No. 496.
Zaterdag 10 Juli.
1886.
Heidensch en Christelijk.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN flensden.
Buigen of bersten.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post
zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Eenige uren oostelijk van ons land, in
Westfalen, strekt zich uit een gebergte, dat
reeds in den ouden tijd zekere vermaard
heid verkregen heeft.
Even na het begin onzer jaartelling waren
de wereldveroverende Romeinen tot dit
paradijs der oude Germanen doorgedrongen
en hadden dezen het juk op de schouders
gelegd. Ih den beginne dragelijk, begon
het echtér allengs te knellen, vooral toen
Rome's stadhouder Varus den vrijen Ger
maan al te zeer Rome's overwicht gevoelen
deed. Dat duldde hij niet fluks vereenig-
den zich de verschillende stammen en onder
den vorst der Gheruscen, den dapperen
Hermann, vereenigden zich alle vijanden
der gehate Römeinsche heerschappij. Men
verwekte een loozen opstand en Varus, dol
driftig en onbezonnen, trok met zijn gansche
macht op en liep in den val. In de wouden
en dalen van het Teutoburgerwald wachtte
hen Hermann op en na een reuzenstrijd
van drie dagen hadden de Germanen het
Römeinsche heir totaal verslagen. Zelfs de
eer was verloren, daar de adelaars in handen
der opstandelingen gevallen waren. Bergen
en dalen waren bedekt met de lijken der
Romeinen, dë gevangenen werden door de
bloeddorstige Germanen op de altaren ge
offerd en met de Römeinsche heerschappij
benoorden den Rijn was 't voor goed gedaan.
Thans, ruim 18 eeuwen na deze slachting,
vertoont het Teutoburgerwald een ganscn
ander gelaat. Zijne met prachtige beuken
wouden begroeide bergen, sluiten vrucht
bare vlakten in, waar 't koren en vlas welig
opschiet en arbeid verschaft aan tal van
nijveren. De natuur heeft de voetstappen
des krijgers uitgewischt en wanneer niet tal
van oude bouwvallen nog getuigden van
wie hier vroeger gehuisd hebben, zou nie
mand dit vredig oord er op aanzien dat
't eenmaal een dal des doods geweest is
voor de legioenen van 't Römeinsche rijk.
Opdat echter de herinnering aan de vrij
heidlievende voorouders niet ten eenenmale
verdwijnen zou, heeft het Duitsche volk
op een der bergen een reusachtig standbeeld
van den Cheruscer vorst Hermann opgericht
en eiken zomer, wanneer duizenden deze
liefelijke oorden bezoeken, spreekt deze held
uit den ouden tijd tot zijn nazaten van
zijne heldenschaar en den grond der Teu-
tonen, die geen dwingelandij duldde.
Maar het christelijk Duitschland heeft
meer gedaan;
Als ware 't om den smet. uit te wisschen,
door 't oude Rome den grond opgelegd
en een zoen te treffen voor 't vergoten
bloed, vergoten in den naam der vrijheid
door de heidensche voorouders, heeft men
daar een grootsche stichting in 't ieven
geroepen, een weldaad voor vele onge-
lukkigen.
Ge weet, waarde lezer, wat vallende ziekte
is en hoe verschrikkelijk een lijden deze
den arme kranke oplegt. Schijnbaar gezond
werkt hij voor 't dagelijksch brood met zijn
kameraden; de vrees voor 't gevaar maakt
hem ernstiger dan de anderen, maar van
tijd tot tijd stemt hij mede in in de vroolijk-
heid rondom hem, totdat op eens weer zijn
vijand komt aanzetten, hem onverhoeds
aangrijpt en ter aarde slaat. Vreeselijk is
't om aan te zien, hoe 't ontstelde zenuw
leven den getroffene aangrijpt.
Hij zelf heeft er geen weet van, daarbij
terstond zijn bewustzijn verliest. Komt hij
na een poos weer bij kennis, dan is de vij
and gewekenmaar de lijder is onbekwaam
zich op te richten, zoo heeft hem de ziekte
afgemat. Aan genezing is voor de meesten
der lijders aan deze ziekte, door de geleerden
epilepsia genoemd, geen hoop. Sommigen
hebben ze bij overerving bij anderen ont
staat ze uit oorzaken, die te zeer met het
gestel samengaan, om genezing te ver
wachten.
Men heeft daarom de stichting te Biele-
veld geen genees-inrichting genoemd, of
schoon men er bij alle zieken pogingen
aanwendt of genezing mogelijk zij, welke
in enkele gevallen ook gunstige resultaten
ten gevolge heeft.
Ze is dus een verblijfsoord voor lijders
aan vallende ziekte, die daar behoed worden
voor 't gevaar van bij een overval een on
geluk op te doen of door verkeerde behan
deling mishandeld te worden.
Ze is gelegen in twee dalen van 't Teu
toburgerwald en bestaat uit een tal van
inrichtingen. Iedere lijder n.l. vindt daar een
voor zijn vak gepaste afdeeling, waar hij
werken kan voor 't dagelijksch brood. Is hij
tuinier, hij vindt in tal van tuintjes gere-
gelden arbeidis hij bakker, de bakkerij
voor de geheele kolonie staat voor hem open
ieder vindt er arbeid naar zijn opleiding en
lust en zooveel mogelijk worden van hem
geweerd alle schadelijke invloeden van buiten.
Zoo wordt de zorg en kommer verdreven
en komen vele zieken tot rust. Zorg en vrees
voor de toekomst werkt zeer nadeelig op
een lijder aan vallende ziekte, zoodat zij die
door hun toestand in 't geregeld arbeiden
belet worden veel meer dan anderen
voor herhaling bloot staan. In Bethel
dat is de naam der geheele inrichting
worden allen die daartoe bekwaam zijn
aan licht werk gezet, zoodat ze afleiding
hebben, zonder gedwongen te zijn om den
broode hunne krachten al te zeer in te
spannen.
Daar het gelijk ook in andere ziektege
vallen juist de armen zijn die aan oppas
sing de grootste behoefte hebben, is de op
neming voor dezen kosteloos. Zij die be
talen kunnen en opneming wenschen,worden
verpleegd in Hermann, Bethanie en Ber-
seba. De verschillende gebouwen dragen
allen namen, ontleend aan bijbelsche plaat
sen. Van de overigen komen de ongenees-
lijken, waaronder vele idioten zijn, in Eben-
Haëzer, Nain en Thabor, en die, welke zich
nog in 't bezit hunner vermogens verheugen
mogen,in de verschillende arbeiderswoningen,
b.v. de timmerlieden in Nazareth, de schoen
makers in Gilgal, enz. Ook voor kinderen
zijn er doelmatig ingerichte verblijven.
Uit den aard der ziekte volgt dat in Bethel
veel meer armen dan rijken komen. Van
daar dat deze inrichting een grooten last
op de schouders legt van 't weldadig Duitsch
land. Er zijn thans 800 lijders en jaarlijks
behoeft ze een ton gouds tot haar instand
houding.
Nog een wenk ten slotte. De genees
kundige behandeling van lijders aan vallende
ziekte kan, zoolang niet alle hoop op her
stel moet opgegeven worden, evengoed thuis
geschieden, mits de lijder een goede verzor
ging genieten kan, als in eenige inrichting.
De artsen van Bethel zijn bereid aan ieder,
die 't aanvraagt, door middel van de apo
theek aldaar, de geneesmiddelen te zenden
voor de lijders. Welk gebruik van deze
gratis aanbieding gemaakt wordt, kan men
opmaken uit het feit dat binnen de laatste
drie jaren meer dan 1300 KG. geneesmid
delen verzonden zijn.
4) MARGARETHA VON BÜLOW.
De vrouw was groot van gestalte, ze behoefde niet
tot Wronkow op te zien maar keek hem recht in de
oogen; hare kloeke gestalte deed de schoone, regel
matige vormen en verhoudingen van hare lichaamsdeelen
zooveel te meer in het oog springen. Op haar gelaat
zetelde eene uitdrukking van gezag, die evenwel op
eigendommelijke wijze hare schoonheid verhoogde.
Kalmte en onverschilligheid spraken verder uit eiken
trek, alleen hare oogen flikkerden helder, was het
vriendelijk of boos of misschien beide tegelijk?
»Kom er maar in,« zeide zij na eenige oogenblik-
ken op goedhartigen toon, »hang uw mantel daar maar
eyer dat toiïw en ga wat bij het vuur zitten, dan
kan alles behoorlijk drogen.*
»Ben ik hier niet in den Laptowschen molen?»
vroeg hij aarzelend, terwijl hem eene lichte huivering
door de leden voer.
»Ja!« antwoordde de vrouw, »en ge kunt u hier
even goed drogen als ergens elders.»
Toen liet ze er vriendelijk op volgen, terwijl ze
hem voortdurend aankeek: Waarom zijt ge toch al
niet eens vroeger aangekomen, mijnheer Wronkow?»
»0ch, ik wist niet...», hij sloeg den blik neer
en trok zijn' mantel uit. Zij pakte dien aan en vatte
ook zijne koude, roode handvervolgens hing ze den
mantel met een' handigen zwaai op en trok haren
gast naar het vuur toe. Ze hield zijne hand echter
ook toen nog eene wijle tusschen de hare in en zeide
Gij ziet er nog net uit als toen; nog precies eender
Alsof ik u buitendien toch ooit had kunnen
Vergeten!»
Werkelijk? Ge kunt u mij nog herinneren?»
Alsof ik u gisteren pas gezien had.»
Merkwaardig, ook hem was de herinnering aan dis
eerste ontmoeting zoo getrouw bij gebleven. En ter
wijl zijne verkleumde hand in de hare langzaam warm
werd, vroegen zijne oogenWat mag hiervan de
reden zijn?» Maar haar blik antwoordde: »Wat
gaat u dat aan?»
Ja, zij heeft gelijk,» dacht hij, »wat gaat het
mij ook aan?» Toen ging hij terzijde staan en keek
er naar, hoe ze de melk op het vuur zette, daarna
een kolossaal brood uit de kast nam en met de ze
kerheid, die al hare bewegingen kenmerkte, hiervan
dikke boterhammen sneed. Wronkow lette op hare
handen, die breed, stevig en gespierd waren hij
vroeg zich niet af, of hij ze wel schoon kon noemen,
hij dacht er alleen maar aan dat sedert zijne kinder
jaren niemand zijne handen op deze wijze gewarmd
had als zoo even de molenaarsvrouw gedaan had. »En
toch moet ze jonger zijn dan ik,'dacht hij; dat
zou men haar waarlijk niet aanzeggen.»
Zij gaf hem een glas grog te drinken en keek met
zichtbaar welbehagen toe. »Ik weet wel,» zeide zij,
wat een onpractisch mensch ge zijt, die de wereld
niet eens kent. Toenmaals reeds heb ik u er
op aangezien, hoewel ik toen nog zoo dom was als
een jonge kat. En ik dacht toen zoo bij mijzelven:
»'k Wou dat ik je eens onder mijn vaders kinderen
had en ik op je passen en voor je zorgen moestGij
waart toen niet vriendelijk tegen mij, nu, dat was me
toen even onverschillig als nu. Wat zouden de lui elk
i
nog
aar ook altijd met aardigheden lastig vallen, daarvoor
heeft een mensch immers geen tijd. Brave menschen
toonen wat voor elkander over te hebben, maar woor
den, neen. Ja juist, ik had toen van mijn pete
moei eens een kopje gekregen, wit en rose was het,
en altijd kwam het mij voor dat dat kopje op u ge
leek. Wat een dwaasheid toch, niet waar? Ik weet
zelf niet, hoe ik zoo kwam Kijk, daar staat
het nog in de kastZij haalde het kopje voor den
dag en draaide het hoofdschuddend in hare hand rond.
Hoe men toch zoo zot kan zijn zoo kinderachtig
onnoozel. En een jaar later
Zij brak kort af. Eene lage deur aan de binnen
zijde der keuken werd geopend en eene wit besto
ven gedaante trad binnen en zette zich aan den haard
neder.
Goeden avond, samen.»
Je komt zeker om je koffie, Biinkey Ik zou je
haast heelemaal vergeten hebben!» voegde de molc-
naarsvrouw er bij.
De knecht lachte, waarbij hij twee rijen tanden
liet zien zijn mond was groot, maar volstrekt niet
leelijk.
Dat is de meester uit Laptow, die hier wacht
tot de storm voorbij is.»
Dat zie ik. Ja, ik ken hem wel. 'k Ben u al
menig keer voorbij gereden, zonder dat ge mij zaagt,
meester dat komt er van als een mensch zooveel
in zijn hoofd heeft.»
Met eene vreemdsoortige flikkering in zijne half
dicht geknepen oogen zag hij Wronkow aan, terwijl
hij het brood en de koffie, die de molenaarsvrouw
voor hem gereed zette, duchtig aansprak. Toch scheen
zijn trek in vergelijking van anders niet groot te zijn,
de vrouw kon ten minste niet nalaten op te.merken
Het schijnt je niet bizonder te smakeri, Brinkey.»
Och, zoo zoo...» hernam deze kauwend. Deze
knecht was, dat wist iedereen, de rechterhand der
molenaarsvrouw enkelen beweerden nog meer.
Hij stond overal goed bekend en de lieden zeiden dat
hij de zaak niet beter had kunnen behartigen, 'ai
ware hij zelf de eigenaar van den molen geweest.
Is de baas al terug?» -vroeg de vrouw, nadat
ze ook Wronkow van kotfie Voorzien had.
Brinkey schudde ontkennend met het hoofd. Hij
zal vooreerst nog wel niet thuis komen.»
Er zal hem toch niets overkomen zijn in dat weer?»
Och, kom, hij zal wel in de stad zijn blijven lig-
g omdat hij zeker weer...» de molenaarsgezel
w nep een snellen blik Op den gast en zweeg.
Wronkow kon intusschen niet nalaten, hoe hij zich
d arlegen ook verzette, er telkens weer aan te den-
k o wat de wereld van deze twee menschen vertel-
den hen daar voortdurend op aan te zien. Hij schaamde
er zich overmaar 't was hem onmogelijk aan zijnen
g ilachtenloop eene andere wending te geven. Hij
m est aan den inwendigen drang gehoor geven, die
hem aanspoorde zich te overtuigen dat de menschen
ongelijk hadden ongelijk moesten hebben.
Wanneer eene zaak eenmaal zijne volle oplettend
heid vereischte, dan kon zijn blik zeer scherp zijn,
dan zag hij tot op den bodem van iemands hart en
las zijne diepst verborgen geheimenmaar dit ge
beurde zelden; want het viel den eenzelvigen man
zwaar, zeer zwaar, het drukkende gevoel, waaronder
z fn ziel gebukt ging, van zich af te werpen en al
zijne opmerkzaamheid aan anderen te wijden.
Wronkow zag dat de molenaarsvrouw den knecht
met buitengewoon veel vriendelijkheid behandelde
maar 't was ook telkens weer dezelfde toon en blik
NIEUWSBLAD
Het Land van fcisdtn en Altena,
DE LANGSTBAAT EN DE BWEHELERYAABD
m
NAAR HET HOOGDUITSCH
VAN