No. 460. Zaterdag 6 Maart. 1886. FEUILLETON. De Fransche millioenen. Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusd^n. DE DWEEPERS. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Abonnementsprijs: per 3 maanden 1 verhooging. en ZATERDAG. Franco per post zonder prys- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Den eersten Maart jl. was het reeds 15 jaar geleden, dat er een einde kwam aan den zoogenaamden Fransch-Duitschen oorlog, die zoo kort geduurd had, van 16 Juli 1870 af, en die toch zulke groote veranderingen heeft veroorzaakt. Frankrijk verloor een kei zer, Duitschland won een keizer; Frankrijk moest de beide provinciën Elzas en Lotha ringen afstaan, maar het grootste opzien en de meeste verbazing werden veroorzaakt door de groote oorlogsschatting, die Bismarck aan Frankrijk oplegde. Vijf milliarden fran ken Wij herinneren ons nog hoe dikwijls er wel gevraagd werd, wat is dan toch een millard? Al noemde men evenwel een getal en gaf men eene verklaring, het woord bleef met een geheimzinnig waas omgeven, het rechte begreep men er toch niet van. Vijf milliarden franken, of in onze munt overge zet bijna 2400 millioen gulden, het was eene onzettende som. Als men even nadacht, dan was de som, vergelijkender wijze gesproken, betrekkelijk gering. In een tijd, het is nu ongeveer ne gentig jaar geleden, hebben wij eens een schatting betaald aan Frankrijk van 100 millioen gulden; toen telde ons land nog geen twee millioen inwoners, en een gulden van toen stond gelijk met ruim twee gulden van tegenwoordig. Maar hetgeen een poosje geleden is, is spoedig half uit het geheugen verdwenen, en als men wat hoorde over deze oorlogsschatting, dan was het ditw Bismarck weet wel wat hij doet, hij wil Frankrijk in eens arm maken, hij wil Frankrijk beletten voortaan eene hoofdrol in het Statenconcert van Europa te spelen." Het was te bespot telijk om er van te pratenHet nationale vermogen van Frankrijk werd in die dagen geschat op 315 milliarden de vijf miliiarden waren daarvan dus nog niet het zestigste 38) LEOPOLD VON SACHER MAS0CH. Uit de wereld der geesten. deel. Maar mocht de som, in verhouding be schouwd, ook al zoo groot niet geweest zijn, op zich zelf was zij het wel. Bij den vrede van Frankfort, die in Mei van 1871 tot stand kwam, nam Frankrijk de verplichting op zich de geheele som te betalen voor 2 Maart 1874. Het geheel moest betaald worden in goud, zilver, Engelsche, Pruisische, Neder- landsche of Belgische banknoten of wissels. Frankrijk schreef, om te kunnen betalen, eene leening uit. Dat de financieraannen het land iiiet voor uitgeput hielden, bleek daar uit dat de leening voor driemaal het be drag werd volteekend en Frankrijk kon dan ook nog vóór den bepaalden datum betalen. De som was zóó groot, dat zij slechts met behulp van het geld der bovengenoemde staten betaald kon worden. Dat zal duide lijk zijn, als men weet, dat al het Duitsche geld, dat nu in omloop is, nog niet of ongeveer de helft bedraagt van de schatting. De rekenaars hadden in dien tijd goede dagen. Men rekende uit hoe hoog de stapel bankpapier zou zijn als de beelo schatting in bankbilletten van f 100 of van ƒ1000 werd opgestapeldmen cijferde na de kolom gouden tientjes, die er ontstaan zou als de vijf milliarden in deze muntsoort werd op gestapeld hoe zwaar de rijksdaalders zouden wegen, die gelijk waren aan het bedrag hoe lang de lijn zou zijn, die zij zouden vormen als zij naast elkander werden ge legd hoe groot het oppervlak was, dat men met bankbilletten van 1000 zou kunnen bedekken enz. enz. Er kwam geen einde aan het berekenen en het was eene goed- koope liefhebberij. Het eenige nut dat er in al die becijferingen stak was, dat eene min of meer duidelijke voorstelling van de grootte der som verkregen werd. Had men zich overdreven voorstellingen gemaakt van de uitwerking, die de betaling der som op het financiewezen van Frankrijk zou maken, niet minder ongerijmd waren de denkbeelden die men zich vormde van de uitwerking die de betaling der vijf mil liarden op den gelukkigen ontvanger, op Duitschland, zou uitoefenen. Weinigen zeker zullen gedacht hebben dat de verrijking van Duitschland met die reusachtige som een zoo weinig duurzaam gevolg zou heb ben, dat er nu, na vijftien jaar, niet velen zullen zijn, die over het doel, waarvoor de som is gebruikt, veel meer dan algemeen heden weten te vertellen. Een opgave, waar die 2400 millioen gulden gebleven zijn, en welk voordeel zij hebben aange bracht, moge hier een plaatsje vinden. Het vierde deel of 600 millioen gulden bezit Duitschland nog in vijf verschillende fondsen nl. het invalidenfonds dat alleen meer dan de helft verkregen heeft, het fonds voor de rijksvestingen, het fonds voor de rijksspoorwegen, de oorlogsschat in de Juliustoren te Spandau, 72 millioen gulden in het fonds voor het gebouw voor den rijksdag. De 72 millioen gulden in den Juliustoren liggen renteloos en secuur achter slot en grendel bewaard in goudgeld, in verschillende kamers, in verzegelde pak ketten. Jaarlijks wordt door loting bepaald in welke kamer en van welke pakketten het geld zal geteld worden. Dit geschiedt met groote zorgvuldigheid en met veel for maliteiten. Het tweede vierde gedeelte is geheel gebruikt om de drie oorlogsleenin- gen, die in'70 en'71 waren aangegaan, af te doen. Die drie leeningen bedroegen te zamen 612 millioen gulden. Van de rest werd 750 millioen gulden gebruikt ter ver goeding der rechtstreeks door den oorlog veroorzaakte schade. De herstelling van de versleten uniformen, bedorven geweren, de vervanging van de weggeraakte wapenen, enz. enz., kostte alleen bijna 200 millioen guldendie werden nl. betaald van de vergoeding van de oorlogsschade in Elzas Lotharingen en Baden, het nadeel dat de Duitsche handel geleden had door de ka perschepen, de schadeloosstelling aan de Duitschers, die uit Frankrijk waren ver jaagd, de vergoeding aan verschillende ge meenten voor inkwartiering, vervoer, trans portkosten aan de spoorwegen, enz. Over de rest, nog een aardig sommetje, 450 mil lioen gulden, is voor een derde deel be schikt ten behoeve van het invoeren der nieuwe munten voor de bijdrage van het Rijk aan de spoorwegbaan door den St. Gothard naar Italië en voor de dotaties aan vorst Bismarck en de veldoversten. Twee derde deelen van die rest is ge bruikt tot uitdeeling aan de verschillende kleine staten, die betrekkelijk groote onkos ten hadden moeten maken om den oorlog mede te kunnen voeren. Duidelijk blijkt het dus, dat voor den op- pervlakkigen beschouwer de geheele reus achtige som zoo goed als verdwenen is. Zulk een oorlog trouwens eischt offers, die slechts door milliarden zijn goed te maken. Wan neer de oorlog anders ware afgeloopen, dan zouden die kosten grootendeels vergoed heb ben moeten worden door belastingen en leeningen, wier renten natuurlijk ook weer uit belastingen moesten betaald worden. In derdaad dus heeft de oorlogsschatting ver hinderd, dat Duitschland financiëel sterk ach teruit is gegaan. Maar een andere vraag is het of het land er rijker door is geworden dan vóór den oorlog. Die vraag zou zoo vol mondig niet met ja kunnen beantwoord worden. Het zedelijk overwicht dat Duitsch land verkregen heeft in de heroverde pro vinciën, blijven natuurlijk hier buiten be rekening. Het is moeielijk uit te rekenen wat handel en verkeer lijden, als gedurende een achttal maanden een millioen paar nij vere handen aan den arbeid worden ont- (Wordt vervolgd.) HctLan DE Li DOOR „De geestenwereld is niet afgesloten." Goethe's „Paust." Den volgenden morgen ontving graaf Soltyk een briefje van Dragomira, dat de volgende regels bevatte Ik ben heden avond bij de Markany's. Zorg dat gij er ook zijt. Wij zullen gelegenheid hebben onge stoord met elkaar te spreken.» Bij de Markany's werd eene tooneelvoorstelling voorbereid en dezen avond hield men repetitie. Be halve de medewerkers was Dragomira de eenige aan wezige, zoodat Soltyk dadelijk begreep dat er over vloedige gelegenheid zou zijn tot een onderhoud. Terwijl er een tooneelstukje van Musset gespeeld werd, trokken zij zich terug in een' donkeren hoek van de zaal, waar een kleine divan stond. Wat hebt gij mij te zeggen,» begon Soltyk in groote spanning. Ik ben bereid u de geestenwereld binnen te voe ren,» antwoordde zij zacht, «doch daartoe is zekere voorbereiding van uwe zijde noodig. Gij moet u voor korten tijd uit deze wereld van glans en zingenot terugtrekken en u met hemelsche zaken bezig houden. Op welke wijze?» Begeef u voor den tijd van drie dagen in af zondering en bereid u daar, ver van de wereld en de menscben, ver van glans en genot, door gebed en overpeinzing, door bidden en vasten op den gewich- tigen stap voor. Soltyk, die reeds volkomen onder den invloed van de schoone priesteres stond, gehoorzaamde en trok zich drie dagen lang terug, terwijl hij den tijd in strenge afzondering doorbracht. Toen hij op den vier den dag weder tot het gewone leven terug keerde, ontving hij een paar regels van Dragomira, waarin zij hem meldde dat zij hem tegen elf uur 's avonds verwachtte. Toen hij op het vastgestelde uur voor hare wo ning verscheen, stond Barichar in de geopende deur en geleidde hem de trap op. Dragomira stond ge reed. Zij nam zijn' arm, verliet met hem het huis en geleidde hem door verscheidene straten naar een klein en vrij eenzaam plein, van waar een wagen, die hen wachtte, hen in snelle vaart door de stad en naar een der afgelegene voorsteden voerde. Het voertuig hield stil voor een oud en alleen staand gebouw, dat door een hoogen muur omringd was. De koetsier steeg van de bok en klopte drie maal. Een grijsaard in boersche kleederdracht opende eene deur. Dragomira zond het rijtuig weg en trad met Soltyk binnen. De oude man geleidde het twee tal door een' verwilderden tuin naar het huis, dat den indruk maakte van geheel onbewoond te zijn. De vensters waren met houten luiken gesloten, zoo dat men geen licht zag; ook ving het oor geen en kel geluid op, zelfs niet het blaffen van een' hond. De grijsaard droeg eene lantaarn, bij welker onzeker licht gewitte en met mos begroeide muren zichtbaar werden; zij vertoonden diepe scheuren en de kalk •was er op sommige plaatsen over eene groote uitge strektheid afgebrokkeld. Eene bouwvallige trap ge leidde naar boven en in den gang hing een dames portret uit den rococo-tijd zonder lijst. De oude man opende de deur van eene kleine zaal met een plafond, dat hier en daar nog een spoor van ornamentwerk had behouden. Hij stak de kaarsen aan van de koperen candelaber, die op eene ouderwetsche commode stond, wierp een paar groote blokken hout op het vuur, dat in den haard brandde, en bleef daarna, in afwachting van verdere bevelen, bij de deur staan. «Gij kunt gaan, Apollar,« sprak Dragomira, «als ik u noodig heb, zal ik schellen.» De grijsaard verwijderde zich en Dragomira zette zich, geheel gekleed, zooals zij gekomen was, in een stoel bij het vuur neder, want de lucht in het ver trek was koud, vochtig en bedompt. Behalve de com mode, waarop de candelaber stond en de stoel, waarop Dragomira zich had nedergezet, was er geen ander meubel te zien dan eene tafel en een tweede stoel. Op den schoorsteenmantel stond eene pendule, die half twaalf aanwees. De zaal had drie vensters, die met gordijnen van donkere stof behangen waren en twee deuren, waarvan er eene kennelijk in een aangrenzend vertrek uitkwam. Aan de wanden hin gen twee schilderijen: eene byzantynsche moeder in donkeren toon en de heilige Olga. Een wit voorhangsel scheidde het gedeelte der zaal, waar de beide bezoekers zich bevonden, van het overige af De graaf vroeg, wat dit beteekende. «Dit voorhangsel,» antwoordde Dragomira, «scheidt het heilige van het profane. Zoodra het middernacht is en de onzichtbare en onstoffelijke wezens zichtbaar en voor elk waarneembaar worden, is de ruimte daar achter om zoo te zeggen hun toevluchtsoord en mag niemand het wagen, die te betreden. Thans ech ter staat het u nog vrij, daar een kijkje te nemen en een onderzoek in te stellen.» Soltyk schoof het voorhangsel vaneen en zag eene ledige ruimte, met kale muren, zonder vensters of deur en niets wat argwaan kon wekken. «Gij vertrouwt mij nog niet volkomen,» sprak Dra gomira, toen hij terugkeerde. «Ik koester het vaste voornemen en den ernstigen wensch, mij door u te laten overtuigen,» antwoordde de graaf, «en juist dat brengt er mij toe, alles uit mijn hart te verwijderen, waarop de twijfel later wortel zou kunnen schieten.» De. pendule wees kwartier voor twaalf. Dragomira ontdeed zich van haar'mantel en hoed en zo 'als zij daar in haar zwart fluweelen kleed voor S -Ityk stond, had zij zelf iets bovenaardsch, iets spook- acuiigs. Van haar streng en schoon gelaat was alle kleur geweken; doch hare groote blauwe oogen fon kelden met zonderlingen gloed. Zij wierp zich daarna neder en bad lang en aan dachtig. Toen stond zij plotseling haastig op, greep Soltyk's hand en trok hem met zich mede tot voor den haard, waar zij zich weder op haar' zetel neder zette. De graaf bleef in vreeselijke spanning bij haar staan. De wijzers van het uurwerk stonden op raidder- nacht en onmiddellijk daarop klonken twaalf doffe sla gen door het vertrek. Op eens gingen de kaarsen van zelf uit; diepe duisternis en beangstigende stilte om- i 1 ringde hen.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1