No. 396.
Woensdag 22 Juli.
1885.
De koffie in Indië.
FEUILLETON.
MEMENTO MORI!
Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden.
m.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 8 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Adverteutiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binaenlandsche ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Dij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Onder de producten op last van het Gou
vernement aangekweekt, neemt de koffie
een voorname plaats in. Wanneer we schrij
ve» voorname plaats, dan bedoelen we
daarmee niet dat de koffiecultuur zoo bij
zonder winstgevend is, alleen slechts de
betrekkelijk groote massa gronden voor
dezen bouw aangewezen.
Winst wordt er tegenwoordig op de koffie
weinig behaald, of 't moest zijn door de
kwanselaars in de allerminste soorten en
in de namaaksels, 't Schijnt wel dat deze
lieden hier te lande groot debiet hebben,
want in 't algemeen drinkt men in Neder
land, een der grootste koffieleveranciers der
aarde, een slecht treksel. Voor een deel
mag dit geweten worden aan de onhandig
heid der zetsters, maar zeker is de mindere
hoedanigheid der hier verhandeld wordende
soorten er de grootste oorzaak van.
De koffiewinsten behooren voor 't oogen-
blik tot het verleden. In de laatste tien
jaren zijn de prijzen meer dan 60 percent
gedaald en dat wel, ofschoon de cultuur in
lndië niet noemenswaardig vooruitgegaan
en het verbruik bij den dag toegenomen was.
De reden daarvan hebben we twee jaar
geleden reeds kunnen opmerken op de
Amsterdamsche Tentoonstelling. Daar toch
trad Brazilië in een der zalen op met een
uitstalling van koffie, die terecht verbazing
wekte. Niet minder dan duizend soorten
stonden netjes in glazen potten gerangschikt,
voorzien van de namen der plaatsen van
herkomst, 't Was een stille hoek, die weinig
bekijks had. Wat zou men er ook doen
'tWas toch immers slechts koffie en voor
den wandelaar leverden deze koffiesoorten
hoegenaamd geen variatie op.
Doch dat 't maar koffie was, was voor
iedereen, die iets verder keek dan de wan
den der afdeeling Brazilië, juist een reden
van ongerustheid. Wanneer we op de, naar
een sprookje gelijkende schildering staren
der enorme voordeelen, waarop wij ons
door Indië lieten tracteeren in den goeden
tijd der cultures en heerendiensten en be
denken dat de koffieteelt daaraan de voor
naamste bron was en nu nog, hoewel die
gulden eeuw afgesloten is, het wel en wee
der inlanders en Europeesche planters voor
een groot deel van de koffie afhangt en
van de bekende koffieveilingen der Neder-
landsche Handelsmaatschappij, dan kan het
ons niet onverschillig zijn dat in Z.-Amerika
een concurrent tegen ons opgestaan is, van
die sterkte als Brazilië inderdaad is.
Enkele cijfers moeten dat bewijzen. In
'83 bedroeg de productie van koffie op Java
en de buitenbezittingen circa 107 millioen
Kilogram. In '82, toen dit getal althans
niet hooger was, produceerde Ceylon (Eng.
Indië) ruim 20 millioen, het overige Eng.
Indië eveneens 20 millioen, Columbia en
Venezuëla ruim 30 millioen, Centraal Ame
rika 25 millioen en West-Indië 36 millioen
Kilogram.
Dit zijn, op Brazilië na, alle koffieprodu
centen der wereld en onder deze nemen
we, met onze 100 millioen een eervolle
plaats in. Doch Brazilië slaat niet alleen
ons, het slaat al zijn concurrenten, want 't
bracht 360 millioen Kilogram aan de markt
Ziedaar dus het geheim van de daling der
koffieprijzen, waaraan nog geen einde schijnt
te komen. De wereldproductie die in 1862
ongeveer 300 millioen Kilogram bedroog,
was in 1882, dus in twintig jaren tijds,
bijna verviervoudigd, terwijl toen Brazilië
meer opleverde dan vroeger alle koffiehan
delaars tezamen.
En wat misschien nog slimmer is voor
onzen handelde Braziel-koffie wordt zeer
geroemd en vindt ook op de Europeesche
markten grooten aftrek. Dit niet te looche
nen feit is oorzaak geweest van de zending
van een deskundige naar Brazilië teneinde
daar alles wat tot en met de koffieteelt in
verband staat te onderzoeken.
Het resultaat van dit onderzoek is een
omvangrijk verslag waaruit voor onze kof
fieplanters, vooral voor den grootsten onder
hen het Gouvernement veel te leeren is.
Voornamelijk dit: indien we ons blijven
inspannen om uit Indië een goed product
te trekken, we de concurrentie van het groote
Brazilië niet behoeven te vreezen op den
duur.
De toestanden daar te lande zijn n.l. ver
van gezond. De groote koffieoogsten han
gen er af van het slavenwezen en indien,
gelijk enkele teekenen reeds aanduiden, die
toestand verandert, zal de koffieproductie een
gevoelige slag lijden. Het werk, thans door
driemaal honderdduizend slaven in de kof
fietuinen verricht, zal, wanneer daarvoor
vrije arbeiders in de plaats treden, ontzag
lijk duur uitkomen en aangezien nu in In
dië dergelijke ongezonde toestanden niet
bestaan en de arbeider reeds 14 plant
loon per picol trekt, kunnen we de toe
komst gerustelijk tegengaan. Brazilië moge
nog eenigen tijd de markt overladen met
goedkoope koffie, daaraan moet een eind
komen en dan verkeeren onze verliezen in
winsten.
Toenemen zal de hoeveelheid in geen
geval, daartoe zijn de prijzen niet uitlok
kend en is Brazilië niet genoeg bedeeld
met middelen van verkeer, van 't binnen
land naar de kusten.
Zeker zal ons Gouvernement al het mo
gelijke doen om de kwaliteit der koffie te
verbeteren, zoodat de Javakoffie haar goe
den naam handhaaft. In den laatsten tijd
zijn daar vele klachten over gerezen en
dikwijls werden voor de Braziel-boonen be
tere prijzen bedongen dan voor ons product.
Nog erger is het dat de Javakoffie, geteeld
op particuliere gronden in hoedanigheid
vooruitgaat, terwijl de Gouvernementskof-
fie vermindert.
DOOE
OSSIP SCHUBIN.
1)
>Het is zonderling, dat men, zoodra men op ja
ren begint te komen, dikwijls moer berouw heeft
van het goede dat men heeft verricht, dan van
het kwade dat men heeft bedreven. Dat komt daar
vandaan dat men begane zonden door boete kan
uitdelgen, de goede daden echter niet.«
Deze vermetele paradox boorde ik op zekeren
herfstdag voor het «Café Tortonidoor iemand
uitspreken.
Ik keok om, en ontwaarde een man met een
ljjkachtig bleek gelaat, eeue zware maar gebogene
gestalte, breede schouders en licht behaarde, smalle
maar vleezige handen. Bij het eerste gezicht schatte
ik hem op zestig jaar, later scheen hij mij niet
onder dan veertig. Hij droeg een wijde, ruige over
jas, een broek, waarvan de pijpen hem veel te kort
waren, had lange haren, droeg een 3lecht gebor-
stelden cilinderhoed en een halsboord van twijfel
achtige kleur. Zjjne stem had een eigenaardige
weeken klankhij sprak eentonig, half zingend
zijne uitspraak was stroef en scherp, te duidelijk
gearticuleerd voor een geboren Franschmanvooral
de r klonk bard en stroef.
»Een Rus,« dacht ik en voegde er in mij zelf
bij dat d i e op zijn ouden dag toch zeker wel niet
te veel deugden zou te betreuren hebben.
Ik had goed gedacht, dat vernam ik een oogen-
blik later. Het was een Rus, Vorst Wladimir
Alexandrowitseh Suworin, iemand niet van geest
ontbloot volgens mijn zegsman maar»d'une
conduite déplorableU
Ternauwernood luisterde ik naar mijn gedien
stigen geest. Suworin trok geheel mijn opmerk
zaamheid tot zich. Hij. zat met zijn oenen arm over
de leuning van zijn stoel, zijn beenen lang uitge
strekt, te midden van een groep heeren, waarvan
er een, een klein, mager, uiterst punctueel gekleed
mannetje het hoogste woord voerde. «Ook een Rus,
fluisterde mijn buurman mij toe.
Naar zijn onbeteekenend gelaat te oordeelen dat
geheel deu man van de wereld verried, had ik dit
nieu vermoed. Veeleer zou ik hem gehouden hebben
voor een kautoorman of voor den een of anderen
Parijschen kapper, die zijne klanten onder de hoogere
standen had.
»Wat gij daar zegt is godslasterlijkriep hij
met eene schelle onaangename stem, en strekte zijn
langen hals, die met een grooten adamsappel prijkte,
uit zijn onberispelijken halsboord omhoog, «gods
lasterlijk zeg ik, neem mij niet kwalijk, Wladimir
Alexandrowitseh, maar ik beschouw het als
onzin.
»Des te beter voor u, als het voor u onzin is,
Valeriaan Valerianowitsch,* antwoordde Suworin
gelattm, stond geeuwend op en verliet het gezel
schap.
De kleine Valeriaan Valeriatowitsch Borgiton
keek heui met een iriomfantelijkin blik na.
«Als men hem maar de tanden durft te laten
zien, dan zwijgt hij wol, die ketter.«
«Ja,« riep een vroolijke Franschman gevat «als
men Suworin weg wil hebben, behoeft men hem
maar te vervelen.
Intusscheu wandelde de man, die het onderwerp
van dit gesprek was, langzaam over den boule
vard, het hoofd een weinig vooruit, den rechter
schouder omhoog getrokken, de voeten als het ware
achteraan slepend. Hij gaapte met brutale onver
schilligheid alle passeerende dames onder den rand
hunner hoeden aan, of plaatste zich van tijd tot
tijd voor een winkelraam om de uitstalling te be
kijken, maar zonder blijk te geven, dat hem iets
interesseerde.
Mijne bezigheden riepen mij elders en ik verliet
mijn tafeltje bij Tortoni. Toen ik drie ureji later
weer voorbij kwam, slenterde Suworin nog altijd
over den boulevard.
II.
Men noemde hem d"n schutsheilige vau Mabile,
of kort af St. Mabile, omdat hij jaren lang de ge-
regeldste bezoeker van die inrichting was. Ook
noemde men hem wel den boulevard Sardauapale,
omdat hij met zoo majestueuze onverschilligheid,
van zijn ijzeren stoeltje bij Tortoni af, den nade
renden ondergang der wereld kon voorspellen. Het
meest echter noemde men hem: «Memento mori!«
hem, den man, die door het drukke,lachendjge
woel van Parijs rondsloop als een spookgestalte
van vervlogen vreugd, als een levend «Gedenk te
stervenvoor alle jougelings-illusiè'n en genie
tingen.
Hij was de grootste »b n ra m 1 e r dien ik ooit
ontmoet heb; men zag hem in alle theaters, op
alle bals masquésen kou hem iederen mid
dag op den boulevard vinden.
Zijne groote, gebukte gestalte, zijn slordig vage-
boudentoilet, zijn lang haar en zijn ruigen, altijd
achteroverstaauden cilinderhoed, vielen reeds van
verre aan ieder op te midden van de opgesmukte,
elegante Parijzenaars. Uren lang ging hij tusscheu
dun boulevard des Capucines en den boulevard Ma
deleine op en neer, eeuwig de handen in zijne zak-
ken, do schouders tot aan zijne ooren opgetrokken
altijd met dezelfde volhardende onbeschaamdheid'
iedere passeerende dame aangapend.
Dikwijls zag ik hem aan den ingang oener con
certzaal staan, om het publiek op te wachteu, of
had bij zich voor de Madeleine-kerk geposteerd, te
gen den afloop van den eleganten middagdienst.
Ik moet erkennen, dat ik dit alles voor een man
an zijn ouderdom en zijne beschaving, eene zon-
irliuge bezigheid vond.
Waar ik hem ontmoette, hetzij in Mabile, of in
gezelschap, hetzij in het theater of op den boule
vard, altijd vertoonde hij hetzelfde vermoeide, le-
venszatte gelaat. Een fijn besneden gezicht, van ide
ale regelmatigheid, omlijst door in het midden
gescheiden haren en een zwarten dunnen baard,
een gelaat geheel overeenkomende met den tradi-
tioneelen Christuskop.
Ja, dat was het, een Christusgelaat, maar dat
het noodlot door bet slijk der wereld gesleurd had.
Wat was de reden dat ik mij zoo tot hem aan
getrokken gevoelde?... Zijn blik, zijn aangrijpen
de blik, half gebroken als die van een stervende;
en dan zijn lach. Toen ik dien de eerste maal hoorde'
sneed hij mij door de ziel. Hij klonk zoo frisch en
onschuldig als die van een kind en paste volstrekt
niet bij zijn ziekelijk cynisme.
Ik leerde hem kennen, en van dien tijd af zag
men ons dikwijls samen.