No. 506.
Zaterdag 14 Augustus.
1886.
FEUILLETON
Uitgever: L. J. VEERMAN ïleusden.
Mijn meester en ik.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
mm
Te Amsterdam wordt dezer dagen een
tentoonstelling gehouden, die niet zooveel
van zich doet spreken als de Internationale
van '88 en die van Landbouw van '84,
maar in belangrijkheid voor één bijzonder
vak, dat wederom in nauw verband staat
met het publiek belang, onze ingenomen
heid ten volle verdient.
Deze tentoonstelling komt een paar weken
na het waardeerende woord in het nieuwe
park aan dr. Sarphati gewijd. Dat is jammer
men had de inwijding van het Sarphati-
park moeten samenweven met de uiting
van volksvlijt, op deze tentoonstelling waar
te nemen.
Zoo ooit dan verdient het Paleis voor
Volksvlijt, een stichting van genoemden
docter, thans zijn naam, hetgeen men maar
zelden zeggen kan. In het Paleis viert thans
de Volksvlijt haar feest, een schitterend
feest, waarvan naar we hopen ons land
goede vruchten zal plukken.
Gelijk alle vakken heeft ook het bakkers
vak zijn vereenigingen, en geheel Neder
land omvattend, zijn bond. Deze vereeni
gingen hebben naast ééne gevaarlijke zijde
zooveel goede, dat ieder zich in haar voor
uitgang verheugen mag. De ééne gevaar
lijke, willekeurige opdrijving van den brood
prijs, wordt echter te niet gedaan door de
omstandigheid dat nog zoovele vakmannen
buiten de gelederen op eigen wieken rond
drijven en de concurrentie met vakgenooten
aanbinden.
Er is gezegd we zullen bij brood alleen
niet leven, maar niettemin blijft brood een
eerste voorwaarde tot levensonderhoud. De
broodprijzen hebben een enormen invloed
op de maatschappij, gelijk de statistiek uit
wijst en de welvaart en gezondheid van 't
volk staan er mede in zeer nauw verband.
Een verzameling van producten waaruit,
en toestellen waarmee ons dagelijksch brood
bereid wordt, is dus niet slechts belangrijk
vooi de mannen van 't vak, maar voor ie
dereen, geen sterveling uitgezonderd.
Voor de mannen van 't vak. Op de ten
toonstelling bevindt zich een uitstalling van
een werktuigkundige, bevattende micros
kopen, thermometers, vergrootglazen, melk
en room wegers enz., die maar weinig be
langstelling trekken. Toch verdienen ze dit
zoozeer dat wij, wanneer ons toegestaan
werd het woord tot den bakkersbond te
richten, in de eerste plaats allen aanspo
ren zouden zich een en ander van die etalage
aan te schaffen. De bakker van onzen tijd
gaat niet ter markt, koopt daar taivve, laat
die raaien bij den dorpsmolenaar en bakt
van het thans verkregen zuivere tarwemeel,
na het eigenhandig gebuild te hebben, brood.
Dat ging vroeger zoo en toen konden de
bakkers volgens hun geweten verzekeren
dat de hoedanigheid van dat brood niets te
wenschen overliet. De tegenwoordige bakker
krijgt zijn meel gemalen uit de fabrieken
thuis. Er zijn natuurlijk uitzonderingen,
maar in deu regel weten onze bakkers zoo
min als wij, die bij hen koopen, wat ze ons
voorzetten. Ze gaan op recommandatie af,
op advertentiën, op reclames, op goedkoope
prijzen en slaan in. Daarom zouden we hen
een middel willen aan de hand doen, waar
mee ze zich konden overtuigen van de kwa
liteit der waar, door hen ingeslagen.
Dat middel is het microscoop, waarbij
nog een handleiding behoort, waaruit ieder
een zien kan, hoe de zetmeelkorrels van
tarwe, rogge en andere granen, van kas
tanjes, eikels enz. zich van alle andere on
derscheiden. Met het bloote oog is dat zelfs
voor een deskundige onmogelijk uit te maken,
maar het gewapend oog ziet dat onder-
derscheid terstond.
Met zoo'n eenvoudig toestel is de bak
ker gewapend tegen alle mogelijke specu
lanten, die 't op zijn beurs en krediet, op
de gezondheid zijner klanten toeleggen.
De tentoonstelling is geheel op nieuw
modische leest aangelegd. De ouderwetsche
broodbakkerij is daar niet te zien, wel een
vijfiul, ingericht en werkende met de nieuw
ste vindingen der steeds voortschrijdende
industrie.
We doen geen uitspraak in 't geding
tusschen de oude en de nieuwe wijze van
bakken en herinneren hier met een een
voudig voorbeeld hoe gevaarlijk het is,
daarover een beslist oordeel uit te spreken.
Eenige jaren geleden begonnen de sigaren
fabrieken hun product machinaal te vor
men en brachten een prachtig gefatsoe
neerde, gladde sigaar in den handel, die
weldra al de oude, minder nette exempla
ren verdrong. Doch tegenwoordig is 't al
lang geen aanbeveling meer voor de ruiten
te zetten: machinaal gefabriceerd. Integen
deel is de vraag sterk naar handwerk en
men stelt het minder mooie boven het
sierlijke.
We willen niet zeggen dat 'taldus ook
met ons brood gaan zal, maar 't zou moge
lijk kunnen zijn. In Amsterdam b. v., waar
de broodleverantie bijna geheel in handen
is van enorm groote fabrieken, als de Ce
res, de Holland, de Haan, de Leeuw, het
Anker, de Mercurius, de Voorzorg, de Toe
komst en nog vele andere, en de bakkerij
in 't klein nog slechts in enkele oude bak
keraffaires iets te beteekenen heeft, in Am
sterdam begint men meer en meer den ge
wonen bakker op prijs te stellen en zijn
product boven 't fabrieksbrood te stellen.
Desniettemin kan de bakker op deze ten
toonstelling veel leeren. Hij vindt er tal
van werktuigen, waardoor hij zich het werk
kan gemakkelijk maken, en daaraan heeft
een bakker meer dan anderen behoefte.
Het is ons doel niet hier een uitgebreide
beschrijving der tentoonstelling te geven.
Ze is er te kort van duur voor en boven
dien is een aaneengeregen lijst van voor
werpen niet bijzonder smakelijk te lezen,
al komen daarop dan ook lekkernijen als
koek, honig, (aart, marsepijn en confituren
voor. De liefhebbers van dergelijke maag
bedervende versnaperingen kunnen er hun
hart ophalen. We hebben slechts met een
enkel woord op dit verschijnsel de aan
dacht gevestigd, omdat we dergelijke ten
toonstellingen veel hooger schatten dan die
wereldkermissen, waar de enkele zaken ver
dwijnen in 't geheel en men de boomen niet
ziet, terwijl men in 't hart van 't bosch staat.
2)
Op onze kamer gekomen, werd ik op een stoel
neêrgeworpen en bekommerde men zich in het ge
heel niet om mij of ik den volgenden dag gekreukt
zou zijn en dus had ik een heele nacht voor mij om
mijne ervaringen van de laatste uren nog eens voor
den geest te roepen.
Ik begreep wel, dat als ik alle dagen zulke tochtjes
meê zou moeten maken, ik daar niet toe bestand zou
zijn, dan zou men van ijzer moeten zijn, maar in het
begin zou ik mij zeker wel goed houden en niets aan
de buitenwereld laten merken maar ik zou toch spoe
dig in frischheid afnemen, ik zou mijn glanzende kleur
verliezenmisschien met het een of ander besmet
worden en later dat vrolijke leven voor immer vaar
wel zeggen, om in andere handen over te gaan. Ik
was bitter teleurgesteld; ik begon zoo vroolijk mijn
leven en was zoo verheugd geweest in zulke goede
handen gevallen te zijn en had nu al zooveel onder
vinding in enkele uren opgedaan.
Mijn eigenaar schijnt dienzelfden nacht ook in over
peinzingen verdiept te zijn geweest, want den volgenden
morgen, toen hij later dan gewoonlijk te voorschijn
kwam, keek hij niet meer zoo vroolijk als den vorigen
avond. Toen zijn oppasser kwam moest ik met dezelfde
zorg nagezien worden, alsof ik met het een of ander
besmet was geworden. Het schijnt wel dat beiden
tevreden waren met hun onderzoek, en ik werd in
een doek gewikkeld en met zachte hand in een koffer
gelegdwaar ik zeker de eerste tijd niet in mijne
rust gestoord zou worden. Ik bleef in een hoek van
de kamer staandaar mijn eigenaar over niet meer
ruimte kon beschikken en kon van uit mijn schuil
hoek mijn meester gadeslaan door het sleutelgat.
Daaruit zag ik dikwijls met hoeveel ijver hij zat te
studeerentot dan onverwacht een student, die zijn
vriend scheen, de trappen kwam opstormen om hem
in zijne rust te storen.
Eens werd hij overvallen toen hij peinzend zat te
staren op een lief meisjesportret, dat ik herkende als
dat van de dochter van den professor. Nu moest hij
opbiechten en toen boorde ik hem spreken over een
kandidaats-examenangst van niet te zullen slagen
en de gevolgen daarvanen dan hoorde ik ook de
naam van Lucie. Ik begreep hieruit dat als mijn be
zitter uitging, hij dikwijls familiaar bij de ouders van
Lucie ging thee drinken, van welke bezoeken ik ver
stoken bleef, liet schijnt dat de jongelieden bij nadere
kennismaking meer en meer smaak in elkaftr hadden
gekregen. Eindelijk was hij zoo gelukkig geweest
het jawoord van haar te ontvangen, onder voorwaarde
dat hij met zijn aanzoek bij bare familie zou wachten,
totdat bij met glans zijn examen zou hebben afge
legd. Hij studeerde dan ook ijverig voort en dikwijls
begaf hij zich eerst Ier ruste als de dageraad reeds
was aangebroken. Hij werd dan ook voor zijne vol
harding beloond, want bij het examen dat nu plaats
had behaalde hij den hoogsten graad.
Nu werd ik uit mijn dommelen weër tot de wer
kelijkheid teiuggeroepen. Het gewichtig oogenblik was
daar dat mijn eigenaar, niet tevreden genoeg met
mijn bezit, zooals eenige maanden geleden, nu bij
den professor aanzoek zou gaan doen om de hand
zijner eenige dochter. Om het gewicht te verhoogen
moest ik mede, om te beproeven de harten der ou
ders te vermurwen. Ik, voor mij, kon niets meer
doen dan met mijn glans mijn bezitter omstralen.
En daar stonden wij weèr, alsof het gisteren was,
op dezelfde stoep, voor hetzelfde huis, en dezelfde
meid opende ons de deur.
Het scheen wel dat die kloppingen, die ik weer
aan mijn linkerzijde voelde, hier aan dit huis eigen
waren. Ik had de vorige keer gemerkt dat die be
weging in mijn voering begon toen Lucie binnen
kwam, maar nu wij ons slechts alleen in tegenwoor
digheid van haar papa bevonden, begon ik te vreezen
dat ik nog los zou barsten, zoo schudden wij op en neêr.
Gelukkig bemeikie de professor daar niets van, maar
het scheen dat hij zijn bezoeker niet zoo aanmoedigend
aanzag als de vorige keer bij ons bezoek.
Het werd eindelijk hoog tijd dat mijn eigenaar de
reden opgaf van zijn bezoek, dat den professor niet
onvoorbereid op het lijf viel. liet was niet te ver
wonderen dat hij met schrik en beven begon, want
hij kwam veel vragen, en nog wel het liefste wat
de professor in zijn bezit had. Het hooge woord
kwam er eindelijk uit dat hij, bekoord door de lief
talligheid zijner eenige dochter, hare hand aan haar
vader afsmeekte.
Toen mijn eigenaar eindelijk goed op dreef begon
te komen, werd de deur der suite geopend en kwam
mevrouw met hare dochter binnen, die hem, dit
dient tot hare eer gezegd, flink ter zijde stonden.
Aan zooveel smeekbeden kon men eindelijk geen weer
stand bicden, maar nu het gevoel zoo goed haar
best had gedaan, kwam het verstand tusschen beide
en vraagde: hoe zult gij eene huishouding beginnen,
zonder veel geldmiddelen te bezitten. Nu begon ik
trotsch te worden op mijn eigenaar, daar hij zijne zaak
zoo goed kon bepleiten en hij had dan ook de vol
doening, overwinnaar op het slagveld te worden.
Wat volgden er toen tal van omhelzingen en féli-
citaties, en eindelijk trokken wij ons met Lucie op
de kanapé terug en begonnen wij, of beter gezegd
mijn eigenaar, en ik als getuige er bij, haar al onze
hoop op de toekomst in het breede te verklaren.
Wij brachten allen een gcnoegelijken avond door en
ik was blijde in deze familie terecht te zijn gekomen.
Mijn eigenaar begon nu met volharding verder te
studeeren, om zijn proponents-examen te doen, want
was hij eenmaal zoo ver, dan hoopte hij op een be
roep in een of ander lief dorp, om daar zijn meisje
als dominé'svrouw in de pastorie binnen te leiden.
Wanneer hij dan verscheidene uren zich in de
studiën verdiept hadging hij 's avonds voor verpoo-
zing bij zijn meisje thee drinken of op andere dagen
eene heerlijke wandeling maken. Was ik nu maar
in plaats van een rok een gekleede jas geworden,
dan had ik aan al die genoegens deel kunnen nemen.
Mijne ijdelheid werd wel gestraft. Mijne grootste hoop
toen ik nog aan een groot stuk in het magazijn lag,
was geweest om als rok bij officiëele gelegenheden
te versehij ïen om mijne mindere broeders, de jassen,
de oogen uit te steken, daar die niet deftig genoeg
waren op ze'ke oogenblikken te verschijnen. En nu
lachte die jas mij in zijn vuistje uit dat hij de uit
verkorene was, waar vrolijkheid heerschte, terwijl ik
met deftige en dikwijls vervelende gezichten om mij
heen, mijn leven door zou moeten brengen. Mijn
leven zou echter van langer duur zijn dan dat van
mijn broeder de jas. Die nam zoo druk deel aan
alle uitstapjes dat het zich wel liet aanzien, dat het geen
twee jaren zou duren of hij zou al lang bezweken
zijn. Toen hij zijn eerste fraicheur begon te verliezen,
was hij niet langer de lieveling van zijn meeater,
daar hij in het begin meer beloofd had dan hij had
kunnen volbrengen. Langzamerhand begonnen zij met
NIEUWSBLAD
Het Land vin IMen en Altena,
DE LANGSTRAAT EN DE BOMMELERWAARD