No. 495. Woensdag 7 Juli. ii iet hm FEUILLETON. UitgeverL. J. VEERMAN. ïïeusden. Buig en of berst en. VOO* Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.— Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. M Wij herinneren ons nog best den jongen, die een pak slaag verdiend had en het dan ook kreeg. In den kelder opgesloten, vond hij spoedig troost in eene groote mand met appelen, die niet juist te zijnen behoeve daar was neergezet, maar waaraan hij zich echter uitstekend te goed deed. Ook de vreedzame wandelaar, die, toen hij zich verlaat had in het bosch, zijn mooi pak te gen de verscheurde kleeren van een struik- roover moest afstaan, vond zijn troost in den vorm van een portefeuille met geld, die de 8truikroover in de haast in zijn linnen kiel had laten zitteh. Zij, èn de jongen, è'n de wandelaar, vonden hun troost in tastbaren en genietbaren vorm. Dat is lang niet al tijd het geval. Krijgt men den troost niet, men is geneigd hem te zoeken. De kaart speler, die ongelukkig speelt, heeft déveine; het is niet zijne wijze van spelen, die hem tegen is, het is het noodlot; de billardspe- ler heeft zijn avond nietbij den een is het dit en bij den ander dat. En het is geluk kig dat de menschen er zoo overdenken, voor hun gemoedsrust namelijk. Als ieder een de ware reden van zijn tegenspoed kende, wat zou hij dikwijls een gering denkbeeld van zich zeiven krijgen. Hoe dikwijls zou hij zich zei ven niet allerlei min vleiende namen moeten geven; daarvoor is hij bij zijn zoeken naar troost behoed, want hij zoekt de oorzaak van zijn tegenspoed overal elders dan waar hij behoorde te zoeken. Hoe dikwijls zijne wijsheid ook gefaald heeft, hijbehoudt zijne eigene wijsheidhoe menigmaal zijne kennis ook te kort gescho ten is, hij blijft vasthouden aan zijne eigene kennis de oorzaken liggen elders, dat is zijn vast idee. Die gelukkige gave van den mensch maakt dat het aantal tevredenen in de wereld veel grooter is dan anders het geval zou zijn en dat is voor de maatschappij veel waard. Anders zou de wereld van menschenhaters overvloeien. Dat is nu het geval niet. Men heeft nu den troost dat men een ander de schuld kan geven, dat men boos kan zijn op een ander. Weinig menschen zijn in dezen zonder zonde, met andere woorden bijna iedereen gaat aan dit gebrek mank. B. v. beide partijen, die voor eenige da gen elkander de zegepraal aan de stembus betwistten, hoopten op de overwinning. Dat de strijd niet onbeslist zon blijven, was duidelijk voor iedereen die eenigziqs met de teekenen der tijden bekend w$s. Nie mand, van welke partij ook, hoopte'dat de toestand terug zou keeren die er geweest was. Die toestand was letterlijk on De overwinnende partij had op grooter over winning gerekend, de tegenpartij op kleiner nederlaag, zoo niet op de zege. Maar waar zit nu de schuld? De een zoekt die ineen gebrekkig kiesstelsel en zegt, zooveel dui zend stemmen heeft mijns partij meer uit gebracht dan de uwe, en wij blijven in de minderheid; bij zoo'n toestand van zaken is het kiesstelsel niet in den haak. De andere partij, die grooter winst had verwacht, geeft de schuld aan gebrekkige organisatie, aan gebrek aan ijver bij hare leden. Beide ver wijten elkander onedele middelen, persona liteiten, enz. De schuld moet natuurlijk er gens zijn. Van deze dingen zou men kunnen zeggen, wat de dichter zei: //Wie 't meest gezwegen heeft, heeft 'tschriklijkst best gezeid." Maar het is een troost, dat men iemand of iets de schuld kan geven, dat is al veel gewonnen. Sommige redenen mogen gegrond zijn, andere minder, maar men neme het ons niet kwalijk, de troostredenen, die op bere 39* 3) MARGARETHA voBüLOW. II Maar hij kwam terug. Het was in den winter, toen de Laptowers eencri nieuwen schoolmeester noodig hadden, dat Hans Wronkow zich aanmelddeeen slank, baardeloos man, met eene meisjesachtig blanke gelaats tint en eenbuitengewoon ernstigen blik in zijne schoone, blauwe oogen. Persoonlijk kende hem-geen sterveling in het dorp; maar toch had, toen zijne benoeming ter sprake kwam, zich eene partij vóór en een andere tegen hem gevormd ómdat dit in zulke zaken nn eenmaal zoo behoorde. Zij, die vóór hém waren, ont vingen hem met alle blijken van achtingzij, die tegen hem waren, peinsden er daarentegen over hoe ze hem wel 'tbest zouden kunnen dwarsboomen. Maar 't bleek alles boter aan de galg gesmeerd. Hans Wronkow was in het vervullen van zijne be trekking de reine onschuld en sloeg er hoegenaamd geen acht op dat de oogen van zijne medemenschen ai zijne gangen bespiedden. De goedgezinden werden het ten laatste moede, den teruggetrokken jongen man op te dringen, wat hij zelf volstrekt niet scheen op prijs te stellen; het deed hun goed te zien dat zijn handel en wandel onberispelijk waren en bleven en lieten hem verder aan zich zelf over. En toen de anderen ondervonden dat Wronkow een echt meester ook in het zwijgen en schouder-ophalen was, zagen ook zij het nuttelooze van hunne pogingen in en zoo kwam het dat hij ten laatste, zooals hij zelf wel vooruit had kunnen berekenen, over het hoofd gezien werd en vergeten. Wronkow's vader stierf en zoo stond hij nu al leen; want 'een vriend had hij nooit gekend, omdat zijn gevoelig karakter zich door het minste beleedigd achtte. Hij verviel als 't ware van het eene lijden in het andere en was hij alleen, dan kwelde hem meer nog dan de eenzaamheid de gedachte dat alle schuld hieraan aan hem zelf lag. De kinderen in het dorp hielden echter zeer veel van den nieuwen mees ter; want wat anderen met strengheid niet hadden kunnen uitrichten, dat bracht zijn taai geduld tot stand ook de jonge meisjes keken hem meermalen met wel behagen na, als hij met sierlijken tred over den weg ging; alleen beviel het haar niet dat hij gestadig zoo strak naar den grond keek. Wronkow bemerkte van dat alles hoegenaamd niets, maar leefde als een kluize naar. De eenige met wien hij verkeerde, was een oud, ziekelijk collega in het "dorp Dahmsberg, dat twee mijlen van Laptow ligt. Dezen was hij gewoon, zoo vaak het weder het toeliet te bezoeken maar dit gebeurde niet dikwijls. Als de scholen 's winters uitgaan, begint het reeds donker te worden, en dan kon hij den langen tocht over de woeste heide moeilijk meer on dernemen. Het was op een' Woensdagmiddag in de maand Februari, dat hij hoed en mantel van den kapstok nam en, na de school gesloten te hebben, den lan gen boomgaard voorbijging, het dorpsplein overstak en aan de andere zijde het plaatsje verliet. »'tZal gaan sneeuwen, meesterriep hem een op geschoten jongen toe, die met een' kruiwagen voor bijkwam. Wronkow dankte den knaap voor de waar schuwing, zonder verder aan diens woorden te denken. keningen gegrond zijn, vinden wij vrij dwaas. Zij zijn, het moet gezegd worden, het meest geschikt om in de oogen te vallen, wij zou den haast zeggenom zand in de oogen te strooien, als. wij aan boos opzet wilden of konden denken, in plaats van aan de alge- meene begeerte van den mensch, om ergens, waar dan pok, troost te zoeken. Alleen voor enkele gedeelten van het land, waar de par tijen vrij wel tegen elkander opwegen, daar zou men de getallen tegen elkander kunnen laten spreken. Wij nemen b. v. de dis tricten Tiel, Utrecht, Arnhem, Zutfen en Almeloo, die vrij wel aan elkaar sluiten daar zijn gekozen vier liberalen en zes an ti-liberalen. In die vijf districten zijn 17051 kiezers. Van die 17051 kiezers hebben hunne stemmen uitgebracht 15918 kiezers, dat is 93x/3 Hier hebben de kiezers het trouwst van hun recht gebruik gemaakt en is de toestand het zuiverste. Van die 15918 kie zers zijn uitgebracht, (het hoogste aantal voor eiken kandidaat gerekend), 8008 op liberalen en 7946 anti-liberalen. Het ver schil in het voordeel van de eersten is 60, het resultaat isde 8008 brengen vier leden in de kamer en de 7946 zes. Telt men de aanpalende districten Zwolle en Deventer er bij, dan wordt het verschil 60 in het voordeel der anti-liberalen bij even redige opkomst, en het resultaat is acht anti-liberalen en vijf liberalen. Telt men Deventer er nog bij, zoodat wij op Nijmegen na geheel Gelderland en Overijsel hebben, dan heeft men 12048 stemmen, die op li beralen zijn uitgebracht en 11500 op anti liberalen, een verschil in het voordeel van de eersten van 450zij brengen evenwel slechts 7 afgevaardigden naar de Tweede Kamer; de tegenpartij, met 450 stemmen minder, acht. Nu zijn wij de eersten om toe te geven dat men aan zulke berekeningen bitter Weinig heeft. Wij voeren ze dan ook alleen maai- hier aan om te laten zien dat men met eene vernuftige groepeering van cijfers bijna kan bewijzen wat men wil. De een bewijst ^at het onrecht aan zijne kant is, de andere bewijst op dezelfde, oogenschijnlijk onbetwistbare gronden, dat hij gelijk heeft. Die cijferkwestie zou alleen maar wat be- teekenen als het geheele land maar een kiesdistrict was-. Maar dan zou men heel wat anders zien. Nu zijn door het geheele land van de 132000 kiezers 30000 kiezers thuis gebleven, dat wil zeggen 223/a per cent. Wanneer elke stem voor de geheele partij woog, dan bleven zoo min in Noord- Brabant en Limburg als in Amsterdam, Rotterdam, sommige deelen van Noord- Holland en Groningen, de helft of een derde part van de kiezers thuis. Nu maakt men er zich in de zekere districten al zeer wei nig warm voor. Het zekerste bewijs voor die stelling vindt men in die districten, waar vroeger strijd was en nu niet. In 1871 stemden b. v. in Sneek 2100 kiezers, nu 4137, dat is bijna tweemaal zooveel. In Dokkum steraden in 1871 elfhonderd kiezers, nu 2315, dat is meer dan tweemaal zooveel. En zoo zou het zeker gaan als elke stem woog en telde voor het geheele land. Nog eene andere reden van troost is deze, welke wij ook dezer dagen lazen. Als 300 stemmen tegenovergesteld gestemd hadden, dan was de meerderheid verplaatst. Mot evenveel recht, had kunnen gezegd worden als 70 stemmen anders gestemd hadden, dan was de meerderheid tweemaal zoo groot geweest als nu. Let maar op Utrecht en Tiel. Maar nu te gaan zeggen die 70 stera men zijn de stemmen, die opgeschommeld zijn uit de categorie Jan Rap en zijn maat en de houders van publieke huizen, dat zou ignobel zijn. Maar als mijn buurman het Op het punt gekomen, waar van de hoogte af de' vorksgewijs zich splitsende weg het dal in voert, bleef hij een oo.genblik weifelend staan. De weg links liep een eind verder weer op en verdween na verschei dene bochten gemaakt te hebben in een uitgestrekt pijnboomenwoud; die aan zijn rechterhand voerde on middellijk het bosch in. Maar juist dezen, ofschoon hij een heel stuk van zijn weg afsneed, had Wron kow tot nog toe steeds vermeden, omdat hij over het erf van den Laptowschen molen voerde. Hij wist hoe het daar toe ging, ofschoon hij er nog nooit naar had gevraagd; hij wist ook dat er steeds werk in overvloed was; hij had eenmaal zelfs de molenaars vrouw, die alles bestuurde, in haar wa gentje voor de herberg zien stil houden, en hij was een' zijweg ingeslagen om de vrouw niet te ontmoe ten, van wier bekwaamheid en kennis van zaken de mannen in den omtrek met achting getuigden, ter wijl haar man, de molenaar Kulick, van den vroegen morgen tot den laten avond dronken was. Wronkow beet zich op de lippen, hij zag het steile pad af, keek dan weer op zijn horloge ensloeg eindelijk toch den ouden weg in. De velden lagen dor en woest; de modderpoelen die in de lagere deelen van den bodem allerwege voorhanden waren, hadden zich met een dun ijsvlies bedekt, waaruit de dorre overblijfselen van riet en biezen, bevend bij elke windvlaag, omhoog staken. Hier en daar aan de kanten van den weg en tegen de heuvelhellingen was de sneeuw op hoópen bijeen gewaaid. Eenzame, oude naaldboomen, strekten hunne prachtige twijgen piepend en knarsend den opkomen den stormwind te gemoet, en deze hulde nu neusde dalen in een' sluier van stuifzand en sneeuw, pm.dan weer de donkere wolken vaneen te scheuken en de bïeeke, liefdelooze Februarizon in staat te stellen een' blik op het droeve landschap te werpen. Wronkow vervolgde zijn' weg, menigmaal zelfs als de wind hem in het aangezicht blies, met gesloten oogen. Hij dacht er niet aan dat heidewegen, die alle als droppels water op elkander gelijken, vooral in zulk weer iemands volle opmerkzaamheid vereischen. Hij was zonder het te weten reeds lang op een dwaalspoor geraakt, en toen de sneeuw al dichter neêrviel en de dwarrelende vlokken hem ten laatste alle uitzicht benamen, bleef hij stil staan en dacht: »'kDoe beter terug te keeren.» En hij keerde terug, maar waarheen? Een muur van pijnboomen, dien hij plotseling voor zich zag, deed hem nogmaals wenden. Zoekend liep hij in 't rond, de sneeuw maakte hem doornat; nu stiet hij opeen' waterplas, waarvan het brooze ijs bij den eersten voetstap brak, weer veranderde hij van richtingeen dof geruisch en geklop trof ditmaal zijn oor, het kon niet ver van hem af zijn. Spoedig kwam hij aan eene breede, houten brug aan welker overzijde eenige gebouwen stonden. Hier vernam hij weder dat zelfde ruischen en kloppen. Bin nen in de woning sloeg een hond aan met dof ge blaf, terwijl een kleine keffer daarmeê instemde. Wron kow had tot groot leedwezen zijns vaders nooit van honden gehouden; het waren in zijn oog onreine en lastige dieren hij kon ze ook niet verstaan. Intusschen opende hij ongehinderd de deur van het hoofdgebouw en trad het portaal binnen. Aan het einde daarvan stond de deur open van een vertrek dat zich aan Wronkow door het flikkerende haard vuur, de aangename harslucht van brandend hout en de geur van koffie, als de keuken verried. «Wie is daar?» vroeg een volle, heldere vrouwen- NIBÏÏW Bet Land van DE LANGSTRAAT enAltena. LEBWAABD NAAR HET HOOGDUITSCH VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1