in o. 4»y.
FEUILLETON.
Woensdag 10 juni.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
Wat moest er van hem worden?
k
JLOUU,
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 8 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
SPREKEN.
»Spreekt-i? Waar spreekt-i? Waarover spreekt-i?«
Ziedaar een drietal vragen, nog voor kort op tal
van plaatsen in duizenderlei toon geuit. Mannen van
allerlei richting, meesters in de moeilijke kunst
van spreken, reisden 't land door. Aan elk station
stapten ze voor een paar uren af, lieten zich naar
een plaats voeren, waar bereids een tal geestver
wanten, met een zeer enkelen tegenstander er tus-
schen, vergaderd waren en ze spraken. De een
volgde den ander op en ieder had zgn aanhang
die hem afhaalde en weer wegbracht en hem ze
kere complimentjes maakte. Dat hoort er zoo bij, al
komt 't niet steeds uit een goed hart. Zoo'n spre
ker n.l., ook al is hij een specialiteit in de kunst,
valt niet zelden zeer tegen. Wat de een welspre
kendheid noemt, is dat nog volstrekt niet voor den
ander, en 't is ook weer dezer dagen gebleken op
het punt van spreken dat iemand, die den naam
heeft van vroeg opstaan, zich gerust kan verslapen.
Het spreken* is een zeer schoone kunst. Hot
kan gebeuren dat ge willens of onwillens onder het
gehoor van een spreker-specialiteit geraakt zijt en
ge schouderophalend het lokaal verlaat. Ge zijt er
koud onder gebleven en 't onderwerp, ook al ligt
hot u na aan het hart, pakte u niet. Ge bewondert
misschien 's mans gebaren, de lenigheid van zijn
stem en de constructie zijner longen, maar de rest
geeft ge present.
Doch soms gevoelt ge wat eigenlijk spreken ia
en wat een machtige gave daarmee aan sommige
bevoorrechten gegeven is. Niet dewijl dan de woor
den zonder ophouden vloeien, een half uur lang,
gelijk het water uit de bron, maar omdat er in
die woorden iets bijzonders ligt, hetwelk op de
hoorders overgaat. Spreekt zoo iemand, dan is het
alsof in het binnenste der hoorders een licht
wordt ontstokenhun lach breekt los als een don
derslag, of het wordt hun week om 't hart en 't
oog heeft moeite een traan in te houden. De spre
ker gevoelt dat en 't geeft hem steun. Zijn gave
is een heerlijke gave des hemels. Honderden van
menschen geheel in zijn macht te hebben, met
onzichtbare dradon vast te houden en te dwingen
zóó te denken, zóó te gevoelen, zóó te willen, dht
is iets grootsch.
't Is goed dat deze wonderlijke gave niet aan
velen geschonken is. Ze is toch reeds dikwijls mis
bruikt om toorn, haat en nijd aan te wakkereu.
En er zijn zoovelen die in 't spreken meencn, dat
het krassen van hun uil 't gezang van oen nachte
gaal nabijkomt of overtreft. Zoovelen lijden aau re-
deneerziekte. Zij zijn bij elke gelegenheid met rede
neeringen opgevuld, als een vat. Komt iemand on
voorzichtig het spongat te na, dan berst het los en
het stroomt woorden. Daar is geen tegenhouden
aan, het vat moet leeg. Zou een belasting op der
gelijk overtollig spreken ook baten? Het land kon
in verkiezingstijden er nog een faveurtje uit trekken.
Want nu we eenmaal de sluizen der ware en nage-
Uit het Engelsch.
Wat moest er van hem worden? Dit was de vraag
die ieder rechtgeaard bewoner van New-Rochester zich
minstens een keer of zes gedurende Sam Minneg's
verblijf ten hunnent betreffende laatstgenoemden had
gesteld. Het algemeen gevoelen was dat Sam het
best geschikt zou zijn voor predikant of advocaat.
Zijn ouders waren beiden ontwikkelde menschen, en
hun eenigst kind had deze eigenschap in zoo ruime
mate geërfd, dat hij ééns, toen hij ongeveer vier jaar
was, op school op de tafel was gaan staan om met
veel gevoel en groote waardeering »Het verloren
Paradijs* voor te dragen, tot onuitsprekelijke ergernis
van de grootere jongens, die uit hun geliefkoosde
spelen werden weggehaald om dit voorbeeld voor de
Rochestersche jeugd te komen aanschouwen. Toen
hij zich nu, zoowel lichamelijk als verstandelijk meer.
en meer begon te ontwikkelen en zijn ouders te arm
bleken te zijn om zijn opvoeding te voltooien, stelde
een rijke bloedverwant hem in staat om te gaan
studeeren.
De. practische bewijzen van Sam's veronderstelde
bekwaamheden bleven echter vrij lang uit, ja, hij
ontwikkelde eigenlijk geen enkel talent, behalve als
een eerste kenner in alle soorten van tabak. De
professoren mochten hem allen gaarne lijden, want
hij herinnerde hen levendig aan hun eigen studen
tentijd maar zijn stadgenooten begonnen de opmer
king te maken dat Sam toch niet veel uitvoerde.
Na op dit punt de noodige wenken te hebben ont
vangen, besloot hij winkelbediende te worden. Al
zijn klanten hielden veel van hem, maar zijn eigen
aardigheden maakten ook weer spoedig een einde aan
zijn succes achter de toonbank. Nu werd het las
tiger, want noch de Rochestersche advocaten, noch
de winkeliers waren er bizonder op. gesteld hem als
bediende aan te nemen.
Hij moesv maar naar de West gaan, meende Rochester,
Hij had een prikkel noodig en dien zou hij in de West
zeker vinden. Sam dacht er zelf ook zoo over; hij
had een massa romans gelezen en was er dus volkomen
van overtuigd dat hij miskend werd en dat hem slechts
de gelegenheid ontbrak om zijn buitengewone talenten
te teonen. Sam sloot zich dus aan bij een partijtje
kolonisten die gereed waren Rochester te verlaten, om
zich naar de West te begeven.
Daar ieder hunner zijn beroep op moest geven,
noemde Sam zich landmeter, ofschoon hij niet veel
moeite deed om zich met zijn nieuw vak eigen te
maken. De ondervinding leerde weldra dat hij gelijk
had gehad, want zijne diensten werden in het eerste
jaar slechts ééns in de week vereischtook bleek het
later dat de schoolmeester, die na dat eerste jaar zijn
opvolger wérd, veel beter op de hoogte en, wat nauw
gezetheid betrof, oneindig beter te vertrouwen was
dan Sam.
Wat hij daarna uitvoerde is niet precies bekend.
Na eenigen tijd echter kreeg hij het baantje van gou
verneur bij een rijken winkelier met een half dozijn
groote kinderen. Dit was een waar fortuintje voor
hem, allereerst omdat het hem weer in staat stelde
een nieuw pak kleeren op crediet te krijgen iets
wat hem vroeger totaal onmogelijk was geweest. Zijn
leerlingen maakten groote vorderingen, ofschoon niet
precies op de manier die hun ouders bedoelden de
jongens leerden meer studentenliedjes dan mathesis,
terwijl de oudste dochter Sam zoo aardig vond, dat
men sporen van verliefdheid bij baar begon waar te
nemen.
Een tijd lang nadat Sam zijn congé had gekregen
bij den winkelier, deed hij niet veel meer dan schul
den maken bij zijn huisbaas.
Daar in dien tijd het kostgeld te Rochester onge
veer een dollar per week bedroeg, maakte hij in dit
nieuwe vak niet zoo heel veel vorderingen, ofschoon
hij met een gerust geweten kon getuigen dat hij er
hard zijn best voor deed. Maar nadat alle verhuur
ders van kamers te Rochester hem successievelijk de
huur hadden opgezegd, kreeg Sam plotseling lust om
eens naar het zonnige Zuiden te gaan, daar hij de
vage hoop had daar zijn kost wel te zullen verdie
nen zonder te werken.
Hij scheepte zich in op een boot die naar New-
Orleans ging, of liever, hij meldde zich aan als ma
troos en gedurende vijf weken vermaakte hij het
bootste welsprekendheid hebben opengezet, zal het
er voortaan op los gaanDe kiesvereenigingen zul
len onder hun bestuur ook een redenaar van pro
fessie opnemen, een reiziger-redenaar 1
De gave van 't woord is een schoon geschenk;
zij, die ze bezitten zijn er terecht zninig mee.
Met hen echter heeft die massa lui, van wie men
zegt, »dat zij niet op hun mondje gevallen zijne
niets gemeen. Die zijn in den regel niet zuinig,
ze klepperen er op toe, honderd woorden in de
minuut en in niet tien een weinig verstand en
geest, meest alle holle noten, blikken munten,
waarop in plaats van het goddelijk wapen des
vernufts, een narrenkap geslagen is. Kletsen is
een treffende uitdrukking voor zulk slaan met de
tong op anderen. Want de medemensch levert in
den regel de stof, En andere medemenschen hooren
het niet ongaarne, misschien behoeven we van
dezen ons zei ven niet uit te sluiten. Dat is een
van de naarste zijden van den mensch, dat
de dwaling en verdeemoediging van zijn naaste,
zelfs van zijn vriend, hem eon zeker genoegen
bereidt. Daarom jeukt het hem in de ooren
wanneer een geoefende tong eon stel nieuwtjes
aanprijst: »heb je 't al gehoord? weet j'e 't nog
niet
Waarom wordt het goede van den naaste niet
op deze wijs rondgedragen en uitgepakt Och, 't
zou niet bevallen, we zouden er niet naar luis
teren, want goed eu volmaakt zijn we zelf. Daarom
moet er dikwijl» iets verzonnen, een kleinigheid
vergroot of afgedaan worden. Hoe slimmer hoe
liever. Tusschen een kletser en een lasteraar is
weinig afstand. Mer weet niet op wien hg zgn
pijlen afschiet en weet men hot, men kan hem den
mond niet snoeren.
Menig goed, verstandig mensch wordt op die
wijze door een tong rondgereden als de wagen
door een paard. Van »onbesproken« gedrag een
lofspraak onder ons moest dat eigenljjk niet
zijn. Onhosproken moest ieder blgven die zich
misdraagt, besproken moest alleen het goede
worden.
Al ons spreken komt uit het hart. Het hart ia
de diepe bron waaruit het water van onzen geost
vloeit. Wien het hart vol is, dien loopt het over.
Wie zijn tong temmen wil, moet" zgn gedaehten
leeren beheersehen.
Hö zal een wachter zetten voor zgn mond en
er niet in den blinde op los praten.
Goede woorden zgn als planten in den tain die
overwinteren. Ze sterven schijnbaar af en vergaan.
Doch in 't voorjaar schieten ze op en groeien en
bloeion op nienw. Menig goed woord van een edel
mensch wordt eerst na jaren weer levend.
Het zal er voor niemand ten slotte op aankomen
of hij veel gesproken, of hij zgn leven al sprekende
doorgebracht heeft. Het zal er op aankomen of
't geen hij gesproken heeft, weinig of veel, goed
gezegd is.
scheepsvolk met zijn grappen en bromde als hij dienst
moest doen.
Nadat hij te New-Orleans van zijn scheepskamera
den afscheid had genomen, hoorde men ongeveer een
jaar lang niets meer van hem, tot dat hij plotseling
weder te Rochester boven water kwam, kort nadat
een stoomboot aldaar was binnen gekomen.
Hij zag er niet bizonder netjes uit en naar zijn
kleeding te oordeelen, moest hij heel wat ruw werk
mee gemaakt hebben.
Hij bracht niets geen bagage mee en maakte er
ook in 't geheel geen geheim van dat hij 't heel arm
had, maar ten minste had leeren werken.
Een goedhartig herbergier, die, hierop vertrou
wende, hem nu in dienst nam, merkte echter al
spoedig dat Sam bovengenoemde uitmuntende eigen
schap al weer verleerd had, maar zich met meer suc
ces eenige andere, minder wenschelijke gewoonten
had eigen gemaakt. Hij had namelijk leeren drinken
en op dat gebied was hij onovertrefbaar.
Van de eenvoudigste bestanddeelen kon hij de
heerlijkste dranken bereiden, hetgeen natuurlijk zijn
nieuwen baas zeer ten goede kwam. Deze was hem
daarvoor dan ook zóó dankbaar, dat hij veel door
de vingers zag en hem naar hartelust liet drinken.
De gevolgen bleven echter niet uit en Sam werd
eindelijk zulk een dronkaard, dat hij zijn betrekking
al weer verloor. Zijn haas die te goedhartig was om
hem geheel aan zijn lot over te laten, liet hem zijn
kostje nog verdienen door hem allerlei kleine diensten
op te dragen als houthakken, kachels aanmaken, luiken
wegnemen, enz. Maar zijn voornaamste bezigheid be
stond in doelloos rond te slenteren en een praatje te
maken met den -eersten den besten, die naar hem
luisteren wilde.
Hij was dol op kinderen en deze hielden ook veel
van hem, even als de llollandsche kinderen eertijds
van Rip van Winkel. Sommige ouders maakten de
opmerking, dat zoo lang Sam bij kinderen was, hij
nooit behoefte aan drank scheen te hebben, maar het
kwam niet in hen op practisch nut uit deze ontdekking
te trekken.
Al de dominéés beproefden hunne kraehten op Sam
en hij stemde altijd van harte in met al hetgeen zij
hem voorstelden. Maar daar dit altijd meer zijn gees
telijk dan zijn lichamelijk welzijn betrof, werd Sam's
toestand al treuriger en treuriger.
En toch was hij zoo kwaad niet. Slechts toen
hij heel diep gezonken was, begon hij zich te beroemen
op de deugden die hij nog bezat en toen ontdekten
de menschen tot hun verbazing dat Sam gelijk had
als hij beweerde dat hij nooit loog of stal of onze
delijk was. Wel is waar betaalde hij zijn kostgeld
niet en er zijn menschen eerlijk genoeg om het
koopen op crediet zonder zeker te zijn van te kunnen
betalen, diefstal noemen, maar in Rochester werden
die tekortkomingen niet zoo heel erg geteld. Sam
beroemde er zich ook op dat hij geen lafaard was,
en zoolang het tegendeel niet bewezen was geloofde
men hem, maar zij waren het er tevens over eens,
dat hij beter zou doen zijn moed te ruilen voor een
andere meer winstgevende eigenschap.
Het eenige waarop Sam zich met zekeren ijver
toelegde was het zoeken naar aangespoelde stukken
hout.
Tweemaal in het jaar namelijk trad de Witte Ri
vier door een plotselinge zwelling buiten zijn oevers
en dan kon men dikwijls onder al het drijfhout, dat
op het drooge geworpen werd, een mooien balk vin
den, waar iedere eigenaar van zaagmolens gaarne een
dollar voor gaf.
Het zoeken naar die balken was een werkje dat
Sain uitstekend beviel. Het bestond eenvoudig hierin
dat hij met zijn schuitje ergens ging liggen waar
het water stil was. Zrrj hij dan een stuk hout den
stroom op komen drijver dan roeide hij er schielijk
heen, sloeg er een sp'„ .er in, die door middel van
een lang touw aan z'm schuitje bevestigd was en
sleepte het zoo naar wal.
Als het geluk hem gunslig was, kon hij dus in
één uur tijds een grooten voorraad hout verzamelen;
bij gevolg hield hij de rest van den dag over om te
rooken, te drinken en na te denken.
(Slot volgt.)
NIEUWSBLAD
Het Land van lleusden en Alteia,
DE LANGSTRAAT EN
BOEUELERWAARD
m