1886.
Een modekleur.
vooa
De Geschiedenis van een Kind.
UitgeverL, J. VEERMA.N. Heusden.
FEU1LIEJPON
blad verschijnt eiken WOENSDAG e
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.-
yerhooging.
OENSDAG en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
,/De taal is gansch het volk/' heeft een
Vlaamsch dichter gezegd. Indien dit waar
is, en wie zal het betwijfelen, dan is de
heerschende modekleur geheel in strijd met
ons volkskarakter.
Onze taal toch toont een diepen afkeer
van al wat grijs en grauw is. Denk maar
aan grijskop, griezelen (grijzelen), grauw
(snauw), grauw (gemeen volk), grauwtje,
gruwel, gruwelijk, grimmig en andere met
deze in verband staande afleidingen. Slechts
één dezer heeft een goeden klank, n).
grijsaard, doch 't zal wel niet uit eerbied
voor den grijzen ouderdom zijn, dat de
mode ouden en jongen in een grijs pak steekt.
Grijs is eèn mengeling van wit en zwart
en onder alle volken wordt met deze kleur
iets onzekers, onvriendelijks, onbestemds
aangeduid. Grauw is de kleur der door
storm bewogen lucht en grijs 't matte licht
der schemering. De natuur zelf veroordeelt
deze onverkwikkelijke mengeling van twee
kleuren, die eigenlijk geen kleuren zijn.
In strijd met de natuur en de ons
ingeschapen afkeer, houden wij echter de
grijze vlag in top. Grijs is voornaam, is
schoon, grijs is fijn, is elegant. Grijs zijn
onze gecemente woningen van buiten, onze
behangsels van binnen; in iedere straat stuit
onze blik op een grijs bestreken woning.
Onze woonkamers hebben grijze kleeden,
onze pronkkamers grijze stoflage. In onze
kleederen, van mannen zoowel als van
vrouwen, voert grijs de boventoon. Een
grauwe toon geldt voor zeer fijn in de
schilderkunst en zelfs onze feestkleeding,
hoewel niet grijs, bestaat uit de elementen
zwart en wit.
Die liefde voor het grauwe of grijze is
een eigenschap van onze eeuw. Hoe ver
men in de geschiedenis terug gaat, men
zal ze nimmer terugvinden. Grijs speelde
nimmer een rol in de kleurmengeling.
Tempels, woningen, grafsteden, werden in
de oudheid smaakvol beschilderd, de
standbeelden prijkten in rijke verven, in de
overblijfselen en brokken is het grijs niet
te vinden. Alle volken der oudheid kleedden
zich in wit en purper, in rood en blauw en
groen en alleen de slaven in grijs. Alzoo ook
in de middeleeuwen. We verkwikken ons aan
den schoonen dracht onzer ridderlijke vaderen
slechts nog in denschouwburgen bijoptochten.
Het toongevende Fransche hof kleedde zich
in de schoonste kleuren. Lodewijk XIV
droeg blauw en rood en deze kleuren waren
derhalve de meest gezochte. Toch is toen
ter tijde het grijs in eer gekomen en wel
door de schilderkunst, niet het minst door
onze Hollandsche school. Onze kunstenaars
hadden geleerd een beeld in een enkelen
toon te houden, //een fijnen zilvergrijzen
tint", gelijk de term luidde. Doch het
kostuum bleef kleurrijk, slechts de mindere
standen kenden ook het grijs. In Engeland
kreeg deze kleur een maatschappelijke
beteekenis. De kwakers en de met hen
verwante secten, wars van opschik en
wereldzin, kozen deze meest bescheidene
der kiemen. Mei hen ging ze naar Amerika
en weer naar Europa terug en werd in
vereeniging met den eenvoudigen, grijzen
vilten hoed, thans in een zwarten cylinderhoed
veranderd, de groote, conservatieve mode
van Europa.
Ook de kleeding der dames in de vorige
eeuw wijst naar het grijs. De elegante
modestoffen namen langzamerhand den tint
aan, die de wasch aan de kleuren geeft,
licht waterblauw, zacht rose, bleek geel en
dergelijke. Dat was een verbleeking, die
ten slotte in grijs eindigen moest.
Een kortstondige opflikkering gaf de
10) Door R. Tellheim.
Als tot zich zelf sprekende vervolgde hij met zachte,
klankrijke stem: «Hetkind heeft kennelijk de vreese-
lijkste angst uitgestaan in het bijzijn van de doode.
Ach ja,en hij richtte treurig het oog op het
houten gebouwtje «ach ja, ik begrijp nu al dat
Susanna's lijk daar te vinden is.Met de fijne handen
op den rug in elkander gevouwen, begon hij met
zwaarmoedig gebogen hoofd op en neer te wandelen,
terwijl hij mompelde
»Ik kon het eerst nog niet gelooven, al schreef zij
ook in haar afscheidsbriefje dal zij zelfmoord plegen
zou. De ongelukkige heeft woord gehouden en ik
ben te laat gekomen om de uitvoering van haar
wanhopig besluit te verhinderen Zijne wandeling
voor een oogenbiik stakend, haalde hij zijn' zakdoek
te voorschijn en wischte zijne tranen af.
Susanna was eene kunstenares van beteekenis,
vervolgde hij snikkend. «Wat kon zij prachtig ster
ven als hare rol het medebracht; dan zwom het pu
bliek in tranen. En nu Susanna effektief gestorven
is en wel hoog tragisch, stort niemand een traan
dan ik alleen.» De oude man vestigde zijn' blik op
Josa, die niet meer hijgde, maar stil neder lag.
Het kind begint kalm te worden,» sprak hij en
voer, nog altijd in zich zelf sprekend voort «De
opzichter van de begraafplaatsen zeide dat er in mijne
tegenwoordigheid proces-verbaal van het voorgevallene
zal worden opgemaakt, zoodra de polilie-beambte, die
dat doen moet, gearriveerd is. Ik ben naar het lij
kenhuisje gegaan om in een ongestoord alleenzijn de
lieve doode weder te zien; ik zal dan nu ook bin
ontdekking van Herculanum en Pompeji.
Deze begraven steden leverden nieuwe
motieven voor ornament, decoratief en
kleeding, maar in plaats van zich meester
te maken van de levende verven, koos de
mode nu de meest verbleekte en flauwe
kleuren. Bruin kwam in de smaak en
donkerblauw op zwart af.
Daarop is het grijs gevolgd. Alle gevoel
voor kleuren was gestorven en de eenige
afwisseling, welke men zich permitteerde,
was een grijs in verschillende tinten,
blauwachtig, groenachtig grijs, of wel men
sprenkelde wit en zwart door elkaar als
wpeper en zout". De dames waren wel
niet zoo arm in kleuren, maar toch onder
hen heerschte in wandel- en huistoiletten
het grijs. Grijs, het nuchtere grijs, vroeger
de kleur der minderen, werd nu fijn,
elegant, voornaam.
Gelijk het met de kleeding ging, zoo ook
met het decoratief. Alle behangsel patronen
bekwamen een grijzen grond, blauwachtig
of violet soms, maar naar en doodsch.
Dikwijls bracht men hierop groene ranken
en ook bloemen. Hoe voornamer de salon
was, hoe meer grijs echter in het behang.
Waar geen tapijten gebruikt werden, liet
men den vloer met een grijze olieverf
bedekken. De tapijten echter boden weerstand
aan den algemeenen trek naar het doodsche.
België, Frankrijk en Engeland leverden
kleurrijke dessins, met bloemen bestrooid,
Engeland zelfs met bloemtuinen en bosschen.
De Franschen, die zeer fijn gevoelig zijn,
maakten daarbij een verstandig gebruik van
het grijs, verzachtten er de helle kleuren mede
en gaven aan de bloemen iets zachts en
natuurlijks.
In de schilderkunst is thans de grijze
toon lang niet meer de allesbeheerschende,
gelijk in 't algemeen tot versiering van
vlakken meer en meer de oostersche wijze
nagevolgd wordt. Toch hebben we nog niet
geleerd het grijs te vermijden. In het oosten
vindt men het niet aan wanden of tapijten,
in kleederen noch in huisraad. Ook het wit
is daar niet het koude, bleeke wit, dat wij
kennen, maar warm getint roomkleurig.
We kunnen er nog niet toe komen, het
gebruik van grijs te beperken. We gebruiken
het nog steeds als een geliefkoosde
kostuum- en decoratiekleur. In de laatste
twintig jaren echter is de liefde voor grijs
een weinig aan 't afnemen. In de stoffen
voor dameskleeding trekken ons rijke,
schoone kleuren voorbij, maar ze trekken
voorbij, want de mode houdt zich aan een
kleur slechts een of twee seizoenen. Aan
onze wanden komen de kleurige platen een
plekje vragen en men ziet reeds hier en
daar beschilderde plafonds en behang in
levendige kleuren.
Dat zijn teekenen van een nieuw leven
in het rijk der kleuren, doch 't zijn nog
maar teekenen. Steeds toch komt het grijs
weer te voorschijn en nog houdt de meening
stand dat grijze-wanden schooner zijn dan
gekleurde, een grauwe woning schooner
dan een in rooden en gelen baksteen
opgetrokken.
Toch heeft de natuur de kleuren geschapen,
opdat we er onze vreugde in zouden stellen
en haar zouden navolgen. Zij kleedt zich in
een veelkleurig kleed, wanneer de lente
bloeit, de zomer gloeit en de herfst pronkt,
tot de bloemen vergaan en vruchten en
bladeren vallen. Dan komt de winter met
zijn grijzen hemel en grauwe velden. En
gelijk hij, komen in dezelfde kille verf dood
en vernieling. Zij kleeden zich in het
afschuwelijk grijs.
En dat grijs is onze meest gewilde
modekleur, dat grijs wordt voor fijn en
elegant gehouden, voor schoon en voornaam
in de kunst!
het je nu duidelijk hoe ver je enthousiasme voor al
wat kunst heet, je gebracht heeft?»
Een pijnlijke glimlach, vol bittere ironie, ontsierde
zijn gelaat en hij liet zijn hoofd op zijne borst zin
ken. Een zwak maar welluidend stemmetje, dat in
zijne nabijheid een paar woorden stamelde, deed hem
opzien.
«Zoo, de kleine kabouter,» sprak hij, «die als een
krekeltje in het gras sjirpt,» en trad op Josa toe.
«Ik dacht al lang niet meer aan het kind
Het meisje hield de oogen gesloten en fluisterde
zacht: «moetje-lief! ik heb zoo'n dorst, laat mij eens
drinken.
Gotthold Milder boog zich over het kind heen en
vroeg: «Moet je moedertje je te drinken geven? Ik
ki n haar niet, maar ik zal het in hare plaats doen,
alsof ik je vadertje was. De zoete drank, dien ik voor
je gereed gemaakt heb, zal je wel smaken.»
Hij begon het glas te vullen, terwijl hij prevelde:
«Dat zal medicijn wezen voor het kind; het is afge
mat en overspannen door de doorgestane angst.
Ach dit is het laatste glas reeds. Hoe jammer!
Zooveel heb ik gedronken! Welk eene onmatigheid!»
Hij knielde bij Josa neder en vleide haar hoofdje
tegen zijn' arm.
«Hier is drinken, kind
llij bracht het glas aan hare lippen, die den vuri
gen drank gretig naar binnen zwolgen. »Een mooi
kopje,» sprak Milder in zich zelf, «en prachtig haar.
Een lief kind.»
Allengs werd de zwakke en trage polsslag van
liet kind sterker en sneller. De trage bloedsomloop,
als met nieuw leven begiftigd, deed de verloren veêr-
kracht terugkeeren.
(Wordt vervolgd.)
Het Land van
PQBMSpSSBKS'SRVKffi
nentreden.»
Hij trad op het huisje toe, doch bleef staan bij
een paard dat niet ver van daar vastgebonden was.
Het tuig van het fraaie dier was met loovertjes en
schellen versierd en met welbehagen rukte het de
bladeren en de bloemtuilen af van een' dichtbij
staanden vlierstruik.
«Ach, Pierrot!» sprak de oude man, terwijl hij
den ponny over zijne geel en bruin gevlekte huid
streelde, »te vergeefs hebt gij mijn lichaam van mid
dernacht af tot aan den morgen toe door elkaar ge
schud; het is mij, trots alle aangewende moeite, niet
gelukt onze Suzanna nog levend te vinden. Maar je
begrijpt mijne smart niet en laat je het lekkere hapje
goed smaken. Nu, ik begin ook behoefte te gevoelen
aan eene verkwikking en dus zal ik mij trachten te
versterken door eene teug van den wijn, dien Lotte
mij medegegeven heeft, in de hoop dat hare wan
hopige kunstzuster er nog van zou kunnen profreeren.«
Hij had dit zeggende uit den zak, die zich in de
bonte schabrak van het paard bevond, eene flescli en
een glas te voorschijn gehaald en dronk thans met
gretigheid den vurigen, fonkelenden wijn op. «Voor
treffelijk!» lachtte hij, onder het drinken. «Lotte
heeft dezen Tokaier van het ofBciertje, dat het voor
recht heeft een' papa te bezitten die wijnhandelaar
is en zijn' zoon alleen wijn stuurt van die soort,
welke hij waarschijnlijk niet verkoopt, namelijk oo-
vervalschte.
Hij ledigde met welbehagen een tweede glas tot
op den bodem en vervolgde:
«Lotte is eene hoogst gevoelvolle soubrette, maar
van avond moet zij de tragische hoofdrol in de
«Burchtvrouw» overnemen, omdat er zoo spoedig geen
opvolgster voor Suzanna te vinden zal zijn. Doch ik
vrees dat het publiek lachen zal, wanneer Lotte in
de Burchtvrouwde doods-scène speelt.»
Hij sloeg ten derden male de inhoud van een glas
naar binnen en riep pathetisch uit:
«Welnu, laat het publiek dan lachen als het wee-
nen moet; het is mij volkomen onverschillig, als ik
op den ellendigcn toestand van ons hedendaagsche
tooneel let en op de treurige verhoudingen, waarin
de kunst verkeert. O, hoe is het zoo ver met mij
kunnen komen
Haastig bracht hij de flesch aan zijne lippen, doch,
zonder er uit gedronken te hebben, liet hij haar be
schaamd weder zakken.
«Waarom uit de flesch te drinken, zoo lang er
nog een glas is?« sprak hij niet iets treurigs in zijne
stem. «Of is het niet nog altijd eene troost de vor
men in acht te nemen, ook al is men tot zulk eene
jammerlijke diepte gezonken als ik? En nu ga ik
naar de doode zien.»
Hij had reeds den voet op den drempel van het
lijkenhuisje gezet, toen hij met een verschrikten blik
op de flesch en het glas, die hij nog in de handen
had, beschaamd terug trad. «Het geeft toch geen pas
zóó in de tegenwoordigheid van eene doode te ver
schijnen,» mompelde hij. «Ach, ik vrees dat ik nog
eens alle gevoel voor fatsoen verliezen zal.Met eene
zucht en in diep mistroostige houding voer hij voort
«Misschien sterf ik gelijk zoo vele der trouwste
vereerders van de kunst als een vagebond op
's Ileeren wegen een geminacht en verafschuwd
kreatuur. Gotthold Milder, betreurenswaardig echtge
noot der directrice van eene kermistroep, waar men
een klein weinigje aan de tooneelspeelkunst doet, iels
meer aan de dressuur van paarden en honden, maar
•waar men uitmunt in proeven van ruwe krachtsont
wikkeling, jij, oude clown van meer vermeld zwer
vend zoodje, jij, met je hoog verheven idealen, wordt