No. 488.
Zaterdag 12 Juni.
1886.
PROFETEN.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
De sprong op leven en dood.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs per 3 maanden 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
m
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Prijs den dag niet vóór de avond kooit,
zegt men wel eens en het is een woord
dat zeker in acht te nemen is en men doet
zeer wijs, geen hei te roepen voor men
over de brug is. Toch kan het geen kwaad
nog eens te wijzen op de vreeselijke voor
spellingen, die er gedaan zijn met betrek
king tot het jaar 1886, van welk jaar al
bijna de helft achter den rug is. Het ras
der profeten toch sterft nooit uit, en bij
voorkeur blijken zij ongeluksprofeten te
zijn, want zelden of nooit hoort men van
blijde dingen die aanstaande zijn, maar
doorgaans van allerlei akeligheden, die bin
nen niet al te langen tijd ons dreigen. De
vreeselijkste van al die voorspellingen is
zeker wel die van het vergaan der wereld.
Die sluit natuurlijk alles in zich. Hoe dik
wijls die al niet als vast geprofeteerd is, met
dag en datum er bij, weten wij niet. De
voorspellingen van het vorige jaar waren
wat al te onbepaald; er zouden schrikkelijke
dingen gebeuren, maar wat het precies
zou zijn, ja, dat viel niet dadelijk te zeg
gen. De echte profeten waren het dus niet
die zoo profeteerden. De laatste maal dat
er bepaald en duidelijk voorspeld werd dat
de wereld zou vergaan, is geweest in het
jaar 1839. Van later hebben wij ten minste
niets kunnen vinden. Victor Hugo, de groote
Fransche dichter, was in December 1838 in
een barbierswinkel. De barbier wist alles
precies te vertellen hoe het gaan zou. Den
eersten Januari zouden de planten vernield
worden, den tweeden zou het redeloos ge
dierte sterven, den vierden was de beurt
aan de menschen. //Wel, wel/' zei Victor
Hugo,-//wie zal mij dan den derden Janu
ari scheren?"
Zulke voorspellingen zijn zulke antwoor
den waard. Er zijn evenwel tijden geweest
dat iedereen stellig geloofde aan het einde
van alle aardsche dingen. Zoo was het o. a.
in de tiende eeuw. Toen was het geloof
zóó algemeen aan eene algemeene omkee
ring, die in het jaar 1000 zou plaats grij
pen, dat de menschen zich niet meer de
moeite gaven gebouwen op te richten die
van eenigen duur zouden zijn. Alles zou
toch wel gauw gedaan zijn; waarom zich
dan noodeloos in tc spannen. Wij vinden
dan ook bijna nergens in geheel West-
Europa gebouwen, die uit dat tijdvak dag-
teekenen, wel van vroeger. Toen eenmaal
de gevreesde termijn voorbij was kwam er
nieuw leveu, ook op dat gebied.
Er is wel eens gezegd//Het geslacht
der dokters is liet sterkst vertegenwoordigd
op de wereld." Daar is licht de proef van
te nemen. Heb maar eens kiespijn of last
van zinkens of eksteroogen. Klaag uw nood
en iedereen zal u een recept geven zoo
veel menschen als gij ontmoet, zooveel re
cepten krijgt gij. Maar profeten zijn er niet
minder dan dokters.
Daar hebt gij vooreerst het genus
weer-profeten. Nu sluiten wij nog uit de
al manaks-profeten, die voor een geheel jaar,
datum voor datum, de weersgesteldheid
aangeven, maar wij bedoelen de dagelijksche,
die naar de lucht kijken en dan met een
ernstig gezicht storm, vast weer, buien en
zoo voorts verkondigen. Het slimste doen
nog zij die er eene voorwaarde aan ver
binden en b. v. zeggen//Als do wind uit
schiet, dan kunnen wij wel een heel pak
regen krijgen." Zij houden ten minste nog
een slag om den arm.
Dan krijgen wij de oogstprofeten. Die
zijn er ook in dichte drommen. Een dag
of tieu droogte: //Er komt niets van den
oogst terecht." Eenige dagen van overvloe-
digen regen//Alles verrot in den grond."
Een paar nachtvorsten//Er zullen dit jaar
niet veel vruchten zijn." Dat duurt net zoo
lang tot de tijden vervuld zijn en de oogst
binnen is en al de profetiön zijn vergeten
en men begint zich gereed te maken om
over het najaar en den winter te profeteeren.
Verder is er nog een wijd vertakt ge
slacht dat hunne medemenschen er attent
op maakt dat zij het altijd wel gezegd
hebben dat het zóó of zóó zou afloopen. j
Gaat er een over den kop, zij hebben het
al lang aan zien komengij herinnert het
u wel dat zij het meer dan eens gezegd
hebben, zoo kon het niet blijven. Brengt
het iemand vèr in de wereld zij hebben
het wel voorspeld: er zat een goed hoofd
op toen het nog maar een klein ventje was.
Zoo doende verwerven zij zich de reputatie
van vèr vooruitziende lui.
Voorts komen de staatkundige profeten.
Dat is ook een achtbaar corps. Achtbaar
in getal namelijk. Zij hebben tegenwoordig
hun gouden tijdperk. Zij voorspellen u pre
cies hoe het in Griekenland zal afloopen,
hoe de jonge koning in Spanje in de Car-
listen geen gemakkelijke tegenstander zal
hebben, hoe Gladstone fiasco zal ma
ken mot zijne regeling van de Iersche za
ken, enz. enz.
Ook in ons land is het profetendom druk
aan net werk. Lees de bladen maar, liefst
van verschillende richting, anders wordt ge
eenzijdig. Kiest gij anti revolutionnairen, dan
zijt gij dompers die de tijden terugwenscht
en die ge ook terug zult krijgen van de
Dordtsche synode; kiest gij Roomsch katho
lieken, gij zijt den tachtigjarigen worstel
strijd vergeten en wenscht de tijden van
Aha terug en gij zult ze terug krijgen
ook, wees er zeker van kiest gij liberalen,
gij helpt het land naar een zekeren afgrond
voeren, een afgrond van financiëel onver
mogen, van goddeloosheideen afgrond,
waarin uw onafhankelijk volksbestaan zóó
zeker zal te gronde gaan als twee maal
twee vier is, een afgrond waaruit niets u
Uit dc herinneringen van een Engelsch zeeman.
Onder het scheepsvolk heerschte eene op fregatten
zeer ongewone stilte. Het was het uur van het avond
eten en het van het geschutdek opstijgende gemompel
geleek het gegons van een bijenzwerm, waardoor het
aantrekkelijke der wijd in het rond heerschende stilte
eer verhoogd dan gestoord werd. Het verdek was ge
noegzaam geheel verlaten. De wachthebbende officier
stond roerloos met den kijker in de hand over de ver
schansing te leuneneen weinig verder lag een groep
matrozen in de schaduw van het want, terwijl hier en
daar eenige anderen, met het lappen hunner kleêren
bezig/in het rond zaten. Onder den grooten mast lag
Jake, een neger, in wiens persoon alle Afrikaansche
eigenaardigheden ten sprekendste waren uitgedrukt.
Zijn platte neus had eene ongewone breedte en zijn
gitzwarte oogen schitterden van vreugde bij het zien
van de potsierlijke sprongen van een groote aap, die,
bij den mast opklauterende, den neger zoo vertrou
welijk aangrijnsde, alsof er eene wederkeerige
verstandhouding tusschen hen had plaats gevonden.
Ik zelf had dit spel een tijd lang aangezien, tot ik mij
eindelijk afwendde, om mij in het schilderachtig ge
zicht van de stad Mahon, die op eenigen afstand lag, te
verlustigen. Weldra werd mijne opmerkzaamheid ech
ter door een schaterend gelach weer naar het verdek
getrokken. Ik draaide mij om en zag hoe de kleine
Bob, des kapiteins zoon, die onder den hoofdmast stond,
in de handen klapte en lachend in de hoogte keek.
Een enkele blik naar boven verklaarde mij de oorzaak
van de algemeene vroolijkheid. Bob was namelijk op
het verdek gekomen, toen Jocko, de aap, hem uit den
mast in een wip op den schouder sprong, hem de muts
van het hoofd rukte en met zijn roof ijlings het takel
werk opvloog, waar hij de gestolen muts met ken
nelijk pleizier in stukken begon te pluizen. De leven
dige knaap was niet genegen zijn hoofddeksel te ver
liezen, zonder eene poging tot redding er van te be
proeven. Hoewel hij niet zoo vlug klauteren kon als
een aap werd zijn neg half kinderlijk eergevoel toch
bijzonder door het luid gelach van den neger geprik
keld, die zijne in woorden niet uit te drukken vreugde
door allerlei kromme sprongen aan den dag zocht te
leggen. Eene gloeiende blos overtoog de wangen van
den kleinen Bob; hij wierp een vertoornden blik op
den neger en was toen met één sprong bij den Ja
kobsladder. In weinig oogenblikken had hij de helft
van het takelwerk met zooveel behendigheid beklom
men, dat de touwen zich onder zijnen lichten voet
nauwelijks bewogen. Te vergeefs riep de neger hem
in zijn koeterwaalsch eene waarschuwing toehij had
pas uitgesproken, of Bob had reeds de bovenste ver
lenging van den hoofdmast bereikt. De aap had
inmiddels de nadering van den stouten klimmer afge
wacht. Toen deze het bovenste touwwerk bereikt had,
zette Jocko zich zelfde muts op den kop, klauterdevan de
ra, waarop hij had post gevat tot het bovenste stagzeil, en
van daar tot den hoogsten kruisboom op, waar hij zich
bedaard neerzette en weer aan de muts begon te tor
nen. Het dier scheen op de gansche vlucht slechts zoo
veel behendigheid ten toon te spreiden, als noodig was
om zijn vervolger te ont gaan, en hield zich stil zoo
dra deze laatste de jacht moede begon te worden.
Gestadig hooger lokte het boosaardig dier den
weldra hoogst vermoeiden knaap, die niet willens scheen
te zijn onverrichter zake naar het verdek terug te
keeren, om zich daar aan het algemeen gelach prijs
te geven. Hij plaatste zich op de kruisbalken van den
bovensten bramsteng, en de toeschouwers, die het
kluchtig schouwspel op de been had gebracht, keer
den tot hun werk of tot hun spel terug.
Ook mijne aandacht werd door de aflossing der
stuurboordswacht dermate afgetrokken, dat ik de
daareven beschreven pantomine weldra geheel vergat.
Eensklaps echter werd ik door een luid geschreeuw
van den neger weder opmerkzaam gemaakt.
«Mijn Godriep deze, «massa Bob isse boven op dc
vlaggeknop.
Eene rilling overviel mij bij het hooren dezer woor
den ik zag naar boven het was maar al te waar
De doldrieste knaap, die door de korte rust weer
krachten had verzameld, kon de verzoeking niet weer
staan om nog hooger te klimmenen gedreven door
die zucht, waardoor de mensch dikwijls bewogen
wordt zich zonder de mogelijkheid van een gewensclit
gevolg in liet oogenschijnlijkst gevaar te storten, had
hij de hoogste spits van den mast bi klommen en
stond reeds op den vlaggeknop een klein, rond
stukje hout aan het uiterste van den bovensten mast
en op zulk eene hoogte van het verdek, dat het mij dui
zelde toen ik tot hem opzag. Hier was het tegen
deel van het vers van Virgilius het geval. Het op
klimmen was in vergelijking gemakkelijk maar het
afklimmenBij de gedachte aan de in dit woord
opgesloten gevaren, gevoelde ik dat mijn bloed stil
stond. Boven hem en om hem heen was niets dan
de ijle lucht, en onder hem slechts een kleine, nie
tige plek een klein, wrak stuk hout, dat van het
verdek niet grooter scheen dan de knop op de punt
van een rapier; en de spits van den mast zelve scheen
nauwlijks dikker dan een kling. Vreeselijke koenheid
Als hij het wagen mocht zich te bukken, waaraan
kon hij zich vasthouden om weder omlaag te klim
men. Zijne voeten bedekten de geringe, nauw zienbare
vlakte waarop hij stond, en daaronder was niets dan
eene lange, naakte, platte stang, die onder zijn zwaarte
scheen te buigen. Eene poging, om deze ontzettend
gevaarlijke post te verlaten, scheen bijna onvermijde
lijk den dood ten gevolge te moeten hebbenwant
hij moest daarbij noodzakelijk het evenwicht verliezen
en op liet dek nederstorten. Wat was in dezen
dringenden nood te doen Hem aan te roepen en van
zijn gevaar te onderrichten, ware in den hoogsten
graad onbezonnen geweest. Ik dacht ook dat de
lichtzinnige knaap zijn verschrikkelijken toestand reeds
begrijpen moest en in mijne bezorgdheid voor hem
waande ik hem reeds te zien sidderen en verhleeken.
Ik verwachtte ieder oogenblik, de vreeselijke beslissing
te zien. Ik kon dat gezicht niet verdragen, en toch
kon ik niet van mij verkrijgen den blik af te wenden.
Het werd mij donker voor de oogen en de lucht
scheen mij dikker te worden en te trillen, als de
een gloeienden oven omgevende atmosfeer. Ik zelf had
ten volle liet gevoel van een mensch. die in gevaar
is van eene duizelingwekkende hoogte neer te stor
ten, en waggelde half bewusteloos op de verschansing
toe. Van lieverlede kreeg ik mijn bezinning ech
ter terug en zag in het rond het verdek was ge
heel met menschen opgevuld.
De tijding van het waagstuk van den adelborst had
zich als een loopend vuurtje door het schip verbreid,
en al de manschappen met de officieren ijlden op het
dek om de ontzettende vertooning aan te zien. Allen
staarden zwijgend naar boven. Niemand sprak een
woord, want ieders mededoogen werd op eene t'
smartelijke wijze opgewekt. De eerste luitenant greep
werktuigelijk naar den roeper, om den armen Bob
bevel tol afkomen te gevenmaar nauwelijks had hij
de buis aan de lippen gezet, of hij liet ze weder val-
len, als had zich plotseling de overtuiging aan hem
opgedrongen dat zijn coinmandowoord toch vruchte
loos zijn zoude. Op dit oogenblik ontstond er bewe
ging onder de manschappen en weldra vertoonde zich
een tot hieitoe nog niet bemerkt gezicht onder de
overigen. Het was de kapitein, Bobs vader. Hij was
zinder door iemand te worden opgemerkt, in eene
oeverboot aan boord gebomen. De kapitein deed geen
vraag geen geluid kwam over zijne lippen. Hij
was eene Herculische gedaante, met gebruinde, harde
trekken, en stond hij de kadetten in den naam van
zijn zoon slechts geringe genegenheid toe te dragen.
Hij behandelde hem dan zeker ook met dezelfde ge
strengheid als de overige jonge officieren en als
er ooit een onderscheiding plaats greep, was dat in
allen gevalle geen begunstiging voor den armen Bob.
Anderen, die des kapiteins karakter nauwkeuriger ken
den, verzekerden, dat hij zijn zoon al te liefhad om
hem te verwennen, en dat hij hem in dezelfde school
van moeite en ontbering, waarin hij zich zelf tot zijn
ho gen rang had opgebeurd, tot zeeman vormen wilde.
De komst van den kapitein gaf aan de oogen der
verzamelde manschap eensklaps eene andere richting,
want ieder was begeerig om den indruk te zien, dien
het gevaar van zijn eenigen zoon op het gelaat van
den ouden zeeheld maken zoude. De kapitein verried
nochtans door geen enkel teeken, wat in zijn binnenste
omging. Zijn oog behield de doorgaande strenge uit
drukking, op zijn voorhoofd waren de gewone plooien
zichtbaar en zijne saamgedrukte lippen vertoonden dezelfde
vastberadenheid, waardoor hij zich altijd onderscheiden
had. Zoodra hij het verdek bereikt had, rukte hij een
marinier het geweer uit de hand en legde dat bedaard
op zijn zoon aan, terwijl hij hem tegelijk zonder roeper
met zijn donderenden stem toeriep
«Robert! spring over boord, of ik geef vuur!»
De knaap scheen te aarzelen; hij waggelde en
s rekte zijne arm uit, als iemand die slechts met moeite
het evenwicht kan houden. De kapitein verhief nog
eenmaal zijne geweldige stem en riep nog dreigender
n nadrukkelijker:
«Spring- over boord! Het is uw eenig behoud!»
Nauwelijks had hij deze woorden gesproken, toen
NIEUWSBLAD
Hei Land van Hcusie» en Alten,
DE LANGSTRAAT EN DE OOHHELERWAARD
rwsawawnsiowcaï