No. 400. AVoensdag 5 Augustus. Nieuw Ned. Panopticum. FEUILLETON. MORI! Uitgever: L. J. VEERMAN Ueusden. •sm VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verbooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. - DE SUPPOOST. Hebben we tot heden den lezer in ons panopticumspelletje een tal personen voor de oogen gevoerd, gewonnen en geboren op ongewijden grond, thans betreden we den gewijden drempel en wagen het hem een blik te doen slaan in een Hollandsch bedehuis. Misschien zullen enkelen van óórdeel zijn dat we ons daar buiten moesten houden en dit ongewijd blad niet vullen moesten met een onderwerp, op gewijden grond geteeld, doch lieve lezer, dat onder scheid tusschen gewijd en ongewijd raakt, en dat is gelukkig, uit den tijd. We zul len, ofschoon de man die voor ons staat in de kerk thuis behoort, ons wel wachten bepaald kerkelijke zaken te bespreken, de wijl die niet tot ons departement behooren, doch wanneer we n een type hebben voor te 3tellen, zouden we niet weten wat ons verhinderen zou die uit een stadskerk te nemen, te meer nu we de godsdienst er geheel buiten kunnen laten. Zoo zijn er ook menschen, die niet velen kunnen dat op gewijden grond, op den kansel gespro ken wördt over z. g. ongewijde zaken, die het bijv. Ds. Westhof te Amsterdam hoogst kwalijk nemen dat hij eenigen tijd geleden annonceerde te zullen preeken over het socialisme en het ook deed. Dat is be krompen. Alles is gewijd, indien het door een ernstig hoofd aangevat wordt, op den kansel, in den katheder of op den beganen grond. Laat ons echter niet afdwalende suppoost wacht ons. Wat is een suppoost? Een suppoost is - een dienaar, niets meer en niets minder. Noem hem kostersknecht, kerkeknecht, zoo ge wilt, hij zelf betitelt zich suppoost. Het woord knecht is een beetje vernederend, suppoost klinkt voornamer. Onze suppoost dan is gesteld tot oppasser over een deel der kerk. Deze is in een zeker getal afdeelingen, noem het wijken, verdeeld en iedere wijk staat onder het oppertoezicht van een suppoost. Nu zijn er in de kerk wijken waar, volgens verordening of gewoonte, het publiek per missie heeft vrij te zitten. 't Zijn de plaatsen waar men minder goed hoort of den spreker niet ten volle aanschouwen kan. De suppoosten, over deze wijken aangesteld, zijn niets meer dan ordebewaar ders. Ze zien er nooit vroolijk uit in hun ambtsgewaad, maar 't is hun niet kwalijk te nemen, gelijk ge hooren zult- Er zijn echter ook wijken, die geheel of ten deele verhuurd zijn of waar volgens een voorzienige bepaling van 't kerkbestuur, slechts zij een plaats kunnen bekomen, die daarvoor eenig offer veil hebben. Ook deze staan onder een suppoost en 't is een derzulken, dien we den kijklustige» wen- schen te zien te geven. De man is gewoonlijk een half uur voor kerktijd op de hem aangewezen plaats. Indien ge hem een weinig leert kennen zult ge, zonder het kerkbriefje te raad plegen, aan zijn trekken bemerken wat de morgen zal brengen. In iedere stad is n.l. een aanzienlijk deel der kerkgangers gewoon hun lievelingsprediker na te loopen, een niet minder aanzienlijk deel de z.g. goede predikers op te zoeken, zonder zich aan een bepaalden persoon te houden, 't Zijn de vlottende kerkgangers, waarvan er 's zomers velen thuis blijven om de hitte, 's winters om de kou en in lente en herfst om mogelijke regenbuien. Ze huren geen plaats, daar ze rekenkundig genoeg ontwik keld zijn om te begrijpen dat dit hun te duur zou uitkomen. Dat nu is het geliefde publiek van den suppoost. Wanneer de tijd daar is, bevindt hij zich aan den ingang tot zijn wijk, ten einde zijn troepen te monsteren. Hij glim lacht van inwending genoegen als de een na den ander een plaatsje bij hem zoekt. Vol voorkomendheid ontlast hij de ko menden van paraplui's en wat hun verder hinderen kan en voorziet ze van gezang bundels. En hoe sterker de toeloop is, hoe schooner de barometer van zijn geluk staat. Denk niet dat hij, hoewel druk in de weer met het aanwijzen van plaatsen en 't op schuiven van zijn schaapkens, den ingang uit het oog verliest en iedereen maar laat passeeren. Er komt niemand in, van wien hij zelf zeker is een fooi te zullen ont vangen. Dat \izeker zijn" berust bij hem meestal op ervaring en menschenkennis, d. w. z. kennis van 't uiterlijk omhulsel der kerkgangers. Met éénen blik dringt hij door tot de beurs zijner gasten en wee als die blik niet het dubbeltje gewaar wordt, waarop hij recht heeft of meent te hebben. Zonder genade wordt de ongelukkige terug gewezen naar de vrije, onbegeerlijke plaat sen, die bovendien reeds alle bezet zijn. Eens hebben we 't gezien dat een schamel hoewel net gekleed meisje, onzen suppoost verschalkte, door ongezien plaats te nemen. De bank liep spoedig vol en ze kon dus zonder opschudding niet uitgedreven worden. Och, och, met wat. vreeselijke blikken werd de arme dien morgen bespied en hoe na drukkelijk werd haar te verstaan gegeven dat ze voortaan zich wel wachten moest in dezen voornamen hoek een plaats te nemen Aangezien gewoonlijk eenige plaatsen der wijk verhuurd zijn en de huurders dezer vaste plaatsen derhalve niets bijdragen aan het geluk van den suppoost, kent hij geen lieden, die hij vuriger buitenslands of op een uitstapje wenscht dan deze huurders. Deze hebben natuurlijk de beste plaatsen uitgekozen en hun wegblijven stelt hem in staat zijn favorietklanten een eereplaats te bezorgen, waarvoor ze hem bij het uitgaan der kerk met een weldoenden handdruk beloonen. Meestal houdt hij deze klanten in petto door hen voorloopig een hoekplaatS te geven, tot dat het aanvangsuur geslagen is, waarna er een algemeene opschudding plaats heeft, daar dan iedere huurder, die nog niet present is, alle aanspraak op zijn plaats verloren heeft, althans naar de sup poost beweert, die er liever dubbeltjes- en kwartjes klanten op ziet plaats nemen. Ge kunt u voorstellen naar welken maat staf deze ondergeschikte de predikanten 'meet. Leer en richting is hem al om 't zelfde. De herbergier in de Kiesvereeniging van Stellendijk sorteert de nutslezers naar 't getal stoelen dat door hun gehoor be zeten wordt, de kerkeknecht telt na den afloop zijn revenuën en besluit daarna over de waarde der preek en den persoon des sprekers. Naar dien maatstaf is hij ween goede," //een beste," //een tamelijke," of //een magere." Hij heeft er van drie, vier daggelden, hij kent er helaas, ook van nog geen half daggeld. De laatste gunt hij van harte een voordeelig beroep naar elders. Indien we u een man van karakter moes ten wijzen, zouden we onzen suppoost niet durven voorstellen. Niet dat hij per se karakterloos zijn moet, maar we meenen dat Zondag op Zondag met de hand om hoog te staan, ten einde daarin met meer of minder vriendelijken groet, giften in ontvangst te nemen, de vorming van 't karakter nu juist niet, zeer voordeelig is.: 't, Is voor iemand die 't genot kent van; den arbeid, vernederend in dienst eener groote corporatie te staan, die slecht betaalt en 't loon laat afhangen van de goed- OSSIP SCHUBIN. *5) Sonja lacht dat hot schatert. En welk een lach! De Neckar, diep beneden in het dal lacht mee als eene echo, en uit een verren theetuin voert het koeltje ons in weeke, gedempte tonen de melodie toe van het dnet: »Stisze Lust... Siisze Lust®, uit de toen nog nieowe opera van Gounod. Mjjne tante fixeert door haar ouderwetsch in schildpad gevat en met zilver gemonteerd lorgnet op de brutaalste wijze alle passeerenden en schermt met allerlei vermetele aphorismen. Ik hoor, koe zjj een grooten wiudhond met een Eugel8ch wadenatel vergelijkt, en een voornamen tering-achtigen Franachman met eene feudale berg- ruïne. De.avond begint te vallen.; wij rijden terug naar het stadje. De Neckar murmelt slaperig; bleek en zwijgend duiken de sterren aan den grauwen he mel op. De lucht is onbegrijpelijk zacht en wel riekend. Door al mijne aderen en zenuwen trilt een gevoel van onuitsprekelijk gelnk en zielsvrede. Ik heb opgehouden te denken. Je me laisse vivre. En verder rolt het rijtuig langs de helling der groeue heuvelen en dcor de slapende straten, waar het gras tusschen de steenen groeit. Op de drem pels hunner winkels staan winkeliersters met den stempel der vermooidheid op het gelaat en kijken naar buiten in de zachte schemering van den zo mernacht. Twee kleine jongens, met stokken gewapend en met groote papieren pleisters op hunne voorge wende wonden, spelen soldaatje en uit eene bier knijp klinkt het sentimenteele gezang van een halfdronken gezelschap. Des avonds dronken wij thee in het kleine salon mijner tante. Sonja zette ze. Ik zal u geene uit voerige beschrijving geven van hare rozige vinger toppen en evenmin van de verrukkelijke kuiltjes, die in har# wangen te voorschijn traden, telkens wanneer zij juist eene ernstige poging deed om haar voorhoofd te fronsen. Wij begonnen langzamerhand reeds op een ver- tronwelijkeu voet met elkander te gerakon, Sonja en ik. Het theelichtje was uitgegaan; mijne tanto lag, in hare Américaine uitgestrekt, hardop te snorken. Wij traden op het balkou om eene ciga rette te rooken. Hoe bekoorlijk zag zij er onder het rooken uit!... Ik heb het na dien tijd nooit meer kunnen zien dat eene vrouw rookte. Suworin ondersteunde zijn hoofd met zijne hand en zweeg verstrooid. Doch plotseling schrikte hij op en riep: »Wat heb ik u dan ook eigenlijk wel verteld. Ik sprak van van ja, juist, van Heidelberg! De blauwe hemel scheen zich tot ons neder te buigen, de sterren schitterden zoo nabij, dat men de hand naar hen zou hebben uit gestrekt om ze te plnkken. Daar doorkruiste plot seling een lichtstreep als een gouden slang den hemel. Het was eene vallende ster.® Sonja week verschrikt achternit, »Er valt een ster van den hemel,® sprak zij dof, »dat is de ge lukster van een mensch.® »De mijne!® mompelde ik, en bij die woorden doorliep eene ijzige konde mg te midden van den warmen zomernacht. Ik moet er op eens ellendig hebben uitgezien, want het beminnelijkste medelijden trad op haar kinderlijk moedwillig gelaat te voorschijn. »Ach, Wladimir Alexandrowitsch, geloof er toch niet aan!® riep zij, »dat zijn niet anders dan baker sprookjes; ik begrijp waarlijk niet, hoe ge nog zoo bijgeloovig kunt zijn!® Terwijl zij dit zeide, legde zij vertrouwelijk hare kleine, warme hand op mjjn arm en zag mij in het gelaat. Het werd mij wonderlijk te moede! Ik nam hare hand in de mijne en drukte er zacht, behoed zaam maar innig, eon kus op, zoo voorzichtig, alsof ik een kinderhandje kuste. Misschien hebt gij wel eens gehoord dat het ge bruik in Rusland eiseht, dat eene dame den hand kus van een heer beantwoorden zal door hem op het voorhoofd te kussen. Reeds bewoog Sonja half werktuigelijk haar kopje naar mij toe daar werd ze op eens zoo rood als een wilde papaver, rukte met bijna toor nige wildheid hare hand nit de mijne en ijlde voort, VIII. Zij was excentriek en dweepte met al wat vor- heven is, precies als alle Russische meisjes. Zij gevoelde sympathie voor do nihilisten en droomde er van, een verbannen held naar Siberië te volgen. Zij zong heerlijk schoon; ze had een van die aangrijpende altstemmen, zooals men er velen aan treft onder de vrouwen van ons volk, eene eigen- dommelijke samensmelting van kracht cn zacht heid. Zij was nukkig, onbestendig in één woord volmaakt. Langen tijd leefde zij onbezorgd als een goed kameraad naast mij voort, zonder een klein sprankje van innig gevoel voor mg te verraden. Eindelijk echter kwam het oogenblikO, het heugt mij nog zoo goed, alsof het eerst gisteren gebeurd was. Het was een klein logement ergens op een plaatsje aan den Rijn. Een hevig onweer was pas uitgeraasd. Aan den horizont was nog eene violet kleurige wolkenbank gelegerd, waarnit ginds en her bleeke weerlichten opflikkerden. Een regen boog omvaamde den hemel en een fijne regen, glinsterend als diamant-stof, daalde tlit de kleine zilverwitte wolkjes boven ons neer. Wij zaten beneden in de zoogenaamde zaal, ean laag maar rnim vertrek, welks wanden met eene hemelsblauwe kalklaag bedekt waren. Een portret van den koning, een oud klavier, waarvan de toet-? sen door ouderdom geel geworden waren en een glazen buffetkast, met bierkannen opgevuld, vorm den het voornaamste ameublement. Iu verborgen hoekjes vertoonden zich nog de sporen, achterge laten door het bezoek van eene vlocht stedelingen, die voor hun ploizier »briiten«, maar door den bui overvallen, hier een onderkomen gezocht en zich getroost hadden door veel geschreeuw en ge dans, door het diinken van veel bier en door vele malen »Gaudeamus igitur® te zingen. Wjj zetten de vensters open om de bierlucht er uit en de avondlucht binnen te laten. In de verte, tusschen de populieren van do oprij-laan, zagen wjj de ver spreide leden van bet pas vertrokken gezelschap in den ganzenmarsch naar het station van den spoorweg sukkelen. Sonja zotte zich voor het klavier en zong Schn- mauns »Erstes Griin® en »Stirb Lieb'und Freud'® en een aantal andere liefelijke, zwaarmoedige lie deren. De magere, schrale toon van het klavier herinnerde aan eene harp en paste op eigenaardige wijze bij de schwSrmerischemelodiën. Tot slot hief Sonja »Des MSdchens Klage® aan. Dat was haar lievelingslied en reeds dikwijls had zjj het mij met kinderlijke toewijding en volkomen onbe vangenheid voorgezongen. Ditmaal echter scheen zij te bemerken dat ik baar gedurende hare voordracht al te opmerkzaam waarnam. Hare blikken ontmoetten de mijne, het bloed steeg haar naar de wangen en midden in eene maat brak zij af. (Wordt vervolgd.) NIEUWSBLAD Het Land van IMen en Attena, LANGSTRAAT EN BOHMELERVAARD DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1