JNo. 418.
Woensdag
i»85.
Onze Logée
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
r Binnenlandsche AD VE RTE NT I EN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Dij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
(Slot.)
//Verkoopt u ook kunstboter?''
//Pardon, meneer, daar doe ik niet an.
Ik verkoop grasboter van 55 ct. en vatboter
van 35, 40 of 45 ct., eerste kwaliteit. Ik
ben specialiteit, meneer, ge zult nergens
zulke waar voor dat geld ontvangen
Zoo liegt men het woord kunstboter
langzamerhand de wereld uit en vervangt
het door vatboter, om opzettelijk de goede
lui te doen gelooven, dat men voor 35 ct.
in vaten bewaarde wezenlijke boter koopt.
Dat is één Noorbeeld hoe de leugen zich
meester maakt van den kleinen handel.
Hij zit in de groote magazijnen in tonnen
en kisten en kijkt voor de winkels schaam
teloos door de ruiten, de voorbijgangers
in 't aangezicht. Hij verschuilt zich achter
schoone uitstallingen en sieilijke opplaksels
en tracht door allerlei reclame, den lieden
aan 't verstand te brengen, dat hij niet
z/de leugen" is of niet zoo erg liegt als
sommige waarheidzoekers wel willen doen
gelooven.
Maar we weten allen dat de vervalsehing
van levensmiddelen den leugen in zijn gevolg
moet hebben, wil ze niet haar eigen be-
driegelijke zaak bederven. We weten het,
maar we staan onmachtig tegen dien klomp
van ongerechtigheid over, steeds maar wach
tende op hetgeen hier tegen met ons nieuwe
strafwetboek zal uitgericht worden door
de regeering, de eenige die hulp kan bieden.
Ja, de regeering zuchten velen, en dragen
in gemoede al hunne maatschappelijke
nooden aan haar op. Ze worden door ver
kondigers van sociale //onjuistheden" in den
waan gebracht, dat wanneer de regeering
slechts met goeden wil de nooden van 't
volk ter harte neemt, de gulden tijd weldra
is aangebroken. Laat ze voorzichtig zijn,
die verkondigers, die het beter kunnen weten.
De regeering is even goed als alle inge
zetenen dupe der slechte tijden en 't is
in zulke dagen beter te zitten op een een-
voudigen mattenstoel dan op een minis-
teriëelen zetel.
Is 't niet vreemd er is geen kwaad,
meer verbreid dan het liegen en geen
waar tegen de mensch toch het meest ge
waarschuwd wordt.
Dat komt omdat de menschen, die daar
tegen waarschuwen, het niet in ernst meenen
of in 't volgend oogenblik reeds vergeten
hebben wat ze zeiden.
Het klinkt gedurig tegen de kinderen
lieg nooit en dezelfde ouders, - die deze
waarschuwing tot hun kroost richten, geven
het niet zelden een half uur later een
practische les in de kunst
//Daar is mijnheer N. om u te spreken."
z/Zeg maar, dat ik niet thuis ben."
En de man, die niet thuis heet te zijn,
zit met vrouw en kinderen aan de theetafel
en leest de courant. Wat moet zoo'n man
zich een verkeerde voorstelling maken van
de opmerkingsgave zijner kinderen en hoe
moet het in die kinderhersentjes wel toe
gaan, indien ze papa deze infame leugen
hooren zeggen.
Of de bezoeker wordt toegelaten onder
de alleen voor hem onhoorbare ontboeze
ming dat men hem liever op de Mookerhei
wenschte, terwijl de heer des huizes bij zijn
binnentreden zegt zeer verheugd te zijn hem
zoo wel te zien.
Nog eens, waar de opvoeding der kinde
ren aldus geïllustreerd wordt, behoeven de
ouders met een kwasie-wanhopig gezicht
niet te vragen waar Eduardje dat liegen
toch leert.
Eduardje heeft een goede school gehad
en zal in later jaren daarvan profiteeren.
Hij zal proeven geven zijner kunst bij zijn
meesters, op het kantoor, wellicht ook te
genover de vrouwelijke sekse en zijn kunst
zal onheil stichten. Ook voor hem, want
men gaat niet ongestraft met bedrog de
wereld door. En wanneer Eduard door een
samenloop van omstandigheden, waaraan
hij misschien niet geheel onschuldig zijn
zal, achteruitgaat, zal hij niet verzuimen
het geleerde in praktijk te brengen, opdat
zijn omgeving do waarheid niet gisse.
Wie zal ze tellen de velen, wier maat
schappelijke stand op een leugen gebouwd
is, een doorgaanden leugen, Mie hen van
dag tot dag meer en meer in zijn strikken
verwart en waaruit ze zich eindelijk niet
meer los scheuren kunnen dan door de
vlucht of den dood
O, de leugen door woorden sticht on
heilen bij menigte, maar de leugen door
daden brengt een nasleep van jammeren
met zich, die staat en maatschappij onder
mijnen.
De leugen bant het vertrouwen uit de
wereld, stelt in den handel koopers en ver-
koopers op voet van voortdurenden oorlog,
geeft schijn voor wezen, bedrog voor eer
lijkheid, stecnen voor brood.
Ieder wete daarom wel wat hij doet, in
dien hij de waarheid in 't aangezicht slaat.
Staat en maatschappij hebben op hem niet
te rekenen in den hardnekkigen strijd tus-
schen recht en onrecht. Hij sticht meer
kwaad dan goed en maakt het moeilijke
vraagstuk nog lastiger.
De leugen moet door alle burgers bestreden
worden. Eerst wanneer ieder voor zich
spreekt en handelt gelijk zijn innige over
tuiging hem als waar en eerlijk te spreken
en te doen geeft, dan bestaat er kans dat
de gisting onder de menigte in verstandig
overleg overgaat. De leugens van de eene
en de //onjuistheden" van de andere zijde
kunnen daartoe nooit meewerken.
Zij stichten, gelijk de tong, een vuur,
dat onze eeuw in brand zal zetten.
A. BARON VON ROBERTS.
11)
Toen wij de half openstaande poort van eene
afgeslotene ruimte voorbij kwamen, zagen wij een
aantal arbeiders, die bezig waren aan een zonder
ling bouwwerk. Het was een kolossale, lichtge-
welfde nokbalk, van waar zeer zware sparren boog
vormig naar omlaag liepen. Het hout zag er grauw
en wormstekig uit en kennelijk was het er om te
doen om eenige der sparren, die neerhingen alsof
ze geknakt waren, weder in den jnisten staud te
brengen. Dat scheen geweldig veel moeite te kos
ten; men gebruikte er oen wind-as bij en van eene
kleine smidse, waaruit een blauwe rookwolk om
hoog kringelde, klonk het vroolijk geklop van een
hamer.
De meisjes troonden mij naderbij, om alles beter
in oogenschouw te kunnen nemen.
»0, papa, een dier!® riep Lolotte.
Nu eerst ontdekte ik, dat wat wij voor het bint-
werk van een gebouw hielden, niets anders dan
een reusachtig geraamte was. DaAr was het reus
achtige gewelf van den kop, hier de werwels van
den ruggegraat, die in een vinvormige staart ein
digde.
Ja, het was de walvisch, het skelet van den
walvischl Ik herinnerde mij nu, dat de «Jardin
des Plantes® er een bezat.
Hoe had ik ook kunnen denken aan een leven
den walvisch! Professor Richard was ongetwijfeld
bezig met het repareeren van het geraamte, an
ders niet.
Een heer met eene rijzige gestalte en zwart
haar stond er in zijne hemdsmouwen bij en deelde
bevelen uit. Dat kon de professor zelf wel zijn.
Met dat wij daar in de poort stonden, begonnen
de werklieden op ons te letten. De portier van
daar straks, die misschien bij het werk geroepen
was, om hulp te verleenen, wéés naar ons; do
heer in hemdsmouwen zette zijn lorgnet op, en
vroeg hem iets. Toen trok hij haastig zijne jas aan,
die op een grooten rngwervel naast hem lag en
trad op ons toe.
Hij was een nette man, wiens gebrnind en met
een sierlijken knevel versierd gelaat., volstrekt niet
op dat van een boekenworm geleek. In uiterst be
leefde bewoordingen vroeg hij, wat wij wenschten,
terwijl hij zich aan ons voorstelde als professor
ltichard, dien wij zochten.
Ik moet eerlijk bekennen dat de vrees ons te
genover dezen man belachelijk aan te stellen, mij
belet,to eene gepaste inleiding te vinden. De vrij
postige Adeline, die een weinig naar mijne vrouw
aardde, nam dadelijk mijne taak over.
«Mijnheer,® zoo begon zij op haar meest iune-
menden toon, «wij hebben gehoord dat u een
groot geleerde is en ons zoudt kunnen helpen uit
eene verlegenheid
En dat zeggende keek zij hem met hare groote,
wonderlijk diepo oogen dapper aau, zonder een
spoor van verlegeuheid te laten blijken. Toon hij
dan ook glimlachend eene buiging maakte, was
het, alsof hij dit meer deed uit bewondering voor
hare mooie oogen, dan uit dank voor het in hem
gestelde vertrouwen.
«Men heeft ons verteld dat u zeer veel kennis
heeft van schildpadden
Hij keek een oogenblik een weinig verrast.
«O, men moet van alles zoo wat verstand 'heb
ben, mejuffrouw,® antwoordde hij, «ik heb eens
weken lang van schildpaddenvleesch moeten leven,
dat was op Madagascar.Dit laatste kwam er niet
zonder eenige ijdelheden uit.
»Hé!« klonk hot verrast van Lolotte's lippenen
met haar klein, nieuwsgierig neusje vooruit, keek
zij hem nieuwsgierig in het, gezicht.
«Wij hebben eene zieke schildpad, mijnheer,®
vervolgde Adeline, «misschien is zij al dood; wij
hebben er reeds van alles mode geprobeerd.®
«Och!® zeide hij, op een innemenden, medelij-
deuden toon. Maar het schelmsche flikkeren van
zijne oogen en het fijne glimlachje kon hij toch
door dit «och!« niet verbergen.
«Wij hebben haar modegebracht,® met die
woorden opende Adeline haar korfje, waarin do
kleine patiënte op een bedje van watten lag. En
toen zij nu het gelaat Weder tot hem ophief en
hem het korfje voorhield, overgoot een gloeiend
rood haar gezicht. Zijne blikken waren ook vol
strekt niet op de schildpad gericht, neen, zij boor
den in de hare, drongen tot in de diepste diepte
er van door! Zij waren beiden zonderling ver
ward.
Om zijne verwarring te verbergen, nam hij het
dier met overdrevene voorzichtigheid op, kennelijk
alleen ten pleiziere van ons. Ook kon ik niet go-
looveu dat het medelijdende: «hm, hm!« dat hij
hoofdschuddend uitbracht, hem uit het hart kwam.
«Wat is er met haar gebeurd?®
«Niets, mijuheor!® riepen Adeline en Lolotte in
koor.
«Enfin, dat kon.t er ook niet op aan,® ant
woordde hij. «Bekommert men zich niet om hen.
dan is hot niet goed en doet men hot wel, dan is
het ook niet goed.®
Daar klonk van het beenderen-gevaarte achter
hem een luid gekraak. Dadelijk wendde hij zich
om. «Hei daar! Opgepast jelui daar!® riep hij. Eo
met de hand, waar hij de schildpad in had, zwaaide
en wees hij in de lucht en maakte allerlei geba
ren, om nadruk aan zijne bevelen te geven. Daar
men hem niet scheen to begrijpen, trad bij nader
op do arbeiders toe en tikte hen met hot dier op
de schouders. Ja, tot, onze ontzetting klopte hij
er zelfs mede op een der walvischribben dat het
klonk. En alsof hij dadelijk daarop tot inzicht
kwam, dat hij wol een weinig te ruw met het
kostbare dier te werk ging, keerde hij weder tot
ons terug, terwijl hij do schildpad mot teedere op
merkzaamheid op zijne hand wiegde.
»Nu?« vroeg Adeline, om zijne uitspraak te
vernemen.
«Ja, u zult haar in hot oog moeten houden,®
antwoordde hij ontwijkend, «of, als u hot veroor
looft, zal ik het beest hier houden, om mij er
nader naede te kunneu bezighouden.... Na een paar
dagen zoudt u weer eens terug kunnen komeurrfTÉ""*
«Dat gaat niet. Dat kan absoluut niet, mijuheer!®
viel ik hem in de rede. «Wij kunnen haar niet uit
de handen geven, er zijn voor ons te groote be
langen aan verbonden.®
Hij verwonderde zich een weinig over mijn ant
woord. Maar eindelijk hernam hij, terwijl hij een
weinig verlegen beefde«Als u het mij dan per
mitteert, zal ik te uwent eens naar de patiënte
komen kijken. Waar woont u?«
«Maar mijnheer, dat kunren wij haast niet aan
nemen,® antwoordde ik ontwijkend.
Kom Ik zal maar zoo vrij wezen om morgen
eens bij u aan te komen,riep hij haastig. En
ditmaal was het zijn gelaat, dat zich met een
donkeren blos bedekte.
Ik zeide hem, naar zijn verlangen, waar wjj
woonden en wij vertrokken.
Volgens belofte verscheen hij den volgenden
dag. Hij was de beminnelijkheid in persoon. Allen
vonden hem «charmant® behalve Adeline, die zich
uiet over hem uitliet, maar wier oogen ophelder
den als er over hem gesproken werd.
En de schildpad? Nu, hij zou eens zien,wat
er met haar te doen viel! Hjj zou spoedig llOg
eens terug komen.
JL 9
NAAR