No. 515. Woensdag 15 September. 1886. Versleten Schoenen. FEUILLETON UitgeverL. ,T. VEERMAN Hcusdcn. Ds Geschiedenis van een Kind. VOO* Dit blad verschijnt eiken .WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 8 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Een Berlijnsch schoenmaker beweert de kunst te verstaan de eigenschappen van een mensch te ontdekken uit het door hem ge dragen schoeisel. Zijn geheele verklaring is misschien een réclame, maar toch aardig gevonden. //Zijn de hakken en zolen regelmatig ver sleten," zoo beweert hij, //dan is de drager een flink, vastberaden man van zaken, met een helder hoofd, een nauwgezet ambtenaar of eene uitmuntende huisvrouw en moeder. Is de zool aan de buitenzijde versleten, dan is dat een teeken van zwakheid en wankel moedigheid bij den man en van bescheiden heid bij de vrouw." Hij verhaalt vervolgens hoe hij o. a. een jonkman van zijne kennis, die weifelde welke van twee meisjes hij tot vrouw zou vragen, een raad gegeven heeft volgens zijne schoenzolen-theorie en wel met uitstekend gevolg. De jonkman werd zeer gelukkig met het meisje, dat hare schoenen regelmatig had versleten, terwijl het andere meisje met de scheefgeloopen schoenen geheel ten onder ging. Tot zoover onze schoenmaker. Hij is mis schien op de gedachte gekomen van deze theorie door de drukte, die tegenwoordig gemaakt wordt over de bewering, dat men iemands karakter uit zijn handschrift kan leeren kennen. Gij behoeft aan do deskun digen slechts een brief met uw gewoon schrift te zenden en binnen een paar dagen ontvangt gij een antwoord, waarin uw ge heele karakter minitieus omschreven is, zoo dat gij zelf de proef kunt nemen. Of eigen lijk kunt gij dat niet, want niemand is nauwkeurig op de hoogte van zijn eigen karakterwat men zelf b. v. zuinigheid noemt, bestempelt de wereld met den naam van gierigheid. Onze standvastig heid heet bij haarkoppigheid, als zij spreekt van ons egoïsme dan noe men wij dat zelf wereldwijsheid enz. Bij het beoordeelen van ons zeiven verwar ren wij maar al te dikwijls eene deugd met hare basterdzuster. Een der eersten, voor zoover w ij weten, de eerste, die uit uiterlijke kenteekepen 's menschen karakter beweerde te kunnen bepalen was L a v a t e r, een der merkwaar digste mannen uit de achttiende eeuw, een Zwitser van geboorte en een groot deel van zijn leven predikant te Zürich. Zijne vroeg geoefende gave van opmerking en zijne groote menschenkennis hadden hem in staat gesteld het karakter der personen met wie hij in aanraking kwam zeer spoedig te door gronden en daar hij zijne voorstelling bijna altijd in overeenstemming vond met de ge laatstrekken der waargenomen personen, kwam hij tot de conclusie dat het voor komen, en met name het gelaiit. van den mensch en zijn inwendige gemoedsaard met elkander in het nauwste verband staan. Naar zijne meening kon men de gelaatstrek ken beschouwen als onbedriegelijke kentee- kenen van het karakter en langs dezen weg werd hij de grondlegger der gelaatkunde. Hij veroverde het publiek stormenderhand door de talrijke afbeeldingen van merkwaar dige mannen, door bekwame kunstenaars ge graveerd en door de dichterlijke gezwollen stijl, waarin hij de verborgenheden der ge laatkunde ontvouwde. Maar toen tusschen hem en anderen, voornamelijk Lichten berg, een letterkundige strijd onstond en in dien strijd de grootste bewonderaar van Lavater verpletterd werd, kwamen de onbe vooroordeelde lezers tot de overtuiging, dat de grondslag der gelaatkunde alleen in de ver beelding van Lavater gelegen was. Het schijnt ook dat Lavater het gering weten schappelijk gehalte der gelaatkunde later heeft ingezien, zoodat hij ze op gevorderden leeftijd meer als aardigheid behandelde. De werken van Lichtenbergen M usaus, de bestrijders van Lavater, behooren tot de gunstigst geschrevene van dien tijd. Jonger dan Lavater was Gall (deze werd in 1758 geboren). Wat Lavater meende te kunnen zien in de gelaatstrekken, zocht Gall in den schedel van den mensch. Volgens zijn stelsel be staat voor eiken verschillenden aanleg, voor elke zedelijke hoedanigheid, een afzonderlijk vermogen. Elk van de verschillende deelen der hersenen, als werktuig van dien aanleg of van die hoedanigheid, ontwikkelt zich te meer, naar mate die aanleg of die hoeda nigheid krachtiger is, en daar de schedel met den vorm der hersenen overeenkomt, zoo zal men uit de uitpuilende deelen, uit de knobbels van den schedel, kunnen op maken welke hoedanigheden en welke aan leg bij een mensch heerschende is. Hij verdeelde den schëdel in 26 vakken en benoemde die met de getallen L tot 26 en gaf als een gevolg van zijne studiën aan elk van die vakken verschillende namen, als daar zijn plaatszin, kleurzin, getalzin, woord zin, taaizin, vriendschap, moed, moordzin, sluwheid, diefachtigheid, kunstzin, enz. Zoo zegt mende knobbel van moordzucht, geestigheid, kunstzin enz. is bij een persoon sterk ontwikkeld, als hij neiging heeft tot moord, als hij zeer geestig is, grooten aan leg heeft voor kunst, enz. In Weenen werden zijne voorlezingen over de schedelleer of phrenologie in den beginne verboden, als zijnde in strijd met de openbare zedelijkheid later werd hem vergund ze in besloten kringen voor des kundigen voort te zetten. Hij vond natuur lijk vele bestrijders en zijne theorie heeft zoowel voor- als tegenstanders naar de pen doen grijpen. Vrij algemeen wordt tegenwoordig zijn stelsel, even als dat van Lavater, voor eene hersenschim gehouden, toch zijn er nog velen, die aan zijne leer groot gewicht hechten. Het is bij opvoedkundigen bekend, dat sommige menschen voor het eene vak van wetenschap grooten aanleg hebben, terwijl zij van een ander niets in hunne hersens kunnen opnemen. Dit heeft eenige physio- logen in den nieuwsten tijd de Gallsche theorie weer voor den geest gehaald. Zij beweren namelijk dat het geheel nutteloos is een knaap te plagen met wiskunde, als hij den knobbel van den getalzin mist en dat het vergeefsche moeite is iemand mu ziek te willen leeren, wanneer hij geen toon- zin heeft. Maakt die theorie opgang en blijkt de praktijk er mede overeen te stemmen, dan zal voortaan eene groote moeielijkheid uit den weg geruimd zijn. Het: //watmoet mijn zoon worden?" is eenvoudig op zijn schedel te lezen. Dan is het uit met de mislukte studiosi, dan behoeft geen vader zich meer te verbazen dat zijn zoon zoo achterlijk blijft, dan kan men bewijzen, met den schedel voor zich, dat de jongen en dat meisje onmogelijk een bepaald vak van studie kunnen leeren, want zij missen den knobbel voor dat vak. In vollen ernst heb ben wij reeds hooren beweren dat door deze ontdekking, die trouwens niet nieuw is, zooals wij boven aantoonden, eene ge heele omkeering op paedagogisch gebied aanstaande is en dat hedendaagsche en de reeds tot het verleden behoorende paedago- gen allen in den blinde hebben rondgetast. Uit den aard der zaak is deze theorie zeer geschikt om aanleiding te geven tot een geestig twistgeschrijf en hare aanhan gers zullen aan scherpen spot blootstaan. Dit is evenwel geen bewijs van onhoudbaarheid. Zóóveel reeds is bespot geworden, dat nader hand toch proefhoudend bleek te zijn. Ook 7) Door R. Tellheim. Aan beide zijden tan de straat langs welke Josa zich voortspoedde, vormden de lichten der lantaarns eene vurige lijn van onafzienbare lengte. Doch weldra verschenen er donkere gestalten, die, in snellen loop voortijlend, een langen stok dreigend tegen het glazen huisje opstaken, waarin de vlam zoo vroolijk flikkerde, en uit was het lichtje. Zoo verdween de eene schakel van den vlummenden keten na de andere, tot er eindelijk nog slechts hier en daar een vurig punt overbleef. De maan, met haar bleeke gezicht, keek op de grauwe straten neer grijze nevels hingen als een lijkkleed om den blinkenden schijf heen, die er uit zag alsof ze wel graag zou willen wegloopen, maar niet kon. De straat eindigde op een plein waar Josa eene nooddruftig gekleede gestalte ontwaarde, die met eene steenen kruik in haren arm rechtop tusschen eenige bloembedden stond. Uit vrees dat de vreemde haar tegen zou houden, trok Josa haar jurkje nauw aan het lijf, bezorgd dat het ritselen der plooien haar zou kunnen verraden. Zoo snelde zij in een' grooten boog de kruikdraagster voorbij. Uit de verte keek Josa nog eens om. De wonderlijke vrouw stond nog altijd op dezelfde plaats. Aanvankelijk schuw en vrees achtig ging het kind terugdoch weldra spreidde eene schelmsche uitdrukking zich over haar gelaat uit en lachend prevelde zij Die zal mij niet tegenhouden. Het is maar een beeld.* Haastig hare lokken ter zijde strijkend, vervolgde zij vroolijk lachend haren tocht over het plein. Zij geraakte eindelijk in een plantsoentje, waar boomen, heesters en bloemen prijkten en geloofde thans stel lig zich in hetzelfde wandelpark te bevinden dat zij op den terugweg van het kerkhof gepasseerd was. Zij verwachtte dan ook tusschen de donkere boomen weldra de sierlijke gebouwen te zullen zien verschij nen, die zij daar gezien had. Ook was zij overtuigd het huis, waar zij de schoone dame met het kindje gezien had, dadelijk weder te zullen herkennen, zóó vast had die trouwe afspiegeling van hare moeder en haar zelve post gevat in haar geheugen. Zij begreep echter wel dat zij de moeder nu niet met haar kindje op het balkou zou zien staan, want rijke menschen dat had hare moeder haar verteld slapen lang. Vroolijk huppelde het kind over de slingerpaden rond. Een schel licht, gelijk den opgang der zon pleegt vooraf te gaan, doordrong de lucht en het eerste vogelgezang liet zich hooren. Plotseling sloop zij ter zijde en verborg zich onder de takken van een' denncboom, want op eenigen afstand voor zich uit ontdekte zij eene vrouwelijke gedaante, die haar haastig tegemoet kwam. Het kind tuurde tusschen het groen door en, eene sierlijk ge kleede jonge dame ontwarende, vroeg zij zich af waarom zij, die toch ook rijk scheen te zijn, toch wel zoo vroeg reeds op het pad mocht wezen. De jonge vrouw had een bevallig voorkomenvan de met paarlen doorvlochten kastanjebruine lokken daalde een lichte sluier tot op de heupen neder en liet den blauwachtigcn weêrschijn van een zwart fluweelen robe doorschemeren, die in sierlijke plooien neêrviel, maar van onder een' broeden stofrand droeg. De fijne handjes der dame hielden hare japon omhoog, waar door de kleine, in wit zijden schoentjes gestoken voe ten zichtbaar werden, die de sporen droegen van een' afgelegden langen weg. Snel voortschrijdend zou zij voorbij gegaan zijn, zonder het kind op te mer ken, zoo niet op hetzelfde oogenblik een eekhorentje de takken had doen ritselen, waardoor Josa verschrikt uit haren schuilhoek te voorschijn sprong. Een edel gemodelleerd, bleek gelaat, met diep in de kassen weggezonken oogen, waarin eene uitdruk king van matelooze droefheid lag, keerde zich lang zaam naar het kind toe. «Wat. doet gij hier?* vroeg de vreemdelinge met zwakke maar gejaagde stem. «Ik wilde naar mijne moeder,* stamelde het meisje beteuterd. «Je moeder heeft je dan zeker in den nacht mede genomen en eer je er erg in had was ze weg, niet waar?« De onbekende stiet een' hatelijken lach uit, die eene klank had als een gebarsten klok. «Het zal hare bedoeling zijn geweest je te verliezen!* riep zij uit en als tot zich zelve het woord richtend, voer zij voort: «Och ja, er zijn zooveel manieren om vaneen kind af te komenWaarom heb ik daar ook niet aan gedacht. Zij legde hare handen tegen de ellebogen van hare over elkander geslagene armen en wiegelde aldus zachtkens heen en weêr, als eene moeder die eene lieve kleine in slaap sust. «Ja,* vervolgde zij, «als het zoo ver gekomen is, zal ik mijn kind te vondeling leggen. Maar neen, neen, ik zou het niet kunnen*. In woeste ver twijfeling sloeg zij de handen boven haar hoofd in een, terwijl hare tanden klapperden afsof zij de koorts had. «Maar het zal zoo ver niet komen* prevel de zij. Zij ging eenige schreden verder, bleef toen plotseling staan en sloeg het oog op Josa. «Als gij ouder zijt, zult gij een mooi meisje wor den, dat is gemakkelijk te zien,* sprak de vreemde linge met een' bitteren glimlach en vervolgde met klimmend sarcasme. «En daar je een arm schepsel bent, zul je al gauw tot de overtuiging komen dat alleen je schoonheid je rijk kan maken. Bij al de kwellingen en hatelijkheden, die je als kind onder vindt, zul je denken: wacht maar, als ik eerst groot ben, dan zal ik mijne schade inhalen. Je leidt een vroolijk leven net zoo als ik. Maar denk om het geen ik je zeg: als je het goede leven zat wordt, doe dan als ik en maak er een eind aan.* Zij stroopte een' gouden armband over hare hand, beschouwde hem met zwaarmoedigen b'ik en schoof hem toen aan Josa's arm. Het volgende oogenblik was zij verdwenen tusschen de hazelaarstruiken van een zijpad. Josa, die bij de hartstochtelijke uitroepen der on bekende bang geworden was, al verstond zij ze niet, slaakte een' zucht van verlichting en wijdde thans al hare aandacht aan den gouden armband, die op haar roode jurkje prachtig afstak. Eene kleine honigbij met geel achterlijf had zich er op nedergezet en zat hare vleugels te poetsen. Het kind knipte er met de vingers naar doch het beestje bleef zitten. Het was kunstig nagemaakt, de oogjes waren pareltjes, de vleugels smaragden en de voetjes robijnen. Josa streek liefkozend met hare vinger over het kunstige diertje en zocht toen dankbaar naar de vrien delijke geefster. Doch zij was nergens te zien. Eene in volle schoonheid prijkende bloem van een' jasmijnstruik viel door eene onbekende oorzaak dicht bij haar ter aarde; de morgenwind maakte er zich meester van, de teedere witte bloemblaadjes rukte hij van den kelk los, zij werden door eene windvlaag omhoog gevoerd; de kelk rolde verflenst voor hare voeten neder. Het kind huppelde verder en stond weldra aan Het Land van flensden en Altena.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1