No. 421.Zaterdag IT October. 1885. De Kangoeroe. Onze Logeé Uitgever: L. .T. YEETIMAN neusden. FEUILLETON. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1 verhooging. en ZATERDAG. Franco per post zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Een jongen van een jaar of acht wan delde met zijn vader in den dierentuin. Overal waar wat bijzonders te zien was, werd halt gehouden en de vader had het dikwijls hard te verantwoorden, als hij op al de nieuwsgierige en weetgierige vragen van den knaap moest antwoorden. Zij kwamen ook te staan voor de verzameling van Kan- goeroe's. //Vader", zeide het jongske, vader, waarom heeft Onze Lieve Heer toch zulke gekke pooten aan de Kangoeroe's gegeven uWel", zeide de vader, na zich eenige oo- genblikken bedacht te hebben, //dat zal Hij gedaan hebben, opdat de Australiërs ook eens wat te lachen zullen hebben." De jongen was tevreden met de verklaring en men ging verder. De vader had zich uit de moeilijkheid gered en zijn prestige tegenover den zoon bewaard en in zooverre was er ten minste nog iets goeds in het antwoord. Maar het woord vaij den vader verdient toch wel, dat wij er even bij stilstaan, al klinkt het ons wel een beetje ongerijmd. Hoe menig maal gebeurt het toch niet d t wij voor een raadsel staan, dat wij vragen moeten, waarom zou dit of dat toch zoo zijn, en dat het antwoord dan zeer gepast is, wan neer wij zeggen //wel, omdat wij iets zouden hebben om om te lachen." Er is toch zoo veel in de wereld dat ons treurig en melancholiek stemt, er is zooveel dat ons zorg geeft of vrees voor de toekomst inboezemt, dat het hoog noodig is tusschen beide ook eens iets te ontmoeten dat ons doet lachen, hartelijk doet lachen, zonder dat de persoon, waarom gelachen wordt, zelf maar een flauw denkbeeld heeft dat hij tot de vroolijkheid aanleiding geeft. Men moet mij goed verstaan, ik bedoel volstrekt niet dat wij iemand beleedigen moeten, door met hem den gek te steken. Dat volgens het idee van den vader, de Australiërs om de gekke pooten van den Kangoeroe zouden lachen, hinderde het dier volstrekt niet, het huppelde even ver genoegd op zijne gekke pooten voort. Zoo is het ook met menigeen, die onzen lach lust opwekt hij weet het niet, dus het deert hem niethij gaat als de Kangoeroe even goed voort met ons te vermaken. Wij hebben allen de beschrijving gelezen van het //Zondagsheer", van Justus van Maurik. Is het niet vermakelijk zoo'n individu gade te slaan in zijn doen en laten, wekt hij niet eene gezonde vroolijkheid op en is hij toch niet in en ingelukkig met al zijne parade? Dan zien wij weer iemand, die door toevallige omstandigheden een klein beetje over het paard is getildis het niet door en door pleizierig, zoo iemand te hooren doorslaan over zaken, waarvan hij zoo goed als niets weet, en te zien met welk air van zelfgenoegzaamheid hij naar zijn eigen woorden luistert, alsof hij de wijsheid in pacht had? En dan geen idee, dat men naar hem luistert, alleen om zich- zeiven een genoegen te gunnen- Zoo speelt onbewust menigeen do rol van clown in de groote menschenmaatschappij, terwijl hij zichzelf voor een evenknie van Salomo houdt. In Frits Renter's werk //Gedroogde Krui den" heeft de heer van Rambow een blauwen maandag Landhuishoudkunde ge studeerd en zich eenige termen eigen ge maakt, die voor de gewone lui heel erg onverstaanbaar zijn. Zijn inspector ergert zich over de on kunde, dooreen gemengd met halfgeleerd heid, maar Brasig vatte de zaak anders op en betuigde later//de jonge heer heeft mij dan eens kostelijk vermaakt, dat doet iemand goed na een flinken maaltijd," en ik geloof dat Brasig "het bij het rechte eind had. Die zich over de dwaasheden der menschen vroolijk kan maken, verkiest als een andere Maria het betere deel boven dengene, die zich bedroeft en beangstigt en die vraagt waar het heen moet. Den dwaze te willen verbeteren, dat ware toch een onbegonnen werkreeds Bilderdijk zeide /,De dwaas wil niet vermaand daar is geen heelen aan." Als er dus niets aan hem te veranderen is, dan is het verreweg het beste, dat men zich vroolijk over hem maakt, hij is dan nog ergens goed voor. Van den ouden Abderiet, Democritus, lezen wij, dat hij om de dwaasheden der menschen lacht en daarom noemt men hem, die de wereldsche zaken luchtig op neemt, nu nog een Democriet. Tusschen twee haakjes zij gezegd, dat met dit be weren aan Democritus iets toegeschreven wordt, waaraan hij onschuldig is. Maar een feit is het, dat de naam in die beteekenis bestaat. Het is eene gelukkige gave, naar mijn inzien, als men het humoristische in de dwaasheden, in het doen en drijven der menschen weet op te merken. Te veel verbeelding van zich zelf te hebben is een zeer geschikt, middel om anderen tot ver maak te dienen en pedanten zijn ten allen tijde een dankbaar onderwerp geweest om vroolijkheid te verwekken. De meeste lezers kennen uit Pickwick den onbetaal baren Grummer, den konstabel, wij zouden zeggen politieagent, die zich zelf voorstelde onder den naam van //wet en recht." Als Dickens nog leefde en hij beschreef Nederlandsche toestanden, dan zoude zeker de Oldebroek- sche gemeenteraad ook wel eens dienst doen als Kangoeroe, die gemeenteraad, die zulke prachtige politieverordeningen maakt en die de Minister toch niet kan afkeuren. Te Oldebroek n.l. mag geen wielrijder of velocipëdist langs de straten rijden, op boete van zooveel en verbeurte van het rij wiel. Daar mocht eens iemand van ver schrikken, of een paard door gaan hollen. z/Wij voorzien," schrijft iemand, die deze verordening met verontwaardiging bespreekt, z/dat aanstonds een verbod zal komen op het harde neussnuiten of op het niezen op straat, op verbeurte van snuifdoos en zak doek, omdat er soms een paard van zoude kunnen schrikken." Zoo'n verordening in eene courant te vinden doet ons goed bij al de akeligheden, die wij er dikwijls in vinden. Zoo lazen wij dezer dagen nog een be richt, dat iemand aan den heer Esser eene som van ruim twee gulden stuurde voor de //Vrije Universiteit." Dat hij dat doet, is zijne zaak, en als hij meent dat hij er een goed werk mee doet, dan is dat aan te nemen, maar de bewuste weldoener wil niet alleen de Vrije Universiteit doen ge nieten, hij verschaft ons ook nog een vroo lijk oogenblik, omdat hij er bij vertelt dat die som van twee gulden en zooveel centen de opbrengst is van eieren, die zijne kippen uitsluitend gelegd hebben op Zondag en dat hij ze daarom den Heere heiligt. Hij slaat drie vliegen in een klap hij schenkt een gift, hij laat ons duidelijk zien hoe vroom hij zelf is en hij speelt bij zijne medeburgers de rol van Kangoeroe, van den man die geschapen is, opdat andere menschen eens zouden lachen. Als wij in eene advertentie lezen dat iemand aan de gegoeden een //kalfje" vraagt, en hij doet dat in bewoordingen vol zal ving en heiligheid, als wij zoo menige advertentie lezen, waar kop noch staart aan is, maar die aan de wereld moet bekend maken hoe buitengewoon braaf de steller der advertentie is, als wij iemand op mees- terachtigen toon de groote politieke vraag stukken hooren bediscussiëeren en oplossen, (14 A. BARON VON ROBERTS. Het was zonderling hoe verrast hij over mijne woorden wis. Met wjjd geopende oogon had hij geluisterd; na en dan knikte hij als om zjjne instemming te betuigen met hetgeen ik zeido. >0, gij hebt gelijk mjjuheer het echte, ware geluk k^n men niet in goud- of zilvergeld omzet ten, of op bankbiljetten laten dnakken. Ik ben arm geweest on was gelukkig, hoe getrouwer het geld mij later was, dos to ontrouwer werd mij hot ge luk. Thans ben ik ond en eenzaam, en doodarm ben ik met al mijn geld...« »Ik weet, mijnheer,* zoo viel ik hem in de rede, »hoo het noodlot n vervolgd heeft. Maar zoudt gij inderdaad zoo eenzaam en verlaten moeten we zen als gjj zyt Gij bezit behalve dien armen, on- gelnkkigen stamper immers nog een zoon...* >Zoadt gij willen dat ik hem, die daar niet naar verlangt, den zegen van zijn' onden vader zou op dringen O, zeker, vergeven heb ik hem reeds langalloen valsche schaamte is hot die hem mij doet ontwijken.* «Mijn beste mijnheer Larmotte,* riep ik nit, «ik zal hem opzoeken en hem weder in uwe ar men voerenHij zal, hij moet komen Dan zijt gjj niet meer alleen Een weemoedig glimlachje speelde om zijne mond hoeken en zyn hoofdje wiegde boven de witte das heen en weer als twijfelde hij er aan, of deze zonnestraal hem nog wel aan den avond zijns le vens bescheiden zon zijn. Aangaaude de lotgevallen en do woonplaats van den verloreno wist hij slechts weinige en boven dien zeer onvoldoende inlichtingen te geven. De in het verborgene voortsmeulende vaderlijke liefde had hem wel is waar niet geheel nit het oog ver loren, maar het zon toch geene geringe moeite kosten hem in het labyrinth van het Parijssche le ven op te sporen. Des ondanks beloofdo ik het hom en ik legde bij mij zolven de gelofte af, niet te znllen rusten voor en aleer ik hem gevonden had. Met welk eene onstuimige haast vloog ik dit maal do trap op. «Mijne beste kinderenMijne goede vrouw riep ik, mijne armen naar hen uit strekkend. Het was eene alles overweldigende blijdschap die mij vervulde. Ik had een gevoel, of mijne borst vaneen zou bersten en was niet in staat in woor den nit te drukken, wat ik gevoelde. Zoo moet het eenen gevangene te moede zijn, die na den langen, donkeren nacht der gevangenschap het rozige licht der vrijheid weer aanschouwt. O, mijne vrouw, mijne kinderen Ik sloot ze allen aan mijne borst en stamelde tusschen hnnue wedijverende liefkozingen door: «Ja, het is weer iu orde, alles is in orde, wij hebben er niets bij verloren, wij zullen weder even gelukkig zijn als vroeger, wij hebben mijnheer Larmotte's geld niet noodig; zyn wijniet rijk genoeg?* Ik kou hen niet iu de oogen zien, want, de mijne waren door tratieu beneveld, maar ik weet het, ik ben er zeker van, mijne woorden waren voor niemand hunner een teleurstelling. God lofhet ontzettende vergift had hen alleen nog maar aan den buitenkant geraaktHet was eene verlossing uit den pijnlijken zielsangst eeuer zinsbegoocheling, die thans het zonlicht der blijdschap in hunne tra nen deed weerspiegelen. Lucie alleen had moeite haar verdriet te ver bergen. Ik trok haar zacht de handen van de oogen en zeide: «Geloof je dan, mijne meid, dat wij die schildpad, ongolnkkigor godachtouisse, den triomf zonden gunnen dat zij een' bruidegom nit ons hnis gejaagd heeft?* Mijne vrouw echter rekte haar klein, welgedaan figuurtje zoo lang uit als zij kon en terwijl zij hare armen niet zonder inspauning om mijn' hals sloeg, koek zij met hare heldere oogen diep in de mijne en zeido: Nu, wie heeft gelijk gehad, Olivier? Heb ik het niot gezegd dat zij ons allen voor den mal hield Gelukkiger dan golukkig kan men niot wezen, daar blijft hot bij. Toen wischle zij met hare zachte hand de tra nen van mijne wangen en torwijl zjj er mij liefko zend een tik op gaf, besloot zij met den volsten en zuiversten klank van hare altOlivier, je bent toch braaf geweest, hoor je begint mij te bevallen. Wil je wel gelooven, dat ik er toe zou kunnen komen om nog eens verliefd op je te worden? Dien avond trokken wij naar Parjjs; wij warei allen zoo feestelijk gestemd en wij verlangden naar den glans van de Boulevards als naar eene illumi natie. Weer deden wij het met een enkelen fiacre, maar ditmaal was hij ons nog lang niet nauw ge noeg, zoozeer hadden wij behoefte om dicht naast elkander te kruipen. Wij hadden iu langen tijd zoo niot gelachen. Al de met moeite weerhouden lachbuien vlogen en fladderden nu als vlinders naar buiten. Het lachen van den één stak den ander aan; wel, wel, wat deed dat ons goed na al de doorgestane angsten! Zelfs die angsten kwamen ons thans belachelijk voor. Lieve God, hoe hadden wij toch zoo lang in zak en asch knnnen zitten voor eene schildpad. Zoo trotsch en in zulk eene achtbare breedte, zoo fier, zoo ten volle bewust van ons geluk, wa ren wij nog nooit langs de Boulevard's getrokken. In twee sekties rnkten wij voorwaarts. Voorop Lolotte met de beide jongeus, van wie men in waar heid kon zeggen dat de hekken van den dam wa ren. Vroolijk als do vlaggewimpels op een feestdag wapperden do linten van haar hoed en al lachend en giggelend trachtte zij het uitdagende triptrap van hare voetjes in de maat te brougen met de groote passen van hare beide broeders. Nu en dan keerde zij ons haar gnitig gezichtje toe en riep lachend, terwijl hare tandjes blonken als eene rjj paarlen: «Maak plaats, maak plaats voor de fa- mense familie Marques 1* Een paar dagon later gaven wij weer een soiróe. Ditmaal was er geen gebrek aan ruimte, want wij hadden maar weinig gasten; ieder van hun echter legde een bizouder gewicht in de schaal. Aan het eene eind van de tafel zat zekere mijn heer Victorien naast eene zekere Lucie; hn/ine gouden verlovingsringen blonken en straalden met prachtigen glans in het vroolijke flikkerlicht dor kaarsen. Het had mij niet veel moeite geko. t hem weder in ons zog te brengen een welgemeende, openhartige betuiging dat het mij leed deed en ik hem exenas vroeg enindieu n nog evenzoo gezind is als voor drie weken, mijnheer, dan zal geen schildpad meer tusschen ons in staan.In zijne vreugde omhelsde hij my en later zeide hy eens Er is tegenwoordig geen romantiek meer, de we reld wordt te modern 1 Vroeger had men draken te bevechten om zich eene brnid te verwerven, tegenwoordig is het eene schildpad Aan het andere einde zat een zekere mijnheer Richard, meer bekend onder den naam van «schild- paddendokter,* naast eene zekere Adeline. En het was een last om te zien hoe de glans van hunne verlovingsringen wedyverden met die van het paar tegenover hen. Terwyl ik naar Parys was om voor een eersten schoonzoon te zorgen, had deze de vesting gedurende de afwezigheid van den kom en andant stormenderwijs ingenomen. Ik kon niet anders dan mijne goede vrouw de kleine satisfaktie toestaan dat zy mij bij mijne tehuiskomst het van gelnk stralende paar eenvoudig weg in de armoD schoof. TIEUISBLIT ilct Lain! van lleiisflcn en Alien. DE LANGSTRAAT EN DB BOMBELERWAARD NAAR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1