No. 435.
Zaterdag 5 December.
1885.
FEUILLETON.
vooh
Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden.
DE DWEEPERS.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T E R A G.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Er ligt een kind ziek en de ouders staan
er bij en hopen dat het beteren zal. Het
betert echter niet. In haren angst roept
de moeder een verstandig man en laat dien
het water der zieke zien. De wijze prevelt
eenige woorden en schrijft een huismiddeltje
voor. De kleine neemt in doch de artsenij
helpt niets. Het kind sterft. Een ervaren
arts, bij tijds geroepen, had het waarschijn
lijk kunnen redden. De treurende ouders
zeggen //het heeft zoo moeten zijn."
Wanneer later een ander hunner kin
deren ziek wordt, zullen ze weer aldus
handelen en wederom heizelfde troostwoord
uiten.
Of we deze uitdrukking gekregen hebben
van 't zelfde volk dat ons zooveel waarde
loos papier iu handen gespeeld heeft voor
ons goed geld, weten we niet, in elk geval
we hebben haar met de Turken gemeen.
Wanneer in een Turksche stad brand
uitbreekt, komen de burgers, in hun wijde
pantalons en gele pantoffels en uit lange
pijpen behagelijke rookwolkjes blazende, en
zetten zich rustig in de nabijheid van 't
onheil neer met de beenen over elkaar
en mompelen //Kismet," 't welk overgezet
zijnde ongeveer 't zelfde beteekent als 't
geen hierboven staat //het moet zoo zijn
het is bestemd, door de Voorzienigheid
verordineerd, daar is niets tegen te doen."
Dit is een stuk van hunnen godsdienst en
met dit Turksch geloof ontvangen zo kalm
14) LEOPOLD VON SACI1ER MASOCH.
Graaf Soltyk
Het zachte zonnetje van een' heerlijken, winterkou
den Oetoberdag bescheen het prachtige paleis van
graaf Soltyk. Dit was een zonderling, phantastisch
bouwwerk dat in den loop der tijden aangegroeid was
tot een mengelmoes, waarin materialen en bouwstij
len uit alle oorden der wereld in bonten willekeur
door elkander waren geworpen. Op Griekschc cyclopen-
muren scheen een Oud-Poolsch wojvvdenstot te
zijn neergesmeten, tegen eene byzaritijnsche pracht-
fagade eene baroque hermitage uit den ro oco-tijd
geplakt.
In eene der ruime, met beeldhouwwerk en schil
derijen versierde zalen wachtte eene groote menigte
menschen uit de meest verschillende standen der sa
menleving op het oogenblik, dat zij tot den graaf
zouden worden toegelaten, want op dit uur verleende
hij als een regeerend vorst audiëntie. Allen vreesden
hem en toch kwamen die allen hem de eene of
andere gunst afbedelen en zochten den ouden kamer
dienaar uit te hooren of de graaf in eene genadige
stemming was.
Zoo als hij thans in zijn studeervertrek zat en de
ingekomene brieven doorliep, was hij het type van
een' jongen, scboonen, despotieken sultan. Zijn gelaat,
door zwart haar en een kort gesneden baard omge
ven, herinnerde aan de edelste voortbrengselen der
Helleensche meesters; en in dat zacht getinte, bleeke
de slagen van 't noodlot, zonder een hand
uit te steken ter verzachting.
Toen in een dorp in Zuid-Holland niet
lang geleden de kinderziekte verwoestingen
aanrichtte, ontzagen de vrienden zich niet
de kranken zonder noodzaak te bezoeken.
Ze durfden dat gerust doen, want ze zouden
de gevreesde ziekte niet krijgen, indien het
niet zijn moest.
En de geneesheeren, die ijverden tegen
de kwaal, vonden tal van weerspannigen,
die maar volstrekt niets wilden weten van
eenig voorbehoedmiddel, want indien ze de
ziekte krijgen moesten, dan zouden ze die
toch wel krijgen, ook al waren ze gevac
cineerd. Een echtelijk paar, waarvan de
vrouw niet uitmunt in spaarzaamheid en
de man evenmin in werkzaamheid en dat
dus op den duur worstelt met armoe en
gebrek, troost zich met het geloof dat,
hoewel het velen naar den vleesche wel
gaat, zij voorbestemd zijn om arm te blijven.
Een moeder, die 't nooit nauw nam met
de opvoeding harer kinderen, krijgt een
dochter thuis, uit haren dienst weggezonden
om de gevolgen van onzedelijk gedraghet
heeft zoo moeten zijn
Een vader, wiens zoon zich te buiten ging
aan allerlei ondeugden en in radeloosheid
de hand aan zich zeiven sloeg, staat bij het
stoffelijk overschot en zucht: het moest zoo zijn.
Altemaal Turken.
Ze zien de vonk smeulen en trappen ze
niet uit. Ze zien de vlam uitbreken en
laten den emmer onaangeroerd. Ze zien
het gebouw instorten en stamelen het heeft
zoo moeten zijn!
Zelfs waar de schuld met den vinger aan
te wijzen is, houden ze dat vol en worden
in ernst boos, indien men hen kapittelt-
z/Maar dat behoort tot ons geloof. Wij
hebben geleerd dat Een alles regeert en al
les weet en in Zijne wijsheid alles ordent
en met Zijne hand alles bestuurt
Zeker en laat ons het daarbij houden op
dat we niet vertwijfelen, wanneer buiten onze
schuld, zware slagen ons treffen. Doch let
wel, buiten onze schuld. B'grepen Ge legt
uw paard een toom aan en het moet, daar
aan geleid, overal heen, waar ge 't hebben
wilt en het gaat uw paard naar gij 't ver
kiezen zult. Een paard moet alles verordi
neerd worden, omdat het een verstandeloos
dier is, bij wijze van spreken althans ver
standeloos. Wij menschen echter bezitten
verstand en we hebben dat zeker niet ont
vangen om het bij sómmige aangelegenhe
den apart te zetten. VYij hebben een wil en
kunnen doen en laten wat ons wel of niet
aanstaat, we kunnen kiezen tusschen recht
en onrecht. Een vader volgt zijn volwassen
zoon niet op den voet en dwingt hem tot
in kleinigheden zijn wil te doen. Hij mag
zelf gaan en toezien, maar moet de gevolgen
voor zijn rekening nemen. Een moeder, die
haar kindje van den arm laat vallen en het
dood van de stecnen opraapt, heeft geen
recht de Voorzienigheid aan te klagen van
wreedheid, allerminst mag ze zeggen: het
heeft zoo moeten zijn. Want het moest vol
strekt niet zoo zijn. Zij alleen is de schuldige
en niemand anders.
Wat de mensch zaait, dat zal hij oogsten.
Van 't geen hij doet of laat moet hij de
gevolgen dragen, maar in elk geval moet
hij doen wat zijne h:ind te doen heeft.
Het heeft zoo moeten zijn. Zoo mag men
zeggen wanneer ongelukken komen, die nie-
mands hand kon afweren, wanneer hagelslag
het gewas vernietigt of 't water verwoestin
gen aanricht. Ook wanneer men na volgens
het geweten zijn plicht gedaan te hebben,
toch het onheil over zijn hoofd ziet uitstor
ten- Maar die zich door eigen schuld of door
na te laten wat gedaan kon worden in 't
ongeluk stort en met de handen in den zak
de naderende plaag tegemoet ziet, die mag
niet zeggen dat het zoo zijn moet. Dan zou
wel iedere misdadiger kunnen zeggenhet
is mij gezet mijn naaste te berooven.
Misschien zou gevraagd kunnen worden
hoe komt het dat menschen, die zoo prat
op vrijheid en zelfstandigheid zijn, zich on
der sommige omstandigheden des levens voor
gevangenen uitgeven en juist de vrijheid,
die ze van kindsaf hadden en dagelijks na
men van te kiezen tusschen zegen en kwaad,
zoo geheel verloochenen?
Antwoordomdat dit zoo bijzonder ge
makkelijk is. Het Turksch geloof//het heeft
zoo moeten zijn" is een zacht kussen,
waarop men zich zetten kan en lustig voort-
droomen en indutteneen wijde mantel, die
men kan omslaan tot bedekking zijner ge
breken en dwaasheden, zoodat men toch voor
den dag kan komeneen slaapdrank, waar
mee men het ontwaakt, onrustig geweten
weer in slaap brengt.
gezicht lagen een paar donkere oogen, waaruit gloed
en trots, kracht en overmoed spraken en die boven
dien iets raadselachtigs hadden, het midden houdende
tusschen het loerende van den vossenblik en het
dreigende van het leeuwenoog. Zijne sierlijke gestalte
overschreed slechts even de middelbare grootte, maar
vertoonde de onvergelijkehjk schooue spierontwikkeling
van een' Romeinschen gladiator en de onberispelijke
proportiën van een Helleenschcn Dionyslos. llij droeg
laarzen van marokijn-leder, eene lange kamerjapon van
geele atlas, d;e met hermelijn gevoerd en omzoomd
was en had een fez op het hoofd.
Thans wierp hij de brieven neer en schelde. On-
middelijk verscheen een jonge kozak, die op een zil
veren schenkblad de koffie bracht. De arme kerel
beefde onder den tijgerblik van zijn' meester en in
zijne doodelijke beangstheid dat hij iets verkee d zou
doen, liet hij de oude kop met het portret van
Stanislaus August op den grond vallen, zoodat hij
rinkelend in scherven brak. Gedurende een oogenblik
stond hij, alsof hij door eene verlamming getroffen
was, toen wierp hij zich voor den graaf op zijne
knieën en smeekte met saanigevouvvene handen
«Vergiffenis, uwe hooggeborene, vergiffenis, ik heb
het niet uit moedwil gedaan
De graaf keek hem aan. »Wist ge wel dat die
kop nog een erfstuk van mijne grootmoeder is!»
«Erbarming, heer!» smeekte de kozak.
«Let een andermaal beter op,« mompelde de graaf,
«en nu voort, galgenstropEen krachtige trap
volgde; de ongelukkige sprong op en verdween.
Nadat de oude kamerdienaar hem een' anderen
kop gebracht en zijne Turksche pijp aangestoken had,
vroeg Soltyk wie er waren om hem te spreken.
«Een paar israëheten, de rentmeester van Chot-
schim, de vioolspeler Brodezki, een stuk of wat
boeren.
«Laat ze binnen komen in de volgorde waarin zij
gekomen zijnmaar mocht de commissaris van politie
zich nog laten aandienen, laat dien dan dadelijk
binnen.
Het duurde niet lang of vier israël'eten drongen door
de halfgeopende deur binnen en begonnen eene soort
van pantomine te spelen, terwijl zij bij herhaling voor
den graaf bogen.
«Wat wilt gij?» vroeg de graaf glimlachend.
«Wij koinen, stervende van ootmoedigheid tot u,«
begon de woordvoerder van het quartet., «om of te
smeeken eene groote genade van den hoogedelgeboren
graaf, voor ons en voor onze familie.»
«Hoe is uw naarn?«
«Ik ben uw d'enaar, Wolf Leiser Rosenstrauch,
als mijnheer de graaf er niets tegen heeft; dit is
mijn schoonvader, dat mijn zwager, hier staal mijn
broeder en buiten wachten nog mijne schoonmoeder,
mijne zuster en mijne vrouw met mijne zeven lieve
kindertjes.
«En uw verzoek
«Het is wegens de herberg op het landgoed Po-
paka, belioorcnde aan mijnheer den graaf, en nu
waag ik het
«Goed, ik weet wie gij zijt, Wolf Rosenstrauch.
Gij zijt een fatsoenlijk man, ge zult de herberg
hebben.
«God zegene u, mijnheer de graaf, en uwe kin
deren en kleinkinderen
«Wacht maar, zoo zonder meer krijgt ge de her
berg niet.
«Wat moeten wij doen, uwe hooggeborene?»
«Ge moet hier op stel en sprong eene quadrille
voor mij dansen.
«O-waai, mijnheer de graaf, hoe kunnen wij dan
sen zonder muz'ek?«
De graaf schelde ei beval dat de koetsier met
zijne viool zou komen. Nadat deze verschenen was
en zijn ellendig instrument gestemd had, begon hij
iets te krassen dat een' contre-dans moest voorstellen
en de vier israëlieten in hunne lange kaftans begonnen
te dansen en als kikvorschen in het rond te sprin
gen, terwijl de graaf zich met het kluchtige schouw
spel vermaakte en van lijd tot tijd in een luid, scha
terend gelach uitbarstte.
Nadat de israëlieten zich onder hoogdravende dankbe
tuigingen verwijderd hadden, kwam de rentmeester
van Chotschim binnen. De ongelukkige man zag er
bleek en ontdaan uit, want de graaf had hem bij
zeh ontboden en dat voorspelde n>et veel goeds.
«Ik hoor mooie dingen van u,« zoo begon Soltyk
met de grootste nonchalance en op ijskouden toon,
terwijl hij zich diep in het zachte bont van zijne
kamer-japon hulde. Gij speelt den heer en meester
op mijn kasteel. Wie heeft u gelast den kastelein
weg te jagen?»
Hij was een dronkaard, mijnheer de graaf en
daarom dacht ik.
«Gij hebt niets t°, denken maar alleen te gehoor
zamen. Ik herinner mij ook niet, u last te hebben
gegeven tot het bouwen van eene nieuwe schuur.»
«De oude was afgebrand, mijnheer de graaf.»
«Dat hadt gij mij dan kunnen berichten. Ook hebt
gij honderd eiken laten vellen.»
Die ik dacht omdat wij er goed geld
van konden maken.
«Ik zie dat gij voor rentmeester niet deugt,»
besloot Soltyk, «en zal u ontslaan.»
«Om Godswil, mijnheer de graaf,» smeekte de
arme man, «jaag mij toch niet met mijne vrouw en
kinderen op de straat.»
NIEUWSBLAD
Het Land ran Hensden en Altena,
LANGSTRAAT EN DE BOHHELERWAARD
m9uammmmnhka
DOOR
Hoe liooger de mensch staat, des te meer is hij
onder den invloed der helsche machten.
Goethe.