No. 493. Woensdag 30 Juni. 1886. VOORUIT? FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN Hcusden. Buigen of bersten. VOO* Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 8 maanden 1.Franco per post zonder prijs- turbooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. We voeren reeds lange jaren met Atjeh een zeer eigenaardigen oorlog. Aangevangen in 1872, begon die met een expeditie onder generaal Kohier, een expeditie die door een samenloop van omstandigheden op nul uit draaide. Onder die omstandigheden moet in de eerste plaats genoemd worden onze vol slagen onbekendheid met het rijk van Atjeh. Men dacht dit oproerige volkje met een handjevol soldaten de expeditie bestond uit ruim 5000 man en 8 oorlogschepen gemakkelijk tot de orde te roepen en lachte iedereen uit, die de Atjehers als vijanden voorstelde waarmee niet viel te spotten, zooals b. v. Multatuli, wiens brief aan den Koning, in Sept. 72, zoo overwaard is ge lezen te worden en Michiels, die Atjeh een wespennest genoemd had. Volgt tweede expeditie in den jare 1874 onder generaal van Swieten. Wanneer er van onze zijde ooit geoor loogd is met het kennelijk opzet den vijand te sparen en toch vooral geen zeer te doen dan is dat toen geschied. Een minimum van manschappen, van dat minimum slechts ruim de helft op 't oorlogstooneel, een ver- schoonen van den vijand, waarvan geen voor beeld is, een optrekken, zoo kalm en rustig alsof men zich aan de Grebbelinie of in 't Gooi bevond, verovering van den Kraton, gevolgd door een lange rust en eindelijk terugkeer van de expeditie, waarvan een deel onder generaal Pel achterbleef. Van Swieten meende zijn doel bereikt te hebben en dat meende de regeering ook en 't volk kon niet anders dan in die meening deelen. Maar Atjeh meende 't zoo niet, want thans, 12 jaren later, is hun land nog 't zelfde vij andige Atjeh en de bevolking nog evenzeer geneigd zich dood te vechten als toen. Daarop volgt een twistgeschrijf tusschen de mannen van den sabel, dat bedroevend is. Generaal Knoop beweert dat de expedi tie mislukt is en de toestand tegenwoordig bevestigt zijn woorden. Generaal van Swie ten houdt het tegendeel staande. Nog andere militairen voelen zich geroepen dit militair onderwerp met de pen te be handelen, maar ondertusschen is Atjeh niet ten onder gebracht en dat was toch maar de kwestie. vAtjeh", heette het, //zou van lieverlede gedwongen worden 't hoofd in den schoot te leggen. Welzeker en men nestelde zich aan de kust, bouwde forten en hospitalen, ten einde den oogst der cholera te verplegen, legde een ceintuurspoor aan enz. en gaf ten slotte den militairen opperbevelhebber een regee- ringscommissaris nevens zich, als het hoofd van het civiel bestuur. Burgerlijk bestuur dus in een rijk, waarvan we nog maar een strookje lands in onze macht hadden, ter wijl 't geheele rijk geen dag liet voorbijgaan om ons met de daad te toonen dat 't ons van harte zat is Onze laatste daad dagteekent van 1884. In dit jaar werd de grens van het veroverd bezit weder nauwer toegetrokken, geconcen treerd, en daar zitten we nu nog en wachten MARGARETHA YON BÜLOW. Nabij den lagen kerkhofmuur van een Duitseh grens dorp stond een slank gebouwd jongeling van 17 jaar ongeveer, die met alle aandacht naar eene soort van vijver keek, welke daar in de laagte voor hem lag, te midden der vrij ordeloos geplaatste huizen. Het was in het voorjaar ofsehoon toch reeds in de eerste dagen van Paschen en het water was bedekt met een ondoorzichtige, grauwwitte ijslaag, die, hoewel vol met scheuren en gaten, toch een bron van onuit sprekelijk genot was voor de dorpsjongens die met vereende krachten beproefden liet ijs onder hunne voe ten stuk te trappen. »Is hier dan niemand, die aan dit dolzinnig en ge vaarlijk spel een eind kan maken?» dacht de jonge ling en zijn helder blauwe oogen blikten zenuwachtig rond. Maar niemand die hem antwoord gafde breede, spaarzaam met huizen bezette straten, bleven stom en leeg. De jonge man sloeg nu weer vol onrust de bewe gingen der kleine schreeuwers op het ijs gadehij voelde onbestemd de noodzakelijkheid in zich oprijzen ze zelf te verdrijven, maar hij wist ook hoe on handig hij dit zou doen, en dat men waarschijnlijk niet eens naar zijn woorden zou luisteren. Met opzet liet hij zijn' blik naar links weiden over een' groote?) zeer grooten boomgaardde kromme bladerlooze hoo rnen stonden in lange, lijnrechte rijen; anders was er niets in den uitgestrekten tuin te zien; geen struik, geen pad, geen bank. »Hier zullen de kleine bengels stellig des zomers hun vruehten stelendacht de jongeling, Hans Wronkow was zijn naam. Vreemd, hij hield veel van kinderen en kon toch niet goed met hen omgaan, hij was bang voor hen. Maar de blik op den boomgaard was ook al niet bevredigendWonkow draaide zich om en keek over den muur heen op het kerkhof. Even als daar buiten de huizen, zoo eenzaam stonden hier de grafsteenen. Overal was dm grond door de mollen omgewoeld en bedekten de opgeworpen aardhopen den bodem de ge raamten van eenige kale treuresschen stonden droevig voorovergebogen, terwijl hier en daar het klimop een scheven grafsteen omrankte. Daar bij den muur be vond zich een kindergraf. Wronkow kon het opschrift lezenhet was een knaapje dat hier rustte. «Wellicht verdronken, misschien het vorige jaar door het zwakke ijs gezakt!» dacht Wronkow. En toen was het hem, als werd hij aan handen en voe ten naar beneden getrokken, naar den vijver en hij ging en liep steeds haastiger, sneller; nu stond hij aan den oever en riep de kinderen met zijne zachte, welluidende stem toe. Zij kijken op, in 't eerste oogen- blik eenigzins bedremmeld en verlegenmaar op eens begint een korte, dikke jongen, wien de domheid uit de oogen kijkt, te lachen en onmiddellijk stemmen al len met hem in. Hans Wronkow kreeg eene kleur en sloeg de oogen neer. Hij kon niets ter wereld minder ver dragen dan uitgelachen te worden. Na een poosje zwijgens begon hij zijne vermaningen met bewijs gronden te versterken. Plotseling hield hij stil, want eene jonge deern was op korten afstand van hem blijven staan. Zij op onderwerping. Daar zitten we nu ten spot van landge noot en Indiër en alle vreemden. We hebben daar in een niet onmetelijk, maar ongemeten land, 't welk veel grooter is dan Nederland, een stipje bezet en dat stipje wordt ons eiken dag betwist door den Atjeher. Geen Nederlandsc-h soldaat kan den voet buiten zetten of hij kan elk oogenblik verwachten door een kogel doorschoten of door een klewang getroffen te worden. Geen dag gaat er voorbij of de spoortrein, die in ons veroverd gebied loopt, wordt vergast op geweerkogels en wanneer de on zen in de vrije natuur aan 't werk zijn, worden ze onophoudelijk gestoord, niet door een of anderen bezeten Atjeher, die zijn le ven moe is, maar door een f/welonderhou- den" geweervuur. Zoo dicht zitten ons die onderworpen Atjehers op de hielen. In de onmiddellijke nabijheid van Kotta Radja, ons hoofdstation, werd in April een Chinees getjintjangd, d. w. z. vermoord. De optrekkende wacht wordt dagelijks beschoten en onder de muren on zer versterking vindt men kanonnen des vijands. Op 3 Mei overvielen de Atjehers in Kotta Radja de wachtpost, op 7 Mei rukte de geheele bezetting uit om de om streken schoon te vegen; ze vond niets en den nacht daaropvolgende brak een bende in op 250 pas van de hoofdstraat van Kotta Radja. Nog gekker was 't den Zondag daar opvolgend. De heeren officieren te Oleh-leh met hunne dames zouden schijfschieten. En terwijl zij daar proeven gaven van groote bedrevenheid in 't schieten op een papieren schijf, namen de Atjehers de gelegenheid waar en gebruikten hen als model voor hun schietoefeningen. De kogels floten om de ooren der schutters en ze moesten een on derdak zoeken om niet als offer te vallen van hun beminde buren. Dat heet nu ^vrede met Atjeh," dat heet nu i/Atjeh zal zich weldra onderwerpen." Is het wonder dat de bezetting baloorig wordt en iedere week verzwakt door deser- tatie? Is het wonder dat een korporaal zich uit wanhoop voor den kop schiet, waar hem slechts vergund wordt zich lijdelijk le laten afmaken Men heeft enkele maanden geleden ge tracht de regeering op dezen onhoudbaren toestand te wijzen. Enkele vereenigingen van naam en invloed in de residentie, in Amsterdam en Rotterdam, hebben over dit onderwerp een discussie geopendmen mag zeggen dat er thans niemand is, noch hier te lande, noch in Indië, die het gevaar van onze positie ginds niet inziet, maar 't schijnt niet geholpen te hebben. De regee ring slaapt op rozen en heeft ongetwijfeld zóo 't oog op de binnenlandsche aangele genheden dat ze Indië voorbij ziet. Misschien weet ze er meer van, misschien weet ze 't beter dan generaal Verstege en de gewezen gouverneur van Atjeh Laging Tobias, die onverwijlde tusschenkomst vra gen, maar van eenige daad heeft niemand vernomen. En intusschen gaat het spelletje ginds voort. Geheel Indië heeft het oog op onzen onhoudbaren toestand, onze verklaarde on macht, ons wegschuilen voor de kogels van had de beide hengelmandeii, die ze droeg, op den grond neergezet en keek hem verwonderd aan. De blik uit hare blauwe oogen was eenigszins fel, wat deels wellicht door de zware wenkbrauwen veroor zaakt werd, die heel wat donkerder van kleur waren dan het hoofdhaar. Haar mager gezicht vertoonde in zijne scherpe trekken eene oudachtige uitdrukking, en toch moest men bekennen dat het nog jong, zeer jong was. Het meisje was overigens breed gebouwd, hoekig, nog niet ten volle ontwikkeld, maar hare handen en voeten, zoowel als de ontbloole onder armen, thans paars van koude, bezaten zeldzaam schoone vormen. Hans Wronkow evenwel zag slechts een paar levendige oogen, die kalm, maar tevens vol verwon dering, hem van het hoofd tot de voeten opnamen, en die niet nalieten een hoogst onbehaaglijken indruk op hem le maken. «Wat wilt ge toch eigenlijk?» vroeg het meisje. «Die jongens daar van hel ijs jagen, omdat die an ders stellig een ongeluk zullen krijgen.» Het meisje trad naar den vijver. «Dat kan wel zijn,» zeide ze, en zich daarop tot de kinderen wendend: «Wil jelui wri eens gauw naar huis gaan, kleine schavuiten!» En toen de kinderen aan dit zachtaardige kifl niet terstond voldeden, sprong zij zelf op heU? ijs, greep den voorsten der jonge boost1 mouw en diende hem een paar kim1 toe. «Wacht, ik zal je leeren liffÉff je weg, marsch!» I Zij dreef de kinderen V. het dorp en keerde duajfl en hare hengelmanden handelen, hoewel zij was hem echter niU zij, die niet eens in toorn geraakt was, onmiddellijk met schelden en slaan beginnen? «Ge zijl toch hier niet van daan?» vroeg het meisje, terwijl zij na het opnemen der manden nog een poosje wachtte met heengaan. «Neen,» en toen ze hem in afwachting van eene nadere verklaring bleef aankijken, voer hij met weer zin voort: «Ik ben de zoon van den houtvester Wronkow. Mijn vader is even naar de pastorie overgeloopcn, en nu wacht ik op hem.« «Waart ge op Paaschmaandag te Dahmsberg ook hij den dans? «Ik?» zoo ontsteld zag hij haar opeens aan, dat ze er om begon te lachen dan echter bedwong ze zich ras en vroeg op ernsligen toon «Gé wilt zeker dominé worden?» «Neen, maar ik zal nooit dansen.t «Waarom niet?» «Nooit!» antwoordde hij nogmaals, zonder hare vraag te beant .voorden. Zn zweeg pn hij de °Pmcrkin§MJi onder tej-Sg* niensfiML lift Lai NAAR HET HOOGDUITSCH VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1