No. 517. Woensdag 22 September. Brand en brandgevaar. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. Ce Geschiedenis van een Kind. m VOOR blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZAT E R D A G. Abonnementsprijsper 8 maanden f .1.Franco per post zonder verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Een paar gevallen van brand in den laatsten tijd ons ter oore gekomen bewijzen voor de zooveelste maal, hoe spoedig vele menschen het hoofd verliezen als zij onver wacht voor een geval staan, waarbij zij meer dan ooit hunne zinnen bij elkaar moesten hebben. Het dienstmeisje bij de brandende spiritus-lamp in liet Kurhaus te Scheveniugen had hoogst waarschijnlijk het geheele ongeluk kunnen voorkomen, wan neer de ontsteltenis haar niet van hare zinnen had beroofd. Te Vlaardingen ge beurde iets dergelijks, de juffrouw, die den brand ontdekte, was zoo zeer al hare be wustheid kwijt dat zij zelf vluchtte en het kind dat naast haar in bed lag aan de vlammen overliet, die het ledikant reeds omringden. Er zijn menschen, die er zich op laten voorstaan dat zij zoo spoedig drif tig worden en dat zij in hunne drift niet weten, wat ze doen; er zijn anderen, die er groot op gaan, zulke zwakke zenu wen te hebben dat zij in het gevaar niets waard zijn maar integendeel zelf hulp noodig hebben en anderen dus van liulp berooven. Wij voor ons zouden die soort van trotschheid zeer komisch vinden als zij niet zoo gevaarlijk was en de bron van zeer groote onheilen. Juist in de gevallen waarin flinkheid, kordaatheid en tegen woordigheid van geest van het hoogste be lang zijn om een gevaar, zooal niet geheel te bezweren, ten minste zooveel mogelijk te beperken, kunnen zij niets anders doen dan het gevaar vergrooten. De meeste, of liever zeer veel menschen verliezen bij ieder ongeval en voornamelijk bij brand, dadelijk alle bedaardheid en hoe komt dit? Omdat het gevaar hen verrast, omdat zij er niet op zijn voorbereid. Daarom is het goed en noodig, b.v. naar aanleiding van berichten die door de nieuwsbladen tot ons komen, ons telkens in zoo'n gevaar in te denken, het voor en tegen der aan te wenden middelen of te nemen maatre gelen te overwegen en met anderen te be spreken. Op deze wijze zullen wij ons eeuigs- zins met een groot gevaar vertrouwd maken. Het is daarom ook nuttig zulke dingen met kinderen te bespreken en hun tusschen- beide de vraag te stellen „wat zoudt gij in dit of dat geval doen?" Want de handen uit te steken is goed, maar men dient dan ook de beste middelen te kennen en te ge bruiken. Met dit doel mogen wij het volgende nog eens in herinnering brengen. „Bij het begin van brand is afsluiten van lucht het beste bluschmiddel; de vlam wordt verstikt of uitgedoofd." O „Wanneer eene ruimte met rook is ge vuld, is de rook in het boven gedeelte van liet Vertrek altijd het dichtste, aan den grond is lij. liet minst dicht. Wanneer men zich dus vlak op den grond werpt, kan men dikwijls, als onder een gordijn van rook op handen en voeten kruipende, zich verwijde ren zonder gevaar te loopen van te stikken." „Brandende petroleum wordt alleen ge- blusclit door zand, asch of melk. Water helpt nooit, bij geen enkele brandende olie, daar deze soortelijk lichter is en dus op het water drijft. Het storten van water zou den brand grooter uitbreiding kunnen ge ven, daar de olie zich dan over eene groo- tere oppervlakte verbreidt." „Eene petroleumlamp kan niet als eene gewone lamp behandeld worden. Petroleum ontwikkelt gas, hetgeen gewone olie niet doet. Gaat dus eene petroleumlamp bijna uit, door gebrek aan olie, dan mag men de lamp niet vullen zonder ze eerst uitge blazen te hebben. Hoe minder olie in de giet lamp is, des te heeter wordt de bol, men er dus olie in, terwijl de lamp nog brandt, dan verkrijgt deze olie dadelijk een hoogen warmtegraad, er ontwikkelt zich gas, die met de vlam in aanraking komt en de bol doet springen. Vele menschen heb ben nog de gewoonte, als zij petroleum bran den, delamp lager te draaien wanneer zij gedurende eenigen tijd het licht niet noodig hebben, men doet dit uit zuinigheid, maai er wordt niets of bijna niets bespaard en men stelt zich aan een groot gevaar bloot. Er heeft eene onvolkomen verbranding plaats, men bemerkt dit spoedig aan de be nauwde lucht, de bol van de lamp wordt heeter, in de bol ontwikkelt zich gas en alle gegevens zijn er om een groot ongeluk te krijgen. Zoo is het onheil in Vlaardingen ook gebeurd, de laaggcdraaide pit deed de bol springen en de kamer stond in brand." „Petroleum kan zonder gevaar gebruikt worden om het vuur aan te maken, mits men de koude brandstof, buiten kachel of vuurhaard, daarmede bevochtigt. Maar nooit moet men petroleum op het vuur gieten. Hij die zulks doet, loopt groot gevaar brand te stichten, de petroleum toch ontvlamt on middellijk geheel en al, de vlam slaat dan licht naar buiten en doet brandbare stoffen ontvlammen." „Gestorte petroleum kan zonder gevaar bij lamp of kaarslicht worden opgenomen. Som migen durven dit uit overdreven vrees niet doen." Hoe men met bedaardheid en tegenwoor digheid van geest veel kan voorkomen, mo gen een paar voorbeelden aantoonen. Een Aetroleum-toestel met ketel stond op een dein portaal tusschen twee kamers en raakte iteren morgen in brand. Een omge- emmer werd bij wijze van doofpot er over heen gezet, maar de vlam speelde er lustig om heen, aangewakkerd door de op ze keerde tocht uit de voorkamer, waar het raam open stond. Een paar wollen vloerkleedjes, waar mede men dekte, raakten insgelijks in brand. Ten einde raad wierp een der huisgenooten een wollen deken er over en hield die stijf gesloten tegen den grond en in een oogen- blik was de vlam gebluscht. De deken was zelfs niet gezengd, evenmin als het tapijt waarop de machine stond. Van verbranding van trap of kamer was geen sprake. Het houten beschot was slechts even geblakerd. In eene werkplaats te Amsterdam, waar men chocolade vervaardigde, had een der bekkens, dat op een zacht kolenvuur stond, gelekt. De cacao liep in het vuur en bracht ook de zakken aan het smeulen, die tot dek king er over lagen. Weldra vult een ver stikkende rook de ruimte en dringt zelfs in den aangrenzenden paardenstal door. Een der geëmployeerden, een jong mensch komt daar bij toeval en begrijpt oogenblikkelijk wat er gaande is. Hij roept den knecht, brengt eerst de beide proestende paarden naar bui ten en beveelt hem, toen hij terug kwam een paar emmers met water te vullen en de paardendekken te halen. Terwijl de knecht dit doet, kruipt hij zelf op handen en voe ten naar het andere einde der ruimte, en had juist nog eenige lucht boven zichals hij overeind had gestaan zou hij gestikt zijn. De deur te openen is het werk van een oogenblik, nu komt er lucht, maar daardoor staat tegelijk het bekken in volle vlam. Hierop had hij gerekend, zoodra de buitenlucht toetrad. De emmers water en de paardendekken doofden nu spoedig de vlam. Boven deze werkplaats lag de zolder vol hooi en stroo, was men dus naar bui ten gevlogen onder het roepen van „brand," dan ware alles afgebrand eer er hulp was gekomen. In beide gevallen werd dus door bedaardheid en overleg een groot onheil voorkomen. 9) Door R. Tellheim. Josa's pijniger brak zijn' woesten loop af bij een' tuinman van het kerkhof, die, eerbiedig zijne pet af nemend, tot hem zeide «Mijnheer de opzichter, er is daareven eene verdronkene dame in het lijkenhuisje gebracht. De parkwachter vond het lijk bij den dam in den vijverzij kan nog niet lang in het water gelegen hebben.* «Zoo, zoo!» zeide de opzichter onverschillig. »Is er ook iets op het lijk gevonden, waaruit de identi teit van de verdronkene blijken kan?» »In de zak van hare japon zat een naamkaartje, waarop te lezen stond; «Susanna Grimm, actrice. «Zoo eene dame van het tooneel» sprak de opzichter met minachting, en toen hij bemerkte, dat de tuinman naar liet kind keek, vervolgde hij «Ja, dit canaille heb ik betrapt op het stelen van rozen.» Vervolgens vroeg hij; «Weetje ook of er reeds om de politie gezonden is, voor liet opmaken van het proces verbaal van het vinden der drenkelinge. De man verzekerde, dat liet geschied was. «Dan kan de politie-beambte, die dus spoedig hier zal zijn, tegelijk mijne vangst onder dak brengen.» Hij schudde het onoogelijke hoopje vodden, dat hij aan zijne hand mede sleepte, weer eens duchtig door een, en zette zijn' weg voort, tot hij aan een houten gebouwtje kwam, welks deur hij opende. Na een' vluchtigen blik in de donkere ruimte stiet het on- mensch Josa naar binnen met de woorden. «Hier blijf je voorloopig, hoor. En ik wensch je veel genoegen in gezelschap van de tooneelspeelster. Met een' bons viel de deur achter het kind in het slot. Josa was voorover gevallen en met haar hoofdje tegen den wand terecht gekomen. Allengs keerde het bewustzijn, dat zij gedurende den verschrikkelijke!! tocht schier verloren had, terug en het kind vroeg zich af, waarom zij door dien verschrikkelijken man toch zoo mishandeld en hier opgesloten was. liet kinderlijke gemoed van de kleine was niet bij machte eene beweegreden te vinden voor de straf die haar was toegediend. Fn wat zou er nu verder met haar gebeuren Met toornige blikken keek zij om zich heen in de bedompte ruimte, die geen ander icht ontving dan hetgeen door een klein tralievenster in de hoogte kon binnen dringen. Tegen de muren stonden planken, stangen, eene ladder en eene spade, benevens ander doodgraversgereedschap. Op den vloer lagen sterke touwen, die bij het aflaten der dood kisten dienst dpden, voorts eene zaag, een hamer en eenige spijkers. Tegen de traliën van het venster ritselde eene acacia tak. Zonlichljcs tintelden op de sierlijk gevormde bladeren en juist doorkliefde een breede straal het schemer duister van het vertrek. De spinnewebben fonkelden in dat licht ais weefsels van zilverdraad en een paar zwaarlijvige spinnen door het schijnsel verontrust, vloden ijlings in het half duister terug. Josa was bang voor spinnen. En daar hing nu juist eepe van die akelige dieren recht hoven haar hoofd. Beangst sprong zij op zijde. Thans ontdekten hare verbaasde oogen eene vrouwelijke gedaante, die lang uit op eene brits lag. liet kind gevoelde zich bij dat gezicht aanmerkelijk gerust gesteld zij be vond zich dus niet alleen. Verheugd trad zij naderbij en herkende in de rustende dezelfde dame, die haar den gouden armband geschonken had, welke de kleine nog aan den arm droeg. Josa veronderstelde, dat de goede dame ook, evenals zij, door dien verschrikke lijken man hierheen gesleurd was. Maar hoe was het dan mogelijk, dat hare deelgenoote in de ellende zoo rustig slapen kon. Daar het meisje vurig wenschte opgemerkt te worden, tikte het met haren vinger tegen de bleeke handen der dame, die over hare borst saamgevouwen lagen. Zij waren zoo koud als ijs. Josa dachtze zijn net zoo ijzig en stijf als de handen van mijn lieve moetje, toen vrouw Brandes zeide, dut zij dood was. Was de vreemde dame wellicht ook dood Baar gezicht maakte den indruk alsof het uit blauwachtig witten steen gebeiteld was. Diepe rimpels lagen tus schen de wenkbrauwen en om den mond de oogen stonden half open en de landen waren ingedrukt in de krampachtig opgetrokken onderlip. Josa rilde. Zij voelde dat zij met hare voetjes in een' plas water stond, dat uit de kleederen der dame op den grond droop. De acacia-tak, die voor het tralievenster in den wind heen en weder wiegelde, veroorzaakte eene voortdu rende afwisseling van licht en schaduw op het doode lichaam. Het scheen tengevolge daarvan alsof het zich bewoog, met handen en voeten trok, en met. de oogen knipte. Ontzetting greep het kind aan. liet kwam haar voor alsof de touwen die op den vloer lagen, zich mede begonnen te bewegen. Als slangen kropen zij op haar toe, en zij meende reeds te voelen, dat zij zich om hare voeten kronkelden, zich tegen haar lichaam opwonden en hare borst omknelden. De planken en stangen tuimelden wild dooreen en dreigden zich op haar' te werpen. De schoffels en de zaag verlieten hun plaatsje op den vloer en dansten als gekken om haar rond, terwijl achter hen de hamer stampend op en neder sprong, omringd door de rinkelende spijkers, die eene ronde dans om haar uitvoerden. Josa zag, hoe de spade bedrijvig den grond vóór hare voeten opgroef en voelde, hoe de zaag met zijne scherpe tanden in hare lokken gehaakt, haar in den gapen den grafkuil neder trok. Toen sprongen de spijkers ep haar hoofd, de hamer sloeg ze in en een voor een drongen ze, eene vlijmende pijn veroorzakend, hare hersenen binnen Daar ging de deur open. In breede bundels drongen de zonnestralen binnen en verlichtten de kleine ge daante, die, in de touwen verward, zwak kermend op den grond lag. «Och, dat kind! Het is hier zeker door een ongelukkig toeval in opgesloten geraakt!» riep de mui, die liet huisje binnentrad, hoog zich toen over de kleine Josa heen, en droeg haar op zijne armen nar buiten. «Die kinderen toch!» vervolgde hij on- d r het gaan hoofdschuddend. «Ze loopen overal bin- n nals er gesloten wordt merkt men ze niet op, en op die manier komen ze in allerlei gevaar en ongelegenheid. vleide haar neder tusschen lavendel en ridder sporen, zoodat haar hoofdje tegen eene bemoste graf zerk leunde, die door eene witte clematis met tal van blanke sterren als overzaaid was. De goedhartige vreemdeling was een oud man van eene kleine en tengere gestalte. Zijn baardloos smal gezicht was als doorploegd met tallooze kleine rim- p :ls. Van onder zijn' vilten hoed kwamen zijne lange, grijsblonde haren te voorschijn, die neervielen tot op zijne schouders. Hij droeg een kort jasje van half versleten fluweel en eene broek van dezelfde stof, om zijn' hals had hij een' bont gestreepten linnen kraag en een blauw zijden knoopdas, die fladderend om zijne schouders speelde. De droomerige blikken Viin den ouden man richtten zich deelnemend op de kleine, die hijgend voor hem stond en hem met wijd geopende oogen aankeek. NIEUW BLAD Bet Land van llriisilcn en Allen», DE LANGSTRAAT EN DE BOMMELERVAARD prijs- m J.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1