No. 408.
Woensdag 2 September.
i»»o.
Nieuw Ned. Panopticum.
FEUILLETON.
Onze Logée
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Ab onnementsprijs: per 8 maanden f 1.Franco per post
verhooging.
zonder
prys-
Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A V E R T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op liet adres te stellen.
DE AGENT.
Een agent is een dienaar der publieke
macht, die ons beschermt tegen misdrijf.
Naar de oude beteekenis omvat politie, als
afkomstig van het Grieksche woord Staat
of stad, alle inrichtingen en maatregelen,
welke dienen om door middel van Staats
macht den mensch te beschermen en hem
vrijheid van handelen te verzekeren. Zij
omvat dan de zorg voor de gezondheid
zedelijkheidbeschaving der burgersde
veiligheid in 't verkeer enz. De politie waakt
dus over ons en wel naar vast stelsel. Ze
ontwerpt verordeningen of wetten waarin
hare zorg voor ons welzijn doorstraalt en
bezit de macht iedereen, die zich tegen deze
verordeningen door de daad verzet, onscha
delijk te maken en aan den strafrechter
over te leveren-
Die macht oefent ze uit door middel van
hare agenten, in de volkstaal dienders ge
noemd. Iedere gemeente heeft hare eigen
agenten en het hoofd der gemeente is ook
volgens de wet het hoofd der politie. In
kleine gemeenten staat deze dan ook recht
streeks in betrekking tot de dienaren der
politie en op het land is die betrekking
van zeer vertrouwelijken aard. Of 't thans
nog zoo is zouden we niet durven verzeke
ren, doch vroeger was 't volstrekt niet vreemd
een agent door 't dorp of naar de stad te
zien trekken met een klapkorfje aan de
hand, waarin de boodschappen voor zijn
edelachtbare's keuken geborgen waren. De
agent, toen veldwachter geheeten, was zoo
veel als lijfknecht van het hoofd der ge
meente en verleende verder diensten aan
al de leden van het burgemeesterlijk huis.
Dat de politiezaken daaronder leden't is
wel waarschijnlijk, doch we hebben daar
over nooit klachten vernomen. De dorpe
lingen noemden den politiedienaar heel ver
trouwelijk bij zijn voornaam en wanneer
ze hem eens netjes betitelen wilden,dan heette
hij Piet de veldwachter. Hoe een soldaat
aan den kost komt, begrijpt geen burger,
zegt menhoe Piet met zijn groot gezin
rondscharrelde was eveneens een diep ge
heim. Zijn officieel tractement was een paar
honderd gulden en niettemin had Piet het
goed en mestte hij de zwaarste varkens van
den heelen omtrek.
We vreezen dat zoo'n huiselijk politie
agent tot de geschiedenis behoort. Er waait
thans een wind over het land, die alle ver
trouwelijkheid tusschen bewakers en bewaak
ten uitblaast. Toen de oude burgemeester
stierf en een jongmensch van aristocratischen
bloede zijn plaats ingenomen had en deze
bij de installatie zijn dienaar monsterde,
kwam hem de monteering onoogelijk en de
houding van Piet te familiaar voor. Piet
j voelde dat hij uitgediend had en lei zijn
gewaad neer en zag zich weldra vervangen
door een gewezen korporaal, die de taak
van veldwachter geheel anders opvatte.
Sedert dien tijd behoort de veldwachter
j juist niet tot de beminde personen in de
gemeente.
In 't algemeen kan men dat tegenwoor
dig van alle agenten zeggen. Hoe 't komt
dat het publiek de wakers voor de publieke
veiligheid met minachting bejegent, in den
grond zelfs haat, is niet met een enkel
woord uit te leggen, wij constateeren thans
dit feit maar. Voor een deel zal dit zeker
j wel gelegen zijn in de zucht van de ge
meenteraden om alles en alles doorpolitie-
i maatregelen te reglementeeren. Vooral in
groote plaatsen is die zucht bijzonder sterk
en gelijkt de taak van een politieagent te j
bestaan in altijddurend vitten.
Tegenwoordig heeft de agent in bijna j
alle gemeenten een commissaris als supe- j
rieur, in de groote zelfs verscheidene. Het
korps agenten wordt daar militairement in
gericht en dienstijver met opklimming in
rang beloond.
Het lot van den agent is niet benijdens
waard. Voor een karig loon wordt hij
meestal in z'n eentje op eenig punt ge
steld tot mikpunt van straatjongensaardig
heden. We hebben meermalen den strijd
tusschen hem en degenenover wien hij
heet te wakenaanschouwd en ons even
veel malen verwonderd hoe 't mogelijk is
dat zij, die met het politietoezicht heiast
zijn, niet inzien dat 't optreden van een
enkel persoon tegen onwillige burgers steeds
in 't nadeêl van den eerste, dus van het
gezag moet uitloopen en waarom men ook
in deze niet militairement te werk gaat
en de agenten bij patrouilles uitzendt, in
plaats hen één voor één aan 't gepeupel
ten prooi te geven.
Doch laat ons tot den agent terugkeeren.
Hij is win dienst" geweest, dat kunt ge
hem aanzien. Hij heeft twaalf jaren trou
wen dienst achter den rug en 't land had
nog goede diensten van hem trekken kunnen,
indien hij aan den dienst niet ,/t land"
gekregen had. Hij is toen agent geworden
en 't heeft hem dikwijls berouwd, toen hij
zag hoe de achting die men hem als onder
officier toedroeg in minachting verkeerde,
nadat hij van uniform verwisseld had. Doch
hij draagt deze uniform nu eenmaal en wil
dat met eere doen. Wanneer 't er op aankomt
is de achting zijner superieuren toch meer
waard dan die van 't publiek. Hij doet
daarom trouw zijn plicht en wij, die hem
daarvoor niet loven, wij weten niet hoe
moeilijk die soms valt. Of hebt ge wel
ooit er aan gedacht, waarde lezer, hoe zwaar
het een agent moet vallen, die nog onlangs
in een der garnizoenen met zijn makkers
een leventje van vroolijken Frans leidde,
langs de straat te moeten slenteren, dingen
te moeten zien en woorden te moeten slik
ken, die hem de vingers doen jeuken en
't eergevoel kwetsen en nooit eens, zelfs niet
op afgelegen punten een hartsterking te
mogen nemen op straffe van als onbruik
baar weggejaagd te worden? Ja, hij moet
gelijk de terra luidt vrij van sterken drank
zijn, maar in den dienst kon er gemakke
lijk een graantje gepikt worden, en thans,
nu er zoo dikwijls aanleiding is die naar
een borrel drijft, nu moet hij zich geheel
onthouden. Alleen daarvoor reeds heeft hij
aanspraak op onze achting.
Van vertrouwelijkheid tusschen den agent
en 't volk kan thans geen sprake meer zijn,
doch 't zou zeer in 't belang van de goede
orde zijnindien ieder toonde te begrijpen
dat de man die volgens zijn plicht de politie
verordeningen handhaaftniet de schepper
daarvan is, maar zelf door strenge voor
schriften gebonden wordt.
A. BARON VON ROBERTS.
2)
Op den overloop van de vierde verdieping hiel
den zij mij staande en wilden mij niet verder laten.
Met de handen en het hoofd, met gebaren en ge
fluister wezen zij naar de deur, die zich daar be
vond. Van daar kwam de brief dus!
Het was eene deur precies zooals alle andere
kamerdenren van het huis, waarin onze woning
gelegen was; bruin geverfd, een klein kijkgaatje
op manshoogte en een groene schelknop. Maar zij
vertoonde geen naambordje, ze maakte volkomen
denzelfden indruk, dien een stom mensch op ons
maakt; men was geneigd te gelooven dat zij toe-
gespijkerd was en nooit hoorde men het klinge
len van hare schel. De meisjes waren er in stilte
bang voor en bij avond slopen zij er schuw en
fluisterend voorbijalleen Lolotte, die wildebras,
kon niet nalaten, in het voorbijgaan eene koddige,
houterig stijve bniging te maken voor het stomme
stuk hout.
Ongetwijfeld school er het een of ander geheim
achter die deur. Den bewoner van die étage had,
behalve de portier, nog nooit iemand in huis ge
zien en zijne oude huishondster, wier gelaat aan
de hoekige ruwheid van Zwitsersch houtsnijwerk
deed denken, was even stom als de deur zelve.
Zij was steeds gekleed in een helder katoenen
kleedje en droeg een Normandische muts, zoo stijf
als bordpapier, over het dofgrijze haar. Over baar
meester werd van alles gebabbeld: de een zeide
dat hij een schatrijke gierigaard wa3, die een goed
koop huurhuisje bewoondeten einde nog meer
geld bijeen te kunnen schrapen; een ander hield
hem voor een menschenhateudon zonderling; een
derde zag hem aan voor een booswicht, die door
wroeging over zijné misdaden gekweld, zich hier
teruggetrokken had. Van tijd tot tijd hield een
oude rammelkast vau een rijtuig voor het huis stil
eu steeg een oud beer uit, die algemeen »de dokter
van de vierde verdieping« genoemd word, maar dien
niemand als praktiseerend geneesheer kende. De
man was als een vraagteeken zoo krom en moest,
als hij zich in zijne geheele lengte had opgericht,
ongetwijfeld zeer lang ziju.
Daar wij van onzen raadselachtigen buurman
nooit zelfs het minste te zien kregen, moesten wij
luistervinkje spelen, zoo wij iets naders omtrent
hem wilden weten. De weinige klankendie van
uit de bij tijd en wijle geopende vensters van de
vierde verdieping tot onze nieuwsgierige atmosfeer
doordrongen, waren van slechts zeer alledaagschen
aard. In vroegere jareu hoorde men soms het
schetterende gezang van een kanarievogelof ver
nam men het gekef van een hondje. Maar toen kwam
de tijd, dat zelfs deze geluiden, die ten minste het
bestaan van een zeker gezellig leven verrieden, ver
stomden. Somwijlen vernamen wij vreemde gelui
den die wij in het begin niet recht wisten te
verklaren, maar die ons, nadat wij op een Zondag
een bezoek aan den sjardin d'acclimation* hadden
gebracht, niets anders bleken te zijn, dan het gor
gelend stemgeluid van een aapje.
Hij daar beneden hield das van dieren maar
dat paste toch niet bij een met zonde beladen
booswicht. En waarom bleven dei gelijke tonen nu
reeds sedert jaren uit?
Een paar malen hoorden wij iemand sproken.
Het was eene zwakke mannestem, die eentonig eu
treurig klonk eu iemand of iets scheen te liefko
zen. Langzaam en met groote tusschenpoozen volg
den de woorden en zinneu elkander op: vragen
waar geen antwoord op volgde, zoete woordjes,
liefkozingen; het klonk alles met eentonige zange
righeid, melancholisch als het gelnid van de neer
vallende droppelen in eene waterpat. Ook een naam
mengde zich van tijd tot tijd in de hoorbare stilte.
Dat alles moest, zoo overlegden wij, eeu dier gel
den en dit dier moesf, naar den aard der liefko
zingen te oordeelen, van een zeer trage en stil
zwijgende natuur zijn, want het gaf niet het
geringste geluid ten antwoord.
En van daar had zich dan eeu kostbaar teeken
van leven vertoond in den vorm van een brief!
Ik kon het mijne meisjes niet kwalijk nemen dat
zij ternauwernood in staat waren, om hunne opge
wondenheid te bedwingen. Van de tafel in onze
kleine salon blonk de brief mij tegen. Hij was ge
schreven in stijve, met studie als geteekende let
ters die er op het einde der woorden eeu weinig
beverig uitzagen en bevatte de eenvoudige uit-
noodiging: »d« heer Jacques Larmotte verzoekt
den heer Olivier Morques hem in eene dringende
en gewichtige aaugelegenheid met een bezoek te
willen vereeren.
Mijne vrouw eu kindereu wareu hoogst benieuwd,
wat dit nu wel te beduiden mocht hebben. »Niets
eenvoudiger dan dat!« bracht ik in het midden
om hun ODgeduld lachend. sHij zal in de een of
andere dringende fiaautieele aangelegenheid mijn
raad noodig hebben. Of... ben ik voor niet
boekhouder bij de Union Centrale!* voegde ik,
ouder een zelfgenoegzaam »Hm, hm!« er aan toe.
Eu iuderdaad, het was toch immers niets onge
woons, dat ik door vrieudeu en bekenden of buren
om raad werd aangesproken.
Toch moet ik bekennen, dat ook mijne nieuws
gierigheid geprikkeld was, en dus besloot ik, da
delijk na tafel bet, verlangde bezoek af te leggen.
In de woning op de vierde verdieping aange
komen, bevreemdde het mij, niets vreemds of zon
derlings te ontmoeten. Het geheel getuigde van
groote zindelijkheid eu zag er burgerlijk, hoe
wel een weinig oudorwetsch en niet zeer gezellig
uit. In de vertrekken, door welke de oude buis
houdster mij geleidde weerklonken mijne voetstap
pen met luid gedreun, zoodat een onbehaaglijk
gevoel zich van mij meester maakte. De dalende
zon scheen door de breede spleten der geslofene
jalousien en teekende op den tegenoverstaauden
wand een ornamentwerk van breede, roodgloeiende
streepen, als de sporten van eene ladder.
lu eeu klein, met bruin houtwerk betimmerd
kabinet, we:ks eenig venster, spijt den keerlijkeu
zOmeravond gesloten was, zat mijnheer Jacques
Larmotte, diep ineengedoken, tegen den broeden
met leder bekleeden rug van zijn leunstoel, en met
zijn mager lichaampje slechts een klein hoekje van
den stoel beslaande. Het maakte den indruk als
of dit meubel hem in den loop der jaren even als
een kleedingstnk veel te wijd was geworden. Boven
eene breede hagelwitte das stak het nietige hoofdje
uit, ja, als hij het een weinig ter zijde wendde,
had het den schijn alsof het er in lag. Het dunne,
bruinachtig grijze haar lag als op het hoofd ge
plakt en stak tegen de was-geele huid af, alsof
het er op geschilderd was.
De stille onderworpenheid, die op het gelaat
zetelde, gaf er eene weemoedige tint aan. De rimpels
de er op lagen, moest de ouderdom er langzamerhand
als met ordelievende band, één voor één in ge
plooid hebben; zoomin hartstocht als uitspattingen
hadden er de sporen van hun vernielingswerk op
achtergelaten. Buitengewoon groot waren de bleek
grijze oogen, die n als twee sterk gewelfde lenzen
uit het bleeke gelaat aanstaardeneen langdurig en
met geduld gedragen leed moest er zulk eene ang
stige, gespannene uitdrukking aan gegeven hebben.
»Mijn heer mijnheer Morques niet waar?«
Het was dezelfde treurige, toonlooze stem, die wij
reeds zoo vaak gehoord hadden.
NIEUWSBLAD
Het Land van Hensden en AHena,
DE LANGSTBIAT EN DE BOHMELEBWAARD
HWMMWBWMMWMWB—BWHPMWMDfWa i ■^■■■1 WÊVm lUITili JgyWflMMWW W VUW»HMWrJI
NAAR