No. 519. Woensdag 29 September. 1880. IT In zijn stand blijven. FEUILLETON Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. Ds Geschiedenis van een Eind. voost blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verkooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Ellce regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond- 8 uur. wm //Hoe gaarne zou ik morgen van de partij zijn, maar ik heb niets om aan te trekken. Ge hebt dezen zucht toch zeker meer dan eens hooren slaken door een der leden onzer zwakke sekse. En in de kleerenkast hingen tal van zeer bruikbare japonnen en haar hoed was nog zoo goed als nieuw. Toch had die dame niets om aan te trekken Haar mooie, dure hoed, met smaak gegarneerd, dagteekent van den vorigen zomer en is nauwelijks een dozijn keeren gedragen. Maar hij is van 't vorige jaarDe mode heeft hem veroordeeld. De torens van Babel, waarom verleden jaar gelachen werd, thans echter op vrouwenhoofden gedragen, maken op hun beurt al wat van het vorig seizoen is overgebleven, al is het nog zoo hupsch en lief, belachelijk. Het dure garneersel, waarnaar manlief dikwijls met een bedenkelijk oog geblikt heeft, is thans verouderd en zijn stille bede dat dit dure, lichte en onnutte ding wel eenige jaren zal kunnen meedoen, wordt niet vervuld, 't Is uit de mode en daarmee is alles gezegd. /,Maar kindlief, me dunkt «Ge wilt toch niet dat ik als een vogelverschrikker rondloop, niet waar, we moeten toch onzen stand ophouden En tegen dit argument kan geen redelijk echtgenoot iets inbrengen, zoodat deze kleine woordenwisseling met een nieuwen hoed, een kapot met theerozen, eindigt. z/In zijn stand blijven," ook genoemd, z/zijn stand ophouden" is een der goden van onzen tegen wooidigen tijd, aan wien elk jaar schatten geofferd worden, schatten van vrede, geluk en welvaart. //Zijn stand ophouden" is de vloek van den burgerman. In zijn grooten muil slokt hij maandelijks honderden kooplieden en dozijnen ambtenaren en zijn vraatzucht neemt bij den dag toe. In onze steden zwaait hij den scepter op een onrustbarende wijze. Indien iemand onder zijn bereik komt en dat geschiedt als in Bachus' rijk meestal ongemerkt, vat hij aan en voert hem voort, langs schoone wegen en weelderige landouwen naar de woestijn der armoe en ellende, of in een doolhof van schulden, waar geen redden mogelijk is. O als de huizen in de comfortable buurten onzer steden eens spreken konden, ze zouden u in den nazomer wat te vertellen hebben Ginds in dit hoekhuis huur ƒ575 woont een gewezen officier, op het best van zijn leeftijd uit den dienst getreden. Hij zit daar nu met een vrouw van stand en zes schoolgaande kinderen, die naar hun stand moeten grootgebracht worden. Zijn pen werkt dag en nacht om in de behoeften te voorzien. Een paar jongens zijn kadet, maar de meisjes kosten hem een macht van geld. Hij moet niet alleen naar zijn stand wonen, maar zijn vrouw, die niet vergeten kan dat ze vroeger op grooten voet leefde, is verzot op een groot dienstpersoneel. Bediening en meubilair laten dan ook niets te wenschen over. Toen de zomer in 't land kwam,ginghet niet aan in de stad te blijven, men zou naar een badplaats. Nu, waarom niet? De afgewerkte man en de schrale bleeke kindertjes hadden dringend behoefte aan verademing. Bovendien stelde de kleine, meest door burgerlieden bezochte badplaats, geen groote eischen aan haar bezoekers. De genadige vrouw dacht daarover echter eenigszins anders. Men moest ook aan het strand der zee zijn stand ophouden en de gelegenheid was daar juist schoon om te toonen hoe goed zij daarvoor berekend was, We moeten zeggen 't. ging haar goed af. De aankomst geleek een zegetocht en de bagage, versch ingeslagen, deed voor een vorstelijke nasleep niet onder. Zooals men weet, wordt men op een badplaats geteld naar 't aantal gevulde koffers, welke men meevoert. De eerste indruk was bijzonder gunstig en't optreden, eiken dag van de dame met haar in 't nieuw gestoken kroost aan 't strand der zee, was een theatercoup, die alle badgasten verblindde, tot dat Een paar dagen later werd het gefluisterd, nog een dag later hardop gezegd en spoedig was iedereen in 't geheim, zoodat we 't nu ook wel vertellen mogen. De familie woonde op kamers en had een meid meegenomen. Voor deze zeven personen liet mevrouw eiken middag eten van den kok komen, d. w. z. vier portiën voor de zeven en daarvan werd telkens wat bespaard, om 's avonds te soupeeren Dat was nu niet om den stand op te houden, maar om 't mogelijk te maken naar buiten op te treden als menschen van stand, als geboren aristocraten. De menschen zien toch alleen de kleeren en den opschik, den uiterlijken zwier, een leege maag kan men ongezien met zich omdragen. Aan deze zucht naar vertoon gaat de brave, werkzame man ten gronde. Het eenige, wat hem nog troosten kan, is dit, dat zijn vrouw hem een begrafenis naar zijn stand bezorgen zal. Ja, er rust een vloek op dat woord. Er zijn honderden, die 't eenmaal goed gehad hebben en met of zonder hun schuld in verval geraakt zijn. Denkt ge dat ze daarom een minder fijn kleed aan zouden trekken Geen sprake van. De groote kunst van vervallen menschen is, precies te doen alsof ze nog op den ouden voet voortleven. Ze moeten hun stand ophouden, dat staat vast. Dan maar minder eten, maar voor 't oog der wereld moet alles bij 't oude blijven. Ea hunne weduwen en weezenBittere armoe is hun lot, maar een armoe, verscholen onder een kleed naar de nieuwste mode. Werken moeten ze, maar zoo, dat niemand 't bemerkt. Voor winkels en magazijnen naaien en borduren ze dag en nacht en brengen hun arbeid in de schemering en langs een omweg naar de plaats der bestemming, opdat toch geen sterveling bespeure dat ze voor hun brood arbeiden. Ze zouden nog liever verhongeren dan dit bekennen. En nu moet ge niet denken dat het verdiende loon besteed wordt aan nutte zaken, aan behoorlijk voedsel in de eerste plaats. De ontvangsten dienen weer allereerst om den stand op te houden ten einde de kennissen zand in de oogen te strooien. Deze glanzende ellende, gepaard aan een hongerende maag, wordt met onderwerping gedragen ten einde //in zijn stand te blijven." Zou iemand nu in ernst meenen met dergelijke handeling zijn stand eere te doen? Als de groote maatschappelijke ommekeer komt, waarvan velen droomen, dan zullen we zeker om gelukkig en tevreden te leven, dergelijke vooroordeelen over boord dienen te werpen. Werken is een zegen voor den mensch, ook al heeft hij gisteren in een salon gezeten of in een rijtuig met de vier. En wanneer we thuis niet kunnen leven in een stand, gelijk we gaarne zouden wenschen, laten we dan toch in vredes naam niet naar komedie's of badplaatsen gaan om den schijn aan te nemen, alsof we wel degelijk in //goeden doen" zijn. We foppen er in den regel onszelven mee, want de buitenwereld ziet wel degelijk door onze schoone standkleeding heen in de leege maag, die we meedragen. HHSH 11) Door R. Tellhéim. Ha, het middel werkt reeds,grinnikte de oude, toen Josa de oogen opende en een' verwarden blik sloeg op den man, die haar als eene barmhartige Samaritaan verpleegde. »Wie ben-je vroeg het kind. Hm! Ja, wie ik ben?* Een glimlach vol ironie plooide zijne mondhoeken. »Ik ben de gemaal van eene reuzin.* Hij sprak deze woorden uit op zwaar- moedigen toon en terwijl eene siddering hem door de leden voer. In den monoloog overslaande, vervolgde hij: «Toen ik Julia leerde kennen, had zij, zonder dat ik het vermoedde, reeds het magisterschap in de «sterke kunst* bereikt. Haar vader had een kabinet van wassen beelden; zijne dochter was zelf precies een schoon wassen beeld, zoo heerlijk van bouw, zoo schoon, blank en rood van huid-tint. Maar die tijd is lang voorbij.* Gotthold Milder rukte zich uit zijne overpeinzingen los en streek met de hand over zijn gefronsd voorhoofd. «Dat is eene mooie vertelling,* zeide het kind en vleide haar lieftallig kopje tegen zijne borst. «Toe, vertel mij nog meer van het schoone wassen beeld, dat zoo wit en rood was en zoo «Neen,* zoo viel hij haar in de rede, «ik zal je wat anders vertellen, namelijk wat ik huiten dat behalve de gemaal van eene reuzin nog ben. Ik ben acteur! Weet je wat dat is? Niet? Dat zijn lie den die het leven nabootsen, de menschheid vormen, die 's levens lief en leed, zijn vloek en zijne zegenin gen in zich afspiegelen. Buiten en behalve dat ben ik nog een brokstuk van alle overige schoone kunsten.* Milder hield even opzijne borst zwoegde en zijne stem nam een vlijmend scherpen klank aan, toen hij vervolgde: »In mij woont iets van een' dichter, iets van een' schilder, van een' musicus, een' zanger, een' redenaar; maar van niets van dit alles bezit ik ge noeg om in één ding uit te munten.* De stem van den oude ging over tot een gefluis ter, toen hij er op smartelijken toon bij voegde: «Ik ben een vereerder en minnaar van al wat kunst is, ik dweep er medemaar een kunstenaar ben ik niet. Uit deze woorden van haren nieuwen vriend had Josa althans zooveel begrepen, dat hij eene menigte kundigheden bezat waarvan zij niets wist. Maar zou hij ook op de fluit kunnen spelen? «Maar zeg toch eens,« vervolgde Josa levendig, «kun je ook fluitspelen?* En met een' zekeren trots voegde zij er bij: «Ik kan het, hoor.* «Dan heb ik alle respect voor je,antwoordde de oude man, weldadig aangedaan door de kinderlijke onnoozelheid der kleine, die niet eens een begrip scheen te hebben van de sinart, waarvan zijne woor den de uiting geweest waren. Toen hij het kind aan zijne borst wilde drukken, viel zijn oog op den arm band die Josa droeg en bleef er verrast en ontsteld op gevestigd. «Dat is Susanna's armband!* riep hij uit. «Dat lijdt geen twijfelZij heeft hem gekregen van den ellendeling, die de schuld is van «Kind!* zoo brak hij zijne uitroepen op strengen toon af, en schoof Josa van zich, «hoe kom je daar aan? Heb je hem afgenomen van de dame, die daar in het lijkenhuisje ligt?* «Neen, zij heeft hem mij gegeven. «Gegeven? Wanneer dan?« «Toen ik haar ontmoette voor dat zij weg liep «0, had je haar nog een poosje kunnen ophou den. Josa maakte den armband haastig los en legde dien in Milder's hand. «Daar, neem hem maar ik wil niets hebben van haar daar ginds, ik ben bang van haar.Zij wierp een' schuwen blik op het lijkenhuisje en vroeg «Ligt zij daar nog?* Domkopje,sprak Milder, terwijl hij liet sieraad met begeerige blikken monsterde, «als ik zulk een kostbaar geschenk van je aannam, dan zou ik hande len in strijd met alle goede manieren, ja nog wel erger. Maar ik bezit gelukkig nog te veel bewust zijn om iets te doen waardoor ik mij zelf onteeren zou...« Hij stak den armband gejaagd in de zak van Josa's jurkje en slaakte een' zucht van verlichting. «Vertel tehuis, hoe je aan zoo'n duur stuk komt,* sprak hij toen, «en ga nu, mijn kind!* Milder was opgestaan, doch het kind omklemde met hare handjes de zijne en schreide: «Neen, ik ga niet meer alleen over het kerkhof! Als hij mij weer zag, dan «Wie?* «De man die mij opgesloten heeft.* Ben je dan met opzet daar opgesloten Maar dat is afschuwelijk!* «Ik had niets gedaan, heusch niet,zeide het kind. «Ik wilde voor moeder een' ruiker rozen pluk ken, toen «Daar zijn we er! Je wilde bloemen plukken, en dat mag bier niet. «Maar waarom niet?* «Omdat ze niet van jou zijn.* «En moeder zeide, dat de goede God de bloemen laat bloeien voor iedereen.* «0, heilige onnoozelheid. Zij kent onze strenge begrippen van eigendoms-recht nog niet,* riep Milder met kluchtige verbazing uit, en tot het kind gericht voer hij voort: «Maar je spreekt daar van je moeder. Waar is die?* «Zij woont hier op het kerkhof en zij is dood,* antwoordde Josa naief. «Toe, breng mij bij haar!* voegde zij er smeekend bij, «ik verlang zoo naar mijne lieve moeder; als ik haar roep, zal zij wel komen en aan den muurbloem kan ik de plaats her kennen waar zij «Ach, kind! welke gedachten.» zoo viel Milder haar ontroerd in dè rede, terwijl hij hare handjes in de zijne nam. «Weet je dan heelemaa! niet, wat het woord «dood* beteekent? Je moeder kan niet meer bij je komen.* «Kan ze niet meer?« fluisterde het kind, terwijl eene uitdrukking van duldeloos leed zich over haar gezichtje uitbreidde. Milder zette zich neder op de met clematis be groeide zerk en sloot het kind aan zijne borst. «In den geest is je moeder altijd bij je,sprak hij troos tend. «Zij waakt over je en beschermt je voor ge vaar al zie je haar niet.* «Maar ik zou haar zoo graag willen zien,* snikte het kind. «Ik verlang er zoo naar om weer wat voor haar te zingen en te dansen, of op de fluit te spelen, terwijl zij er de tamboerijn bij slaat.* «Kon je moeder dat? Zoo, zoo? De tamboerijn hoort onder de kunstenaars tehuis. Je moeder was dus ook van het vak. Maar wat doet je vader? Of is die ook dood?* Josa keek verward voor zich; zij wist niet wat zij daarop antwoorden moest. t SOLID NIEU H Lad vu BfCidra en Allen, DE LANGSTRAAT EN DE ROHMELERVAARR M

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1