No. 407. Zaterdag 29 Augustus. 1885. Over Vliegers. FEUILLETON. Onze Logée Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. (Wav VOOR 'Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimt» Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Binnenlandsche ADVERTENTIEN waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. Als er één feestelijkheid is, die in onze dagen recht van bestaan heeft, dan is het een wedstrijd van vliegers. Gouda is voorgegaan, enkele kleine plaatsen zijn gevolgd, de hoofdstad heeft er eenige honderden in top zien 3taan, straks komen de andere plaatsen en la ten haar vliegers op; daar tusschen door vliegt l'Hoste met zijn /vlieger,zijn wDordrecht" en zijn andere opgeblazen taffen kinderen, bravo! vliegen maar, klein en groot als we 't beneden niet kunnen uit houden, dan maar de lucht in Men kan nog niet zeggen hoe ver deze liefhebberij voor vliegers en in 't vliegen wel gaan kan. Er is eens een kinderspel uitgevonden, thans nog in 30cts.bazars te koop, een beker met een handvat, waaraan door middel van een draad een balletje verbonden was. Het was een groot ver maak voor de kleinen, dat balletje op te werpen en in het houten bekertje op te vangen, het was zelfs zoo vermakelijk dat oudere broers en zusters zich ook een stel letje aanschaften, de ouders volgden dat voorbeeld en zij, die geen kinderen en dus ruimte van tijd hadden, deden desgelijks en lang duurde het niet of men ging langs straten en wegen, op markten en pleinen, ouden en jongen, rijken en armen onder 't wandelen spelen met beker en bal. 't Was een onschuldig vermaak, doch wel een beetje kinderachtig Zoo zou 'took met de vlieger-liefheb berij kunnen gaan. 't Is waar, het oplaten kost eenigen tijd, maar wanneer het geliefde voorwerp eenmaal „staat" kan men het meenemen waarheen men wil. Laat er maar één groote smaak in krijgen, en ge zult zien hoe spoedig we van onze jongens leeren ons kostelijk te vermaken en met weinig geld ons een vriend te schaffen, die hoog in de lucht naar de zon streeft Doch wat zeggen we de grooten zouden hier van de kleinen leeren kunnen Het tegendeel is waar, de kleinen leeren het van ons en ge kunt u verzekerd houden dat de drift voor vliegers slechts een uit vloeisel is van den geest des t.ijds en den geopenbaarden lust, die reeds lang bij vol wassenen bestaat voor d8 schoone kunst van vliegers oplaten. Een winkelier, wiens zaken 'met te b&5t gaan, peinst op een middel om den omzet, zijner waren te versnellen- Hij weet wel hoe zijn concurrenten door uiterlijken praal hem vliegen afvangendoch ziet tegen groote uitgaven voor dergelijk vertoon op. Doch nu 'top den duur niet vol te houden is, besluit hij een vlieger op te laten. Hij zal zijn winkel een ander voor komen doen geven, zijn materialen ver nieuwen en een kostbaar uithangbord aan schaffen. De buitengewone uitgaven voor de verbouwing zal hij verhalen op zijn klanten. Wat meel door de suiker, een deel nagemaakte thee en koffie door de echte, enz. enz. en ten slotte nog een klein vliegertje bij den grooten, dat „prijsvermin dering" heet, wat zal dat zaakje vliegen En de vlieger gaat op. Honderden staan verbaasd, hoe zoo'n ding zóo hoog gaan kan. Doch de man, die aan 't touw zit, begrijpt het zeer goed, en als hij zijn lade ledigt, wrijft hij zich van vergenoegen in de handen. Eenige aansprekers, die niet zooveel vrachtjes krijgen, eenige jonge doctoren, die niet zooveel patiënten hebben, eenige apothekers, die niet zooveel klanten tellen, dat daardoor hun tijd geheel ingenomen is en hun zaak bestaan kan, besluiten een vlieger op te laten en een ziekenfonds te stichten. Een mooie stadsvlieger, die in den regel statig opgaat, hoog stijgt en van geen neerploffen weet, tenzij de lui die hem re- geeren al te hard trekken, zoodat het touw breekt. Een paar dubbeltjes per week, om daar voor hulp in zieke dagen te krijgen en na het einde van alle zieke en gezonde dagen een nette begrafenis, hebben de menschen gaarne over. De aansprekers loopen de deuren af om de contributiën op te halen en van tijd tot tijd de gesneuvelden ter aarde te bestellen, de doctoren gaan rijtuig houden en de apothekers weten zeer goed het onderscheid tusschen vrije bestellers en bus klanten. Iemand, die sedert kort in de stad woonde, was lid geworden van zoo'n fonds. Eenige weken later wordt hij ziek en zendt om den aangewezen docter. Deze, niet we tende dat hij maar een busklant is, plaatst zich rustig aan zijn stede en onderzoekt hem nauwkeurig. Hij had koorts en moest kinine innemen. Er wordt een recept geschreven en bezorgd bij den busapotheker, die even min van het lidmaatschap iets afweet. Een weinig later komt de jongen met een flesch, de rekening er bij, zestig centen „Maar," zegt de vrouw van den zieke, „ik ben in de bus." „Zoo," antwoordt de jongen, „geef dan de flesch maar mee terug, dan moet u die niet hebben Begrijpt ge, zoo'n busklant krijgt wie weet wat, maar zeker niet dezelfde kwali teit als een vrije klant. De vrouw was zoo wijs om den drank niet terug te geven. Kinine is kinine, zei ze en daarin had ze groot gelijk. Intusschen, de stadsvlieger staat hoog en wanneer hij maar eenmaal een zekere hoogte bereikt heeft, staat hij stevig. Die er een maal bij betrokken is, kan er niet meer af, of hij is zijn lieve geld kwijt. Een onderwijzer in de gymnastiek wil zijn positie verbeteren. Hij wil naam maken en vervaardigt een vlieger, die den schoonen naam „heilgymnastiek" draagt. Hij vestigt zich in een groote stad of trekt van de eene naar de andere, en roept tot zich de met lichaamsgebreken behepte menschheid. Hij knijpt, wringt, wrijft al die tot hem komen en tast ze gevoelig in de beurs. Dat werk had hij ook kunnen beginnen als eenvoudig onderwijzer, maar hij weet zeker goed dat men beter doet een vlieger op te laten, opdat men van verre gezien worde. Ge behoeft geen reis om de wereld te doen om dergelijke vliegers bij honderd tallen te zien. Er zijn er bij, kunstig uit gedacht, die de vindingrijkheid van den maker alle eer aandoener zijn er ook bij, groot en plomp, die alleen den lachlust opwekken. De bescheidenen komen met kleine, onaanzienlijke vliegers op het terrein, doch niemand kijkt die aan. Wilt ge de aandacht trekken, besteed dan een geruimen tijd aan uw vlieger, opdat hij des aankij- kens waard zij. Maar maak hem niet al te groot. Hij mocht u bij sterken wind te machtig worden en meesleuren door dik en dun, of u in de hoogte trekken en door het luchtruim meevoeren, zoo ge dan losliet zou uw val verschrikkelijk zijn. Na al het aangevoerde behoeft het nie mand onzer lezers te verwonderen dat er in onze dagen zoovelen naar de maan gaan. 1) A. BARON VON ROBERTS. Wij warende gelukkigste menschen van Parijs! Wij allen, mijne degelijke brave vrouw, mijne le venslustige kinderen, en ik zelf niet het minst, wij verheugden ons in het heerlijke geloof, dat wij het werkelijk waren. Ja, wij gevoelden ons volko men gelukkig, tot eindelijk die ellendige wolk kwam aandrijven en langzaam maar zekér, in toenemende monsterachtigheid, den helderen zonneschijn van ons geluk onderschepte. Gjj zult het misschien be lachelijk vinden, als. ik eerlijk opbiecht, wat die wolk dan toch eigenlijk was. Het noodlot wilde ons kwellen, met ons spelen zooals de kat met de muis, of meende het ons te beprooven, ons te kastijden, omdat wij ons vermaten, ons geluk on verstoorbaar te noemen? Ik was op een traktement van 4200 francs aangesteld bij de »Union Centrale.* Sedert eenige jaren hadden mijne superieuren mij eene kleine verhooging van mijn salaris beloofd en in goede jaren kon ik tegen nieuwjaar op eene gratifikatie van een paar honderd francs rekenen. Hooger dan deze bescheidene verwachtingen klom geen onzer wenschen. In verband met ons kleine inkomen woonden wij in Billanconrt, buiten de vestingwerken, en bij waarin het geraas van het groote caroussel, dat men Parijs noemt, slechts nu en dan ontheiligend door drong. Onze woning was klein, maar van uit de ramen op de vijfde verdieping, waar wij woonden genoten wij het heerlijke vergezicht over het rijk bebouwde land tot aan het aanlokkelijke groen dor bergen, waartusschen de witte villa's als lichtpun ten blonken. Der stad zelf wondde ons huis als in stomme verachting den rug toe; wij gevoelden ons slechts in zeer geringe mate Parijzenaars. Als wij soms eens verlangden naar het bonte gewoel van den grooten boulevard en naar Parijs togen, moeten wij veel gehad hebben van eene processie bede vaartgangers uit de provincie. Want bij zulke uit- vluchtjes vertoonden wij ons, een troep korhoen ders gelijk, altijd in volkomene voltalligheid. Voorop Lucie en Adeline, onze oudste meisjes, twee tengere, levendige figuurtjes van zeventien en achttien jaren, door onzen Charles, dien goe den jongen, gechaperonneerd, terwijl eene niet te miskennen uitdrukking van rechtmatigen broeder- trots op zijn gelaat te lezen stond. Dicht daar achter mijne vrouw en ik, elk met een aanhang sel: aan haar arm onze stille, brave en zeer vlij tige Alphouse; aan den mijnen ons aller lieveling, ons schelmsehe bakvischjo, Lolotta. Zoo trokken wij in achtbare breedte, luidruch tig en vroolijk, babbelend en lachend, van den eenen vleugel tot den anderen over hot trottoir. Voor de winkelramen zwenkten wij als de secties van eene kolonne soldaten en stonden een oogeo- blik in de verbilacbuide, hehlheldere gasvlammen, terwijl een »hè!« en »o!« van bewondering aan onze lippen ontsnapte en onze oogen bij den weer schijn van al die heerlijkheden als diamanten schitterden. Als wij vermoeid waren, lieten wij ons op een trottoir-bank neer, zeer dicht op elkander gedrongen, om allen een plaatsje te hebben en als de stroom van ons gekout en gebabbel een maal aan het vloeien was, moet het wel geklon ken hebben als het vroolijke getjilp van een troepje musschen, die op een rijtje naast elkander op een telegraafdraad zitten. Somtijds veroorloofden wij ons de weelde een publiek concert in de Champs-elysées of in het Palais-royal bij te wonen. Dan zaten wij in de schaduw der boomen op een hoopje bij elkander, ieder trotscher op zijn stoel van twee sous, dan men op eene plaats eersten rang in de groote opera zou kunnen zijn. Met hoe veel aandacht luisterden wij naar de zoete toonen der aria's en cavatine's; hoe lieten wij ons mee- sleepen door de schetterende effektvolle klanken van de militaire muziek! En als dan na eene zwaar moedige ouverture een wals klonk, hoe blonken dan de oogen der meisjes, hoe wiegelden zij haar kopje heen en weer, hoe volgden zij met hun gan- sche lichaam de wegsleepende maten, terwijl de blos der bekoring hunne wangen kleurde. Ook ons oudjes sleepte het mee, of we wilden of niet, we knikten en wiegelden met hen moe. Dan merkte ik soms wel eens hoe de oogen van de ons om ringende menschen met eene uitdrukking van wel gevallen op ons groepje rustten. Stellig- men meeat het ons aanzien dat wij do gelukkigste menschen j van Parjjs waren Toen ik op zekeren achtermiddag van mjjn bu reau tehuis kwam vond ik de meisjes in groote opgewondenheid. Charles was nog niet tehuis en Alphonse, onze student, speelde altijd een weinig den zwijgenden philosooph. Niet, dat het voor mjj iets zoo ongewoons was een paar meisjeskopjes te zien, die mij uit het venster een welkom toewenk ten, of mjj met hunne zakdoeken in uitgelaten vreugde toewuifden, zoodra ik aan het andere einde de straat was ingetreden. Maar de glasheldere stemmetjes, die mij, zoodra ik de eindeloos draai ende schroefgangen van onzen torentrap aan het bestijgen was, van boven een »Papa! Dag papal* tegenriepen, klonken ditmaal nog vroolijker dan gewoonlijken niet tot aan den overloop van de vierde verdieping, zooals anders, kwamen de meisjes inij tegemoet springen, neen, eene gansche étage lager ontvingen zij mij ditmaal. En terwijl zij zich aan mij vastklampten en ik met mijn zoeten last voetje voor voetje de trap beklom, werd de stroom van hun gebabbel en van hunne liefkozingen telkens afgebroken, om nog eens en nog eens het ongehoorde nieuwtje te ver halen dat er een brief was! »Maar mijn God, kinderen, een brief! Wat zon dat dan? Niets alledaagscher dunkt mg dandatU wierp ik tegen. »0, papa! als u eens wist van wien!« En het geheimzinnige, dat er achter scheen te steken, maakte Adeline's toch reeds zoo groote, bruine onpren nocr crootar «n nog gchitteJ r. NIEUWSBLAD Het Laad van lensden en Alten», DE LANGSTRAAT EN DE B09DHELERWAABD m NAAR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1