik af
scheid zou nemen.
Dat deed ik echter niet, maar ik volgde haar over
het glaeis naar de voorstad, waarheen zij nu haren
haastigen tred gericht had. Ik bracht het gesprek
voorzichtig weder op den viool, gelukkig een neu
traal onderwerp, roemde den tegelijk zoeten en krach-
tigen klank en vroeg, hoe zij aan het schoone instru
ment gekomen was, dat voor kenners een groote
waarde moest hebben.
Nu ging het beter. «De viool is mijn vaderlijk
erfdeel,* antwoordde zij weder vriendelijk, Bmijn
eenig erfgoed, moet ik er bij voegen. Mijn vader was
kamer-musicus bij een der kleine vorsten, waarmede
ons land gezegend is ons ongelukkig land. Hij
zelf erfde den viool van zijn vader, een zeer vermaard
vioolmaker te Cremona en deze was zijn mees
terstuk geweest.»
Gij behoort dus tot eene kunstenaars-familie,*
melkte ik aan; «niet alleen het instrument, ook de
kunst van het spel is erfelijk.*
Zij schudde twijfelend het hoofd. »'tls mogelijk,
mijnheer, als gij onder kunst de aangeboren bekwaam
heid verstaan wilt, om zich in muzikale klanken uit
te spreken; geleerd heb ik, helaas! weinig. Als mijn
vader mijn leermeester had kunnen wezen....!*
«Kon hij dat niet?*
Ik verloor hem vroeg, zeer vroeg. O, hij is een
voortreffelijk violist geweest, ëen echt kunstenaar, en
er is een tijd geweest dat hij nooit op een concert
aan 't hof mocht ontbreken en dikwijls de eenige ge-
noodigde uit de geheele kapel was. Destijds was ik
nog niet geboren. Ik herinner mij hem als een zieke
lijke, vroeg-oude man, wiens hand beefde als zij den
strijkstok voerde.
Hij was niet ouder dan 30 jaar toen hij stierf,
en hij stierf als bedelend muzikant.*
«Maar hoe kon zoo iets gebeuren vroeg ik deel
nemend.
Zij keerde mij een oogenblik haar gelaat toe en
ik zag door de voile heen hare oogen gloeien. Zij
antwoordde echter niet, maar trok het dunne gaas
tusschen hare lippen en hield liet zoo vast, als wilde
zij zich zóo den mond sluiten. De oude zuchtte.
«En uwe moeder vroeg ik verder.
Angeline schudde het hoofd en zweeg.
Wij waren de lange straat ten einde geloopen;de
huizen werden allengs kleiner en landelijker van
bouw. Op een punt, waar ter rechter- en linkerzijde
dwarsstraten liepen, bleef zij staan. «Verder moogt
ge mij niet volgen,* sprak zij op beslisten loon.
«Waarom niet tot aan uwe woning?*
«Ik wil het zoo, mijnheer, en ik heb er mijn re
den voor.*
«Maar als ik u verzeker
«Ik bid u, mijnheer, keer terug. Of anders
noodzaakt ge mij, weêr naar de stad terug te gaan
en ik ben zeer moede Zij lichtte haar voile op en
zag mij vriendelijk, doch smeekend aan.
Ik gaf haar de hand en zij liet de toppen harer
vingers er een oogenblik op rusten. «Nu moet ge
ook heengaan,* zeide zij, waarna zij de oude vrouw
bij zich riep. Kom Barbara
Ik had den moed niet haar te weêrstaan of haar
mijn gezelschap met geweld op te dringen. De beide
vrouwen waren weldra in de duisternis van het straatje
verdwenen, en ik keerde langzaam en peinzend terug
langs den weg dien wij gekomen waren, zeer tevreden
over dit eerste succes.
Natuurlijk was ik den volgenden avond weder de
ijverigste bewonderaar der schoone vioolspeelster, en
even natuurlijk weder haar geleider op den terugweg.
Zij had mij uit de zaal zien verdwijnen en mijne be
doeling begrepen. Wel een kwartier lang moest ik
ditmaal aan de kleine deur op haar wachten. Doch
met al haar talmen was het haar niet gelukt mij on
geduldig te maken, en zij scheen er ook niet mis
noegd over. Zij gaf mij weder op dezelfde plaats mijn
afscheid en dit ging alle volgende avonden zoo al
mijne smeekingen konden haar niet bewegen, mijn
geleide tot aan hare woning aan te nemen.
Maar ik wist het toch weldra gedaan te krijgen
dat ik de vioolkast voor haar dragen mocht en dat
zij mij bij ons afscheid vriendelijk de hand drukte.
Dikwijls onder haar spel, als zij een van die wee
moedige volksliederen voordroeg, die zij wist dat ik
bijzonder gaarne hoorde, trof mij ook wel een vluch
tige blik, die ik geneigd was als eene uitdrukking
van teedere gevoelens te beschouwen, en toen het
eens 's avonds regende, liet zij zich overhalen om onder
mijn parapluie te komen en mijn arm te nemen zij
gedoogde zelfs dat ik mijne hand op de hare legde,
hetgeen overigens, daar ik met de vioolkast Inlast
was, zijne eigenaardige bezsvaren had. Jammer ge
noeg regende het niet alle dagen, doch mettertijd
wordt. Onder de Zweedsche visschers is
men het daarmede volkomen eens, dat alle
twist en turnedracht zorgvuldig behoort te
worden vermeden tegen den tijd dat de
netten moeten worden opgehaald. Wordt
dit niet in acht genomen, dan heeft men
eene slechte vangst en de visch verwijdert
zich plotseling. Door de visschers van het
eiland Skye in Engeland wordt algemeen
aangenomen, dat vrouwen zich niet met do
vischvangst moeten bemoeien. Het is zelfs
voldoende dat eene vrouw hier of elders
met eene sloep over een vaarwater wordt
gezet, om de vangst voor goed te bederven.
Onder de visschers aan de Elbe bestaat
een dergelijk vooroordeel. Maar er is een
middel om het kwaad dat zij zoo veroor
zaken, te voorkomen. Het bidden van een
z/Onze Vader" verbreekt de toovermacht.
Zelfs in het ver verwijderd Lapland bestaat
zulk een vooroordeel.
Opmerkelijk is het dat onder het visschers -
volk, zoowel in Engeland en in Schotland
als in Noorwegen, algemeen is aangenomen
als een onomstootelijke waarheid, dat ook
de geestelijkheid geene hand moet slaan
aan hetgeen de visscherij raakt. De visschers
van Gal way beweerden in der tijd, toen in
hunne vischwaters de vangst verscheidene
jaren achtereen slecht was, dat dit veroorzaakt
werd omdat do geestelijkheid in genoemde
stad het voornemen had bekend gemaakt
een tiend te heffen op hun bedrijf.
Zoo gebeurde het in Lancastershire dat
de geestelijkheid sterk begon te ijveren tegen
het schenden der Zondagsrust, waaraan de
visschers zich erg bezondigden. Het kon
niet anders, zoo verklaarden de visschers,
of de haring zou daarover zijne verbolgen
heid toonen en zich verwijderen van de
vischplaatsen, door hen bezocht. Om dien
boozén invloed te bezweren, moest er een
middel worden bedacht. Met afgedragen
stond zij ook bij mooi weer zulke bescheidene ver
trouwelijkheden toe.
Zij deelde mij nu ook op mijn verzoek iets meer
betreffende haar levensloop mede, die treurig genoeg
geweest was. Haar vader, een zeer schoon man, had
genade gevonden in de oogen van eene «Prinzipessa,*
eene bloedverwante van de vorstelijke familie, bij
welke hij als kamer-musicus in dienst was. Hij be
minde haar met al den gloed eener hartstochtelijk
ontroerde kunstenaarsziel en zij gaf zich aan hem over
met de niet minder hartstochtelijke genegenheid der
Italiaansche vrouw. Er werd een priester gevonden
die voor een goede belooning den zegen over het
paar uitsprak, doch er zullen wel niet alle voorge
schreven formaliteiten bij in acht genomen zijn. De
b trekking bleef een tijd lang geheim, totdat de ge-
v Igen het nemen van een wanhopig besluit noodza
kelijk maakten. Aan de toestemming der familie was
n et te denkendus werden ei maatregelen genomen
o n te vluchten. Reeds waren de paarden besteld en
de juweelen der adellijke dame in de naden van haar
reisgewaad genaaid, toen het geheele plan door een
ongelukkig toeval in duigen geworpen werd. De Yorst
vernam wat er gebeurd was en brak in woede los
tegen zijn eervergeten bloedverwante en zijn roeke-
lo-izen dienaar. De geliefden werden met geweld ge
scheiden. Men sleepte de arme princes naar een af-
g degen klooster nooit is de muziekant er den
mam van te weten gekomen. Daar bracht zij een
kind ter wereld. Men scheidde het gruwzaam van de
moeder, maar bracht het toch bij den ongelakkigen,
smadelijk uit den dienst verjaagden vader, nadat deze
zich met een eed voor het altaar verbonden had, nooit
weer in het land terug te keeren. Verdriet en smart
knaagde aan zijn trouwe hart, zijn kracht was ge
broken, de aanblik van het kind herinnerde hem tel-