No. 514. Zaterdag 11 September. Nieuw Ned. Panopticum. FEUILLETON. De Geschiedenis van een Kind. 1886. voo* Uitgever: L. ,T. VEERMAN Heusden. Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Ab onnementsprijs: per 3 maanden f 1Franco per post verhooging. zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. EEN VERGETENE. Zij heette reeds als kind /mooie" Marie. Het kindermeisje had haar honderd- en duizendmaal een beeld van een kind ge noemd en dat waren allen uit de kleine plaats met haar eens. Verwanten en kennissen spaarden het kind de loftuitingen niet en wanneer ze uit spelen ging en op 't punt stond iets on meisjesachtig te bedrijven, liet men niet na haar op te merken, dat voor zoo'n lief mooi meisje zulke dingen niet pasten. In de school was ze meesters lieveling en de kameraadjes waren over de vele voorkomend heden, haar bewezen, niet zelden zeer ont sticht. Marie gewende zich echter aan 't een zoowel als aan 't ander. Aan 't een, dewijl ook haar spiegel vertelde, dat de algemeene hulde haar van rechtswege toe kwam, aan 't ander, omdat ze wist dat een door minachting opgekruld lipje haar niet onaardig stond. Marie was een bijzondere verschijning in de fhmilie Lienert, wier leden voor zeer leelijke doorgingen en als niet snugger be kend waren. Het hoofd, Thomas Lienert, oefende het slagersvak uit en bezat enkele eigendommen en stond in den omtrek be kend als een man, met wien te handelen viel en die niet altijd knollen van citroenen wist te onderscheiden. Voor dit voordeel zag men gaarne door de vingers dat hij wat sloffig in 't betalen was, maar iedereen wist wie Lienert was en dat 't er bij hem op een duizend gulden niet aankwam. Er waren zes kinderen. Vijf hunner misten alles wat naar lichamelijke schoon heid zweemt, slechts Marie, de derde, maakte een uitzondering. Wat de natuur de an deren onthouden had, was haar in overvloed geschonken. Vandaar de algemeene roep over dit kind. Ofschoon de derde, had zij op de broeders en zusters meer invloed dan de ouders, vooral de eersten hingen haar met afgodische liefde aan. Geen enkel hunner maakte aanmerking, omdat aan de opvoeding van Marie meer ten koste ge legd werd, dan aan die van hun allen te zamen. Het kwam hun voor als vanzelf te spreken dat dit familiejuweel ook schoon geslepen werd. Marie telde zeventien jaren, toen haar vader aan lager wal geraakte. Hij, gehol pen door do grootsten, arbeidde dag en nacht, 't hielp echter niet, de ondergang stond voor de deur. Wat bij stuivers ge wonnen werd, ging door onachtzaamheid en gemis aan zaakkennis bij guldens ver loren. Wat Lienert nog in naam bezat, ging verloren en aan de goedheid van een zijner verwanten, dankte hij dat 't hem vergund werd buiten de s'ad een zijner vroegere eigendommen te huren. Nu werd de mooie Marie de redder en verzorgster der familie. Heihuis, allerliefst gelegen aan een schoonen landweg, waar veel gereden en gewandeld werd, was vroe ger een herberg. Daar ze echter wat af gelegen lag en in de stad groote concur rentie gekregen had, was de klandisie verloopen. Thans werd ze heropend als bierhuis en wierp ruime verdiensten af. Die dit wonder tot stand bracht, was Marie. 't. Was echter niet zonder strijd gegaan; menige storm had het jongjo hoofdje be wogen en tranenbeken waren er geschreid, voordat ze zich aan den wensch en 't bevel harer ouders onderwierp en buffetmeisje werd. z/Heb ik daarom Fransch geleerd èn pianospelen èn handwerken, om nu aan straatvolk bier te schenken?" klaagde zij. Het hielp echter niets. Welke droomen van toekomstige grootheid en geluk dit lieve schepseltje reeds mocht gedroomd hebben, de omstandigheden bliezen hun ijzigen adem over 't spel harer fantaisie en ze moest gehoorzamen. Haar verschijning achter do toonbank had een tooverachtige uitwerking. Niet zoo dra was 't in den omtrek bekend dat de mooie Marie zich onledig hield met 't ver zorgen haars vaders gasten, of drukker dan in de beste tijden van vroeger stroomden de wandelaars naar buiten en dronken glas op glas, om telkens opnieuw te genieten van den bestendigen lach, waarmee Marie het volle glas den dorstige overreikte. In den aanvang was deze lach de me lancholische trek der ontbering. Haar ont wikkeld verstand zeide haar dat het nu met de idealen van geluk, rijkdom en liefde voor altijd gedaan was. Ieder frisch glas dat ze de klanten voorzette, was voor haar een grenspaal op den weg naar den vreug- deloozen ouderdom. Van toen af kreeg haar gelaat een onvriendelijk strakke uitdrukking, hare oogen dien eigenaardigen gloed, die den tranenvloed voorafgaat, haar mond een verachtelijken trek. Het duurde niet lang, of de bezoekers bemerkten dien ommekeer en verdwenen zoo snel als ze gekomen waren. Het was niets nieuws meer, Marie Lienert als buf fetjuffrouw te zien. Van dit oogenblik af vertoonden zich weer de lach op 't gelaat der mooie Marie, een lach dien men een gelegenheidslach zou kunnen noemen. Zoo lacht de winkeljuffrouw den jongen toe, dien ze dure handschoenen tracht te slijten. Deze lach kwam slechts uit de oogen, om den mond zetelde een trek van bittere wee. Het publiek intusschen ziet zoo nauw niet. Het kwam weer en dronk. Vooral des zomers op de Zondagen was het er overdruk tot in den laten avond. Mooie Marie kwam handen te kort, om allen te bedienen. En de familie Lienert was uit den brand. De oudste dochter trad in het huwelijk en de jongens leerden een handwerk. De zaak floreerde bovenmaten goed. Men was het eens dat Marie een ware uitkomst voor de familie was. Het meisje had al hare vroegere wen- schen en al haar hoop in haar hart begra ven. Het eeuwig eentonige van haar dage- lijksch werk had de vleugelen harer ver beelding geknakt. Toen ze 26 jaar oud was, wenkte het geluk haar nog eenmaal toe. Een man van middelbaren leeftijd bood haar de hand en vol vreugde gaf ze haar jawoord. Maar zij had buiten de familie gerekend. Van alle kanten viel men haar hard over dit trouwplan. Ouders, broeders en zusters bestormden haar met tranen, gebeden en bedreigingenze was toch nog jong, over een jaar of wat zou de zaak ge vestigd zijn en wanneer ze nu heenging, dreigde deze weer te verloopen. Maria volhardde lang, maar legde zich eindelijk bij den wil harer ouders neer. Sedert zijn jaren voorbijgegaan en nie mand is meer om haar gekomen. De zus ters zijn de deur uit en zij alleen onder houdt de bejaarde ouders. Nog steeds helpt ze de klanten en lacht weer met dien me- lancholieken lach als in 't begin van haar loopbaan. Hare gestalte is mager en hoe kig, haar neus spits geworden. Uit de mooie Marie is een oude jongejuffrouw ge groeid. De heiberg draagt geen naam, maar is in de gansche buurt bekend als die van de //mooie Marie!" 6) Door R. Tellheim. Met het wapperende kleedje over den arm, dat haar als een rood vaandel achteraan woei, ijlde Josa voort. De weinige voorbijgangers keken haar verwon derd na. Een nachtwacht poogde in zijn dienstijver het meisje 'te arresteeren, maar zij sloop tusschen zijne handen door en was weldra uit het gezicht. Toen Josa eindelijk ademloos bleef staan, bevond zij zich voor eene brug, waaronder de rivier, die de stad doorsneed, in trage golving voortvloeide. Van een kerkloren in hare nabijheid klonken drie slagen en onmiddellijk volgde uit alle hoeken der stad in den meest verscheiden toonaard, dezelfde klokslag. Het schelle gefluit van een nachtwaker in hare nabijheid mengde zich daar onder en onmiddellijk antwoordden een aantal andere fluitjes. Dat deed Josa denken aan haren lieveling, het kleine hoornen fluitje dat zij in den zak had. Zij nam hef er uit en drukte het teeder aan hare borst. Een koude luchtstroom steeg van het water op het kind kreeg er koude voeten van en wilde hare pantoffeltjes aantrekken, doch bemerkte dat ze weg waren. Hoe jammer! Maar dat was nog niets vergeleken bij het verdriet dat zij gehad zou hebben, als zij hare fluit eens ver loren had. Gelukkig, die had zij ten minste nog, en dat was het voornaamste! Het meisje herinnerde zich met vrouw Brandes zoowel naar het kerkhof als op den terugweg eene brug te zijn gepasseerd en zij twijfelde er niet aan of het was dezelfde geweest als waar zij zich thans voor bevond. Zij kwam dus tot de slotsom dat zij deze over moest om op het kerkhof te komen. Aan de overzijde gekomen werd zij het spoor echter weer bijster, want- een doolhof van straten ontplooide zich daar voor hare oogen: Leidde elk van hen naar het kerkhof? Zij stond nog in beraad welke richting zij in zou slaan, toen er een voertuig naderde. Het langzaam voortsukkelende paard trok een karretje, op hetwelk eene vrouw gezeten was te midden van een aantal blinkende koperen kannen en maakte, zonder dat het kind de reden er van verklaren kon, dicht bij de kleine halt. De knol schudde vroolijk zijn' kop, in de overtuiging hier een oogenblikje van welkome rust te genieten, en sloeg een' sluwen blik op zijne mees teres, die slaapdronken uit haar dutje wakker schrikte. Zij wierp haren mantel van de forsche schouders en streek den doek terecht dien zij over het hoofd had geknoopt, waardoor het frissche, blozende gelaat der deerne zichtbaar werd. Die blos werd nog donkerder, toen zij, de kannen uit den wagen beurend, een' blik ter zijde wierp op den jonkman, die, van zijne voetzolen tot zijne op een oor staande slaapmuts toe met meel bestoven, uit liet huis, voor hetwelk de wagen stil stond, te voorschijn snelde. Alsof het af gesproken werk was, naderden de twee hoofden el kander, waarna een kus klonk, die klapte. Toen ging het op een babbelen zoo druk, alsof zij werk hadden oin uit al het moois, dat zij elkander hadden te ver tellen, het beste mede te deelcn. Josa begon vertrouwen te stellen in die beide luidjes, welke elkaar zoo hartelijk kusten en haar zoo meende zij zeker wel den weg zouden willen wijzen naar het kerkhof. Bedremmeld trad het meisje naderbij. De kan die juist op den rand van den wagen ladder stond, wankelde op een bedenkelijke manier, en, had de jonge man die niet gesteund, dan zou zij er ongetwijfeld afgetuimeld zijn, zoo onbedacht zaam sloeg de deerne in hare ontsteltenis de handen in elkaar op het gezicht van het jonge kind. «Ach, lieve God, dat kind Kijk eens Hannes. Hannes plaatste de kan op den grond, zette de handen in de zijden en keek de kleine met verwon derden glimlach aan. »Ja, hoe komt dat jonge schepseltje op dit uur hier op de straat!* zëide hij. «En in die kieeren!» voegde het meisje er bij. «Het kind heeft niets aan het lijf dan een hemdje en een onderrokje. «Nu ja, Ant, maar ze heeft toch kousen aan ook, zeide de jonge man op geruststellenden toon. «De straten zijn nat van den dauw en het kind heeft niet eens schoentjes aan,« viel Ant hem meêwarig in de rede. Met een paar sprongen was zij van den wagen af, maakte haar voorschoot los en wikkelde dat om de verkleumde voeten van het kind. «Wat heb je daar in je hand, kind,vervolgde zij. «Je jurkje? Maar waarom trek je dat niet aan. Wacht, ik zal je eens helpen. Ook Hannes boog zich over de kleine heen. «Waar kom je van daan?* vroeg hij. Het kind zweeg. «Waar moet je heen?* informeerde Ant, terwijl zij haar het jurkje over de schouders trok. «Naar mijne moeder,* antwoordde het kind schuchter. «Ach, kind, je loopt in den nacht naar je moeder te zoeken en die weet niet beter of je ligt nog in je bedje. Ze is stellig vroeg naar haar werk gegaan. «Zeker schoonmaakster, hé Ja, ik zag aan je dunne rokje dat je niet van een hoogen kom af bent.* Onder het uiten van deze woorden had zij het jurkje van het kind glad en haar de haren uit het gezichtje gestreken, waarna zij haar op het voor hoofd kuste. «Zoo'n lief kindsprak zij, haren Hannes met liefdevolle blikken aanziende. «Waar woont je moeder?* vroeg deze nog eens. «Op liet kerkhof,fluisterde Josa. «Dan is zij zeker het kind van een' doodgraver, Ant. «Welk kerkhof bedoel je?* vervolgde Ant, tot de kleine gericht. «Ik bedoel het kerkhof, waar mijn moeder woont,* antwoordde deze. «In wat voor huis woont zij? Doe ziet het er uit.» «Het is heel klein.* «En waar staat het?* «Het zit in den grond.* Het blozende gelaat van de boerendeerne verbleekte. Zij drukte haar hoofd tegen Hannes'schouder en sprak ontsteld: «Het is eene doodkist.* «Ja, zoo heb ik het huisje van moeder hooren noemen,bevestigde Josa onbevangen. «O, Hannes,* fluisterde de deerne beklemd, «wat s dat ongelukkig. Het kind zoekt naar hare moeder en die is dood.* «Hoe heet je?« vroeg Hannes en nam Josa'shan den in de zijne. «Waar kom je van daan?» voegde Ant er met aandrang bij. Josa werd beangstzij begon bevreesd te worden dat die twee haar misschien zouden willen beletten om naar het kerkhof te gaan. «Wat zijn hare handjes koud,* zeide de jonge man, «net ijs,en met die woorden snelde hij naar binnen. «Je zult wel dorst hebben,* sprak Ant, en ziende hoe hel kind verlangend met de lippen smakte, trad mmm

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1