No. 390. AVoensclag 1 J uli, Nieuw Ned. Panopticum. FEUILLETON. VOOR Uitgever: L. .T. VEERMAN ITeusdon. Dit blad verschijnt eiken W O E N S D A G en Z A T E R D A G. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. DE KLAPLOOPER. 't Ia drie uren op den Munttoren. De heer Van Platten heeft al eenige minuten den loop der wijzers nagegaan en zijn aan dacht verdeeld tusschen deze en de amotie van 't voormalige Hotel de la Monnaie aan den voet des torens. Zijn patroon wil dat de klok koud geworden is alvorens zijn eenige klerk benevens het jongetje, dat voor copiïst en boodschaplooper dienst doet, hun krukken verlaten. Eindelijk slaat de klok en verlost de gevangenen uit den kerker. Van Platten heeft tengevolge van 't langdurige staren op de wijzerplaat een bijzonderen trek in zijn bittertje en haastig slaat hij den weg in naar zijn gewoon café. Onderweg echter vertraagt hij eensklaps zijn tred, daar 't hem invalt dat zijn geld buidel zoo plat is als zijn naam en deze omstandigheid hem w< 1 eens een leelijken trek kon spelen. Hij heeft een dure maand gehad 't eene feest na 't, andere trok hem met vrouw en kinderen naar 't. Paleis voor Volksvlijt, waarvan hij lid is ook kon hij zich moeielijk onttrekken aan den roeiwed- strijd der vereeniging, die hem tot secretaris gekozen heeftbovendien is de zomer pas ingetreden en koq hij voor 't departement kleeding en mode niet terecht alvorens een oude post uit den weg geholpen was; 'teen en ander sprak zijn salaiis zoo duch tig aan dat hij thans, vijf dagen voor den gewonen grooten verzoendag, volkomen uit geput is. Van Platten is echter voor geen klein geruchtje vervaard en slaat weldra weder in den versnelden pas op zijn bittertje aan. In 't café, waar hij nu sinds een jaar zijn ochtendversnapering gebruikt, kent men hem immers en heeft men in 't minst geen wantrouwen in zijn soliditeit, 't Is waar, hij staat er reeds voor een kleinigheid in 't krijt, maar men verjaagt zoo spoedig geen goeden klant en er bestaat dus volstrekt geen vrees dat zijn gewoon bittertje hem dezen morgen ontgaan zal. Toch ondervindt Van Platten ook nu weer dat schuld maken met of zonder geld in den zak een groot verschil geeft en voor een goed opmerker is dat uit den toon, waarop hij zijn boonekampje bestelt, duidelijk te hooren. „Is dat voor dien heer aan de ronde tafel," vraagt de caféhouder aan zijn be diende, „niet meer borgen, Willem; 't is nu al vier dertig, denk erom." Van Platten drinkt zijn boonekampje met het onnoozelste gezicht, van de wereld tot den laatsten druppel uit en geeft zijn glaasje zwijgend aan den Jan terug, die zich haast een tweede te halen. Nadat deze handeling nog eens herhaald is blijft Jan dralen en maakt een praatje over 't weer en andere interessante zaken. „Hoeveel is 't nu," vraagt van Platten, die Jan ten volle begrijpt. „Vier vijftig, meneer." „Best, schrijf 't maar op, dat is voor jou Van Platten legt zijn laatste dubbeltje op 't blaadje en steelt daarmee 't hart van Jan, die uit eigen zak zijn chef voldoet en meer dan zijn weekgeld bedraagt verspeelt aan den man, die hem zoo grootmoedig tien centen cadeaux maakt. Thuis wacht Van Platten een heerlijke maaltijd. Al zegt hij het zelf, hij heeft eene vrouw uit duizenden getroffen, een vrouw die hem nooit in den steek laat en altijd nog middelen weet te vinden als de nood op 't hoogst gerezen is. Een vrouw, die 's morgens met een ontdaan uiterlijk, voor gevende dat haar man bij toeval de sleutels heeft meegenomen, eenige rijksdaalders bij de buren opscharrelt met het dringend ver zoek hem toch niet te laten merken hoe ze zich uit deze"'ongelegenheid gered heeften 's avonds trotsch als een pauw door Krasna- polsky's zalen zweeft of in 't Paleis de da mes ergert door haar rijk en kostbaar toilet. Van Platten is verzekerd dat hij 's mor gens het laatste dubbeltje heeft meegeno men, doch maakt zich daarover in 't minst niet ongerust. Zijne waardige echtgenoote zal wel zorgen dat alles op de pootjes te rechtkomt En ze beschaamt de groote ver wachtingen haars mans niet. Niet alleen is ze in staat hem een middagmaal voor te zetten, waaraan niets ontbreekt, al is er dan ook geen brok betaald, ze heeft nog bovendien klinkende specie, die op Van Plattens gehoor een betooverenden klank uitoefent. Wanneer de meid opgedragen heeft en in de keuken verdwijnt, doet me vrouw Van Platten met groote zelfvoldoening verslag harer operaties, die het huisgezin tot groote vroolijkheid brengen en de buren boven, die daarvoor het materiaal geleverd hebben, van verbazing doen vragen hoe 't mogelijk is zoo uitbundig te zijn, als men 't zoo krap heeft. Nog voor 't maal ten einde is komt er een ongenoode gast. 't Is Van Plattens kleer maker, die een pak voor mijnheer onder handen heeft en onder bedekte termen te kennen geeft dat 't hem lief zou wezen, vóór hij het werk aflevert, zijn rekening van eenige maanden geleden betaald te zien. Van Putten is overtuigd dat alleen een zekere houding hem aan de kleeren kan hel pen, die hij den volgenden Zondag op een receptie van een zijner vrienden noodig heeft. Hij noemt het een onbeschaamdheid aldus te komen dreigen en geeft terstond zijn vrouw last uit de secretarie het geld te krijgen. „Dat is de laatste kwitantie, die ge me presenteeren zult, Van der Naald," voegt hij verontwaardigd den snijder toe, I „ik zal me in een confectie-magazijn een pak aanschaffen, ge kunt het uwe houden." Van der Naald is overbluft. Op dadelijke betaling had hij stil gehoopt, maar nu ze hem op deze manier gepresenteerd wordt, staat hij beschaamd over zijn wantrouwen en zegt dat 't zoo niet gemeend is en dat mijnheer het niet kwalijk moet nemen enz. Mijnheer dringt echter aan op 't te voor schijn halen der kwitantie, terwijl mevrouw in de voorkamer de komedie uitspeelt en met alles, behalve met geld rammelt. Ein delijk laat Van Platten zich vermurwen, ziet van de betaling af en herroept grootmoedig zijn bevel tot staking der verdere werkzaam heden. Van der Naald is gelukkig zulk een goeden klant uit de handen der magazijn houders gered te hebben en neemt met een eerbiedige buiging afscheid. Ten einde de volgende dagen althans de kleine benoodigdheden te kunnen afdoen, zal het echtpaar dien avond nog een spie rinkje uitwerpen in de hoop wat kabeljauw te vangen. Men zal na kantoortijd uitgaar en een der publieke vermakelijkheden be zoeken. Zoo g'ezegd zoo gedaan. Van Platten noch zijn vrouw schenken aandacht aan de schoone muziek, doch monsteren voortdurend hun medehoorders. Eindelijk schijnt mevrouw een offer in 't oog gekregen te hebbenze wijst er haar man op en een oogenblik later heeft er een hartelijke ontmoeting plaats tusschen oude vrienden, die elkaar in geen maanden ontmoet hebben. „Zeg Krans, ik ben in den zevenden he mel, nu ik je hier ontmoet. Verbeeld je, ik zit in een fatale positie, daar ik na wat, be steld te hebben, bemerk mijn portemonnai vergeten te hebben. Bovendien wilde mijn vrouw nog een paar boodschappen doen. Als je me helpen kunt, zou ik je dankbaar zijn." Lil Vrij naar RICHARD VOS Z. 12) Zonder de wonderen harer omgeving niet een en kelen blik te verwaardigen, doorschreed zij zoekend de wildernis. In de boschages, weiden en moerassen lagen als de puinhoopen van eene vernielde stad de heerlijkheden eener ondergegane wereld verstrooid, hier half verzonken en met bloemen en kruiden be wassen, daar geweldig ondioog rijzend als dreigende spookgestalten, bloemrijke velden, waarop kudden van paarden en ossen graasden, wouden van konink lijke pijnboomen, donkere cypreswaranden en eiken- boschjes bedekten die overblijfselen van vernielde schoonheid. En op dit groote grafstonden gebroken en gebarsten zuilen als treurende mcnschen. Wijnbergen en olijvenboschjes vulden de thermen, •de gymnasiën en de akademies. In de siervertrekken van bet keizerlijk paleis maakte men jacht op het wilde zwijnin de vijvers loeide de buffel en in de labyrintben l)van de «onderwereld* verborg zich de vervolgde bandiet. Sibylle schreed over plaatsen waar bonte, goudkleurige marmerfragmenten in het zand glinsterden door zuilenhallen wier nissen met rozen omkranst warenlangs diepten, waar onder kruizemunt en brem een gebroken obelisk lag of de romp van een reusachtig beeld, dicht door bladeren en bloemen overwoekerd. Standbeelden, reliefs, in scriptieplaten en stukken van heerlijk versierde friezen en architraven lagen op hoopen bijeen gestapeld, bestemd om in den kalkoven in stof op te gaan. Zonder verwondering of verbazing, zonder gedachten bijna, keek de Sabynsche omhoog naar de zwaie muren en de reuzengewelven, die, rotsen gelijk, hier eenmaal waren opgericht als uitingen van een anderen, schooneren waanzin, dan welke eens Nero bezielde en bestemd voor de eeuwigheid. Zij bevond zich weldra in een dicht bosch, tegen over eene aanplanting van jonge pijnboomen. Plot seling bleef zij staan, luisterde en keek behoedzaam tusschen de takken door, besluiteloos of ze voort zou gaan of niet. Onder een' pijnboom waren twee jonge monniken gezeten, die in bet Sabynsche dialekt luid en levendig met elkander spraken. Juist op de plaats waar zij zaten bad Sibylle zeker kruid meenen te zamelen, dat echter zijne werking verloor zoodra zij bij bet plukken door anderen gezien werd. En dat nu juist twee monniken baar in den weg moesten komen I Zij besloot te wachten tot bet tweetal zou op staan en de reis voortzetten lang kon dat niet meer duren, want spoedig zou de zon ondergaan en dan was bet gevaarlijk in de ruïnen te blijven, uithoofde van de schadelijke dampen en de roovers. Ook ge voelde zij zich zeer vermoeid door de inspanning, die de verre tocht van haar geveigd bad. Zij zette zich dus in het gras neer, sloot bare oogen en luisterde naar bet gesprek der monniken, zonder er eenig belang in te stellen. Zij spraken van «Roma anticaDe oudste ver haalde zijn medgezel de geschiedenis van de ruïnen- wereld, waarin zij zich bevonden. Hij vertelde van Iladrianus en Antinoüs I). Sibylle begreep er niets van het ging haar ook niet aan. Zij wilde aan baar broeder denken en aan de wond, die de wolfstanden in zijn vleescli gemaakt hadden bet was toch een moedige jongen. En wat was hij groot en schoon geworden. Zij kende geen ander die zoo schoon en fier was. Werkelijk niet? Zij zou er eerst over moeten na denken en dat pijnigde haar hoofd maar. Zij wilde het liever niet doen zonder nadenken was het leven veel schooner. En het schoonst was het met geslotene oogen in den zonneschijn te liggen en de boomtoppen boven zich te hooren ruischen. Op eens straalde er een zonderling vuur uil hare fletse oogenzij keek verwonderd om, lette op toen biet zij zich half overeind en luisterde met in gehouden adem, al hare vermogens inspannend om te verstaan en te begrijpen. «Leven om leven! Wie zijn leven geeft voor dat eens anderen, diens offer wordt door de verzoenende Godheid aangenomen. Toen begreep zij het onbegrijpelijke De beide monniken hadden hunne rust reeds lam afgebroken en hun tocht voortgezet, toen Sibylle nog altijd op de knieën lag, zoo verdiept in hare ge dachten dat zij niet bemerkte hoe de zon was onder gegaan en de nevelen opstegen, die de koorts met zich voerden. Eerst de koude beroering van den nachtwind bracht haar tot bezinning. Zij keek ver schrikt rondhare knieën waren pijnlijk en stijf, haar hoofd kloptemet wankelende schreden ging zij naar den pijnboom, plukte bij den laatsten schemer- glans de kruiden en nam de terugreis aan. Nog lang na dit voorval was het haar of zij droomde. Aan den rand van den Anio gezeten, dacht zij aan het gesprek der monniken en aan Antinoüs, den jongeling die zich in Egvpteland in den stroom gestort had om het leven zijns keizers te redden. En de keizer bleef leven. Maar hoe, als er twee waren die door den dood van een ander gered moesten worden? Vruchteloos zocht zij op deze vraag het antwoord. (Wordt vervolgd). 1) De villa Hadriani werd gebouwd door keizer Iladrianus (117138 n. Chr.). Hij bootste er al de eigenaardigheden van Grieksche en Egyptische monumenten in na, zoo ook het labyrinth. De hier beschreven bouwvallen beslaan eene opper vlakte van circa 900 Hectare. Vert. 1) Antinoüs, de lieveling van Iladrianus, was een schoon Bythineesch jongeling, die den keizer het leven redde toen deze op het punt was in den Nijl te verdrinken, maar zelf het slachtoffer zijuer toewijding werd. Hadrianus stichtte hem ter eer een praehtigen tempel te Mantinea, beval hem als God te vereeren en liet een sterrebeeld naar hein noemen.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1